De Nieuwe Stem. Jaargang 3
(1948)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 307]
| |
Henriette L.T. de Beaufort
| |
[pagina 308]
| |
tafel thuisgekomen, zouden zij die slechte gewoonte in het huisgezin van een Raad en Pensionaris van Rotterdam voortzetten? Hij moest juist nu, in het eerste begin, vooral niets verwaarlozen en goede gewoonten tot huisregels laten worden... ‘de négliger en rien, juist het eerste begin is belangrijk.’Ga naar voetnoot1) Hester van Hogendorp geboren Clifford liet zich al gauw van weer een andere kant kennen. Ze was heel wat meer en heel wat anders dan een lachgraag vrouwtje. Naarmate haar gezin en haar plichten zich uitbreidden, groeide een voortdurende bezorgdheid in haar, om ondanks haar niet sterk lichaam, de honderd-en-één belangen van haar huis en gezin te behartigen. De lach uit haar jongemeisjes-tijd verschraalde in de eerste jaren van haar huwelijk tot een zacht en meestal moe lachje. Ze ontpopte zich, wat wel niemand van haar verwacht had, tot een huiselijk, haast hussemussig vrouwtje, helemaal niet dol op uitgaan en vertier, in huis bijen-ijverig voor haar gezin. In het tweede jaar van hun huwelijk werd het eerste kind, een dochter, geboren. Hester en Gijsbert Karel leidden een huiselijk leven, hun uitgangen waren Sion of Den Haag, een enkele maal naar Adrichem, de mooie buitenplaats der Cliffords, onder Beverwijk, voorheen een bezit van de familie Trip. Toen de Stadhouder met den Erfprins er eens dejeuneerden, nodigden de Cliffords ook hun schoonzoon Van Hogendorp uit. De Prins, die op een rondreis naar Nieuwe Diep was, sloeg Gijsbert Karel voor, hem op de excursie te vergezellen. Een enkele maal moest hij bij een buitengewone gelegenheid in functie zijn, onder andere namens de stad Rotterdam bij de verloving van den Erfprins met Prinses Frederike van Pruisen. De Burgemeesteren en hun Pensionaris gingen in twee koetsen naar Den Haag, drie gedeputeerden gingen in een andere karos vooraf. De plechtigheid had plaats op het Binnenhof in de Oranjezaal. Twee stadsboden met onbedekt hoofd en rottingen in de hand, schreden voor de magistraten uit. Ook de Doorluchtige Ouders waren bij het aanbieden van de gelukwensen aan hun zoon tegenwoordig. Zulk een gestileerde feestelijkheid smaakte Gijsbert Karel. Hij hield van eenvoud in het dagelijks leven, maar tegelijkertijd had hij zin voor plechtigheid. Waarschijnlijk dat deze aanleg nog ontwikkeld was door zijn opvoeding in Pruisen, maar ook, hij bezat | |
[pagina 309]
| |
van nature gevoel voor stijl en hij begreep de wijsheid die verborgen is in de symboliek. In zijn ambteloze ogenblikken, tijdens de Haagse Statendagen, ging hij graag door het Bosch of langs het strand wandelen. Hij was geen groot, maar een geregeld wandelaar. In Rotterdam liep hij haast dagelijks even langs de Maas. De week van de Haagse kermis was voor de Van Hogendorpen wel de liefste uitgang van het jaar. In die week waren de meest uitgelezen dagen, dan stroomde alles wat er goeds was tezamen, familiegezelligheid, vertier, mogelijkheid tot inkopen zoals nooit anders in het jaar, buitendien nog het genot van kunst. Op de laatste dagen die aan de kermisweek voorafgingen, keek iedereen telkens eens peinzend naar de wolkenhemel, of de Petrus-van-het-weer gedurende de kermisdagen goedgunstig geluimd zou zijn. Vrijdags luidde de stadhuisklok, met de slag van twaalf de kermis in. Op slag begon de verkoop, die tot middernacht aanhield. Den Haag was haast niet meer te herkennen, pleinen en straten waren opgedeeld in nieuwe, nauwe straten, op het Lange Voorhout stonden de tenten in dubbele rijen, in andere straten meest in één rij. Op het Plein was alle jaar het grote paardenspel, de honden- en apentheaters; het Buitenhof had zijn beroemde wafelkraam die wijd en zijd zo vettigzoet rook; de Nieuwe Markt en de Korte Houtstraat hadden ook hun wafelkramen, ze waren kleiner en misschien meer select in hun publiek. Alle gebruikelijke recepten waren op deze kermis op zijn allerbest. De kermiskoeken en hijlikmakers die de Haagse kermis produceerde, waren gewoonweg beroemd, beter zelfs dan die op de kermissen van Delft en Rotterdam, ook de niet-Hagenaars gaven dat eerlijk toe, de Deventerkoeken waren ongewoon fijn gekruid, de bonbons van de confiserie en chocolaterie van Petrus Nieuwerkerk kleine openbaringen voor de geoefende tong der fijnproevers. Naar het Bosch toe stonden de tenten met wilde dieren opgeslagen. Ze verspreidden onprettige reuken en ze deden dikwijls jankend gehuil horen. Er was wel niet één jaar, of er was op zijn minst één olifant, één krokodil en één walvis te zien. Als de slagers 's ochtends uit de stad zware brokken bloedend vlees naar de wilde beestententen karden, dan brulde en brieste het in de hokken en de Haagse kinderen gingen er griezelend-blij naar kijken. | |
[pagina 310]
| |
Heel anders ging het toe bij de uitstallingen van uitheemse waar, daar spanceerde graag het deftige en bezadigde publiek. Het vond er de zijden en satijnen stoffen uit Lyon, gebrocheerde en doorgebroken neteldoeken van de Frankforter mis, Engels leer, taai en toch soepel met het verlokkende patent: ‘Prince of Wales’, Frans en Belgisch kantwerk, besneden houtsnijwerk uit het Schwarzwald, en in de laatste jaren ook roomkleurig aardewerk van den Engelsen pottenbakker Josias Wedgwood, elke huisvrouw, met enig eergevoel voor haar porseleinkast, wou zulke moderne creamware met dat doorzichtig glazuur onder haar serviezen hebben. Hester van Hogendorp bezat er een hele kast vol van. Paul Huf uit Tyrol stalde zijn vermaarde handschoenen uit, er waren ook de uitstallingen van de grote boekhandelaren uit Frankfort en Leipzig met hun mooi plaatwerk. De zusters van Gijsbert Karel, Antje en Geertrui, kochten er eens de hele reeks van Goethes Werther, eerst Charlotte en Werther die elkaar ontmoetten, het lieve Lotje dat eten uitdeelde aan haar broers en zusters, het vlijtige Lotje dat les gaf aan de kinderen, en vervolgens het beproefde Lotje, afscheid nemend van Werther, en tenslotte Lotje met een boek, peinzend op Werthers graf. Zelfs zieken en herstellenden kregen op de Haagse kermis hun meug, het oogwater van pater Borrhomée uit Frankrijk had al reeksen ooglijders genezen, het heette door Gods goedheid uitgevonden, maar door Zijn Eerwaarde aangelengd; spottende tongen beweerden wel dat 's paters eigen nachtwater er in verwerkt was, 't feit viel evenwel niet te loochenen, dat zwakke ogen er door versterkten. Behalve de Jan Klaassens op pleinen en straathoeken, waren er de hele week revues en voorstellingen, vooral in Waalsdorp werden comedies en tragedies gespeeld, Molière, Voltaire, Racine, Kotzebue en Lessing. De beste toneelspelers speelden in het Frans en in het Duits. De hele dag, ochtend, middag en avond grimmelde 't van mensen en kinderen door de stad, inwoners en bezoekers, boeren en buitenlui, hof houding en leden van het Stadhouderlijk Huis, allen hielden ze kermis, ze praatten druk, ze lachten veel en gul, er bovenuit klonk het geroep van loven en bieden. Geen kermis of Pinetti, de goochelaar, trok zijn drommen verbaasden. Met onverstoorbare handgrepen sneed hij met een houten | |
[pagina 311]
| |
sabel de hals van zijn dochtertje door, als het hoofdje van het meisje eraf was, zette hij het weer vlug op het zielige rompje en liet het meisje met trillende stem, een gedicht opzeggen. De groen en geel getrokken toeschouwers bleven ademloos, totdat Pinetti zijn dochtertje een welverdiende klapzoen gaf, die tot achter in de zaal gehoord werd. Eerst dan was het publiek uitgegriezeld en brak het in toejuichingen los. Hester van Hogendorp was dol op de kermisweek. Ze hield van het rondslenteren langs de uitstallingen, het turen naar alle mooie waren: eerst in gedachten alles te overpeinzen, dan de beslissing der keus en het begeerde kopen, eindelijk thuis het gekochte goed uit te pakken en 't te vergelijken met dat, wat de schoonzusters Geertrui en Antje van Hogendorp meebrachten. Gijsbert Karel kon urenlang bij de boekverkopers in de boeken bladeren. Op de boekentafels van de kermis Mei '95 lag een klein nietig boekje, dat maar weinig belangstelling trok: ‘Zum ewigen Frieden’ van professor Immanuel Kant. De schrijver schetste er een ontwerpverdrag voor de Staten onderling om tot een blijvend vreedzaam evenwicht te komen. Engelse literatuur was er maar weinig, maar de dichters Wordsworth, Southey en Coleridge werden in de eerste jaren der revolutie veel uitgestald, omdat zij in de Omwenteling een nieuwe en gelukkige dageraad zagen. Nog geloofden ze in de gouden droom, dat Frankrijk de zeventien artikelen die tezamen de Rechten van den Mens vormden, wilde toepassen. Geen nieuw boek ontging aan Gijsbert Karel. Zijn leeslust was nog altijd groot en hij had nu tijd om te lezen. Het miste dan ook nooit, of aan het einde van de kermisweek ging een kist vol nieuwe Franse, Duitse en als 't kon ook Engelse boeken naar Rotterdam. In de avonden van de kermisweek ging bij geregeld naar de comedies of tragedies, kon hij 't klaarspelen, dan bezocht hij bovendien nog een middagvoorstelling. Gemakkelijk was Carolina's huishouden in deze week niet, er waren een reeks logé's en andere gasten, daarenboven was haar huis een zoete inval voor onverwachte bezoekers. Het keukenpersoneel moest ondanks het vele werk, zijn vrije kermistijd toch ampel hebben. Maar alle drukte en zorgen had Carolina er grif voor over; in die dagen was er een stromende gezelligheid in haar huis en in haar hart. 'n Bizondere weldaad was aan deze uitzonderlijke | |
[pagina 312]
| |
week eigen: er was eens geen politiek. Het scheen of de mensen in de kermisweek die spanning kwijtraakten, de bevolking in haar geheel scheen eindelijk bij machte te zijn haar eeuwige zucht naar eenvoudig geluk te bevredigen. | |
3Onder de oppervlakte van het dagelijks leven lag de scheidingslijn tussen patriotten en prinsgezinden, tussen aanhangers van de Franse en aanhangers van de Engelse politiek, de scheidingslijn lag er met onverminderde scherpte. Naar buiten toe liep alles ogenschijnlijk glad, naar binnen toe waren er twee kampen die elkaar niets gunden en niets toegaven. Onder elk schoon schijnend dek verdachten ze elkaar, en dikwijls terecht, van samenspanningen. De patriottische geest ging voort met te vloeien in de bedding die hij vond. Iedereen hield zijn overtuiging en zijn kijk op de dingen behoedzaam voor zich, men kon alleen onder geestverwanten vrijuit praten. 't Gebeurde wel eens, dat men omgang met iemand had, zonder eerst nog te weten uit welke hoek bij dien andere de wind woei. Gijsbert Karel bemerkte eens, dat een barbier, die hem al jaren lang schoor, naar de patriotten scheen over te hellen. Half in scherts, maar toch ook half in ernst beweerde hij, dat hij toch geen lust gevoelde om zijn hals er verder aan te wagen en hij nam een anderen barbier. Maar zijn fijn en tegelijk eerlijk verstand maakte onderscheid tussen patriotten en patriottische ideologie, tussen prinsgezinde denkbeelden en prinsgezinden. De patriotten, als slag mensen, schuwde hij over 't algemeen. ‘Quand on est jeune, et qu'on aime le bien, ces réformateurs ont beau jeu, ils trompent aisément... On aperçoit que la réforme n'était pas leur but, mais un moyen ou plutôt un prétexte specieux, pour régner à leur tour, on se persuade que chez eux, être libre c'est gouverner et ne pas gouverner c'est servir.’Ga naar voetnoot1) Het was op dat ogenblik min of meer officieuze stijl om een zekere vriendelijkheid op afstand aan de patriotten te betonen. Toen de Erfprins in Leiden ging studeren, dat was dus al in '89, en de hoogleraren aan zijn huis op het Rapenburg hun opwachting maakten, toen bejegenden ze den patriottisch gezinden hoogleraar Ruhn- | |
[pagina 313]
| |
kenius met duidelijke tegemoetkoming, een houding die zeker de wijste was, zolang de prinsgezinden de regering in handen hielden, rancune is maar zelden vruchtbaar. Toch was met vriendelijkheid, 't evenwicht, gezwegen een verzoening, bij lange na niet gevonden, dit begreep ieder, die denken kon. Veel zou er van afhangen, hoe de buitenlandse politiek zou lopen, of Frankrijk of Engeland zijn stempel op het denken, op het doen en laten van West-Europa zou drukken. In zijn particulier leven zette Gijsbert Karel zijn studiën voort, al deed hij het misschien met wat minder vehementie dan in Breda en Leiden. Het waren dezelfde onderwerpen die zijn geest en die der denkende mensen om hem heen in spanning hielden, de vormen van regering, de wijze van regeren, het aandeel dat het volk in het bestuur behoorde te hebben, de toepassing van vrijheid en rechtvaardigheid. Prinses Wilhelmina onderhield geregeld contact met haar ouden kwekeling en koerier, alhoewel de Nimweegse tijden voorbij waren; toen was het wel eens gebeurd, dat ze Van Hogendorp dagelijks een depêche over de gang van zaken liet toekomen. De rust was in het land teruggekeerd en de contacten tussen de Prinses en Van Hogendorp waren niet anders dan minlijke ontmoetingen, nu eens in Den Haag, dan op het Loo. Tijdens een bezoek van haar broeder, den Koning van Pruisen, nodigde zij Van Hogendorp op het Loo uit. Toen voor tafel de Prinses haar gast zelf aan den Koning wilde voorstellen en Gijsbert Karel op de hem eigen en wat stijfhouterige manier naar den Souverein toeliep, verstoutte zich de Prinses, die haar arm door die van den Koning gestoken had, in luchtige, haast overmoedige vrolijkheid aan haar broeder te zeggen, maar zo, dat Van Hogendorp het goed kon horen, dat haar oude kwekeling nu een ontzettend ernstig en deftig mens geworden was, hij maakte immers deel uit van de regering van de Republiek; een gevaarlijk grapje op een gevaarlijk ogenblik, maar le petit mot pour rire met een grein zachte spot kon Prinses Wilhelmina zonder te kwetsen gezegd krijgen en zelfs zo, dat de getroffene zich niet geraakt voelde, maar meelachte. Edoch, Gijsbert Karel voelde de vermaning die in de woorden opgesloten lag. In zijn aantekeningen schreef hij ervan, dat hij zich nu eenmaal moeilijk kon ontdoen van een wijze van optreden, die hem eigen was en die de zijne wel | |
[pagina 314]
| |
zou blijven. Het ontbrak hem aan die vlotte, vloeiende en beminlijke eigenschappen, waarmee zijn broeder Dirk zo rijk was bedeeld, hieraan liet zich weinig veranderen. ‘Je n'y saurois plus rien changer, et tout en adoucissant et humanisant mon caractère, à quoi je travaille sans relâche, et même avec succès, je ne saurois ni lui donner une tournure qu'il n'a pas, ni me défaire absolument d'une manière, qui lui est devenue propre.’Ga naar voetnoot1) Het karakter van Prinses Wilhelmina, waarin intelligentie, vrolijkheid en hartelijkheid samenvloeiden, kon zich heel wat veroorloven in moederlijk badineren, zij heeft Gijsbert Karel in de loop der jaren dan ook veel te horen en te slikken gegeven. De Prinses kende en waardeerde zijn grote gaven, daarom liet ze zich nooit weerhouden om hem erop te wijzen, waarop hij in het gewone contact strandde, een hooghartige stijfheid en een spottende glimlach. Tijdens zijn pensionarisschap schreef de Prinses met bekommernis, dat haar van verschillende kanten ter ore was gekomen, dat men Van Hogendorps werk waardeerde, maar dat zijn hooghartig optreden vele mensen van zijn persoon verwijderde. ‘Tout le monde en général rend justice et à vos principes et à vos sentimens; on vous reconnoit des talens naturels peu communs avec un fond de connoissances rare à votre age, mais on trouve que ceci vous donne un peu trop de confiance en vous-même, et pas assez de ménagemens pour les autres; on se plaint de votre ton, de votre air, d'un sourire moqueur, qui semblent souvent vouloir indiquer la supériorité que vous vous croyez, et l'espèce de pitié avec laquelle vous regardez les autres du haut de votre grandeur.’Ga naar voetnoot2) Schrander-handig zette de Prinses de bezwaren op rekening van geruchten, die haar ter ore waren gekomen, haar eigen opinie hield ze in het midden, haar brief eindigde dan ook onveranderlijk met die zekere hartelijke hoflijkheid waarin ze alles, wat uit haar handen kwam, drenkte. Prinses Wilhelmina besefte, wat zij en het land aan Van Hogendorp bezaten, intuïtief voelde ze, dat hij een steunpunt kon worden in een onzekere toekomst. Er was haar dus alles aan gelegen om Van Hogendorp hanteerbaarder te krijgen en hoe delicaat deze opgave ook was, de Prinses heeft het gewaagd hem zijn tekorten te zeggen. Hij kon veel van haar verdragen, er verschoof daarom nooit iets | |
[pagina 315]
| |
in het dieper contact. Wilhelmina van Oranje bezat een uitmuntend karakter, mensen met een hoge intelligentie en tegelijk een lief hart kunnen dingen zeggen, die niemand anders over de lippen krijgt. Het gesprek of de brief eindigde altijd weer gewoon, zonder een zweem van spanning. ‘Tels sont, monsieur, en substance les propos que j'ai entendu tenir à plus d'une personne (car sans cela je ne les repéterois pas), et sans que j'aie pu m'apercevoir, qu'il s'y mêloit la moindre mauvaise intention contre vous, la moindre personnalité. Je suis loin cependant de les adopter, mais j'ai cru devoir vous les rendre, tels que je les avois entendus, parce qu'une attention scrupuleuse sur vous-même pourra le mieux vous faire juger s'il y a quelqu'ombre de vérité dans ces jugemens du public, et quels sont les meilleurs moyens de les détruire. Quoiqu'il en soit, j'espère au moins que vous reconnoitrez dans ma franchise une nouvelle preuve de l'intérêt, que j'ai pris à vous depuis votre enfance, Monsieur, ainsi que de la sincère estime, avec laquelle je suis toujours, Monsieur, Votre affectionnée servante, Wilhelmine.’ En dan een klein, maar veilig postscriptum: ‘Personne au monde ne sait le contenu de cette lettre.’Ga naar voetnoot1) Na geen lang verwijls, want nog geen vier en twintig uur waren verlopen, had Gijsbert Karel zijn antwoord geschreven. Hij schreef, dat hij de fouten niet alleen inzag en bestreed, maar dat hij ze ook in de toekomst wilde bestrijden. De houding en de glimlach waren slechts uiterlijke kentekenen van gewortelde eigenschappen, onomwonden noemde hij ze in deze brief fierheid en hooghartigheid ‘mes vrais amis m'ont averti de me tenir en garde contre la fierté et la vanité... J' souvent fait des efforts pour suivre ces sages avis, et je n'en ferai certainement pas de moins grands dans la suite.’ Hij legde de bekentenis af, dat deze eigenschappen de boventoon in hem te pakken kregen, wanneer hij zich verkeerd beoordeeld en dus veroordeeld voelde. ‘Enfin ma vanité a toujours éclaté, toujours à mon sensible dommage, quand j'ai supposé qu'on me jugeoit avec injustice...’ De terechtwijzing die de Prinses hem toediende, waardeert hij gelijkelijk om de inhoud en de vorm, de gevoelens van hechte toegenegenheid die hij erin voelt, weet hij hoog te schatten. ‘...V.A.R. qui m'a rendu le service de me convaincre de ce que je pressentois comme Elle, et qui dans un rang | |
[pagina 316]
| |
si élevé m'a tenu lieu cette fois des amis les plus éclairés, et des plus sincères, que j'ai jamais eus.’Ga naar voetnoot1) Hiermee zou de briefwisseling over het delicate onderwerp ten einde zijn als Prinses Wilhelmina niet geweest ware, die ze was. Nooit, ook in de omgang met haar kinderen, zou ze een correspondentie over een netelig onderwerp eindigen zonder nog een klein krabbelbriefje te schrijven, dat nog eens alles samenvatte en gedrenkt was in hartelijke en toegedane gevoelens. Gehechtheden, die van te voren bestonden, bleken dan niet alleen onaangetast maar schenen nog gegroeid, ze wilde ze tot uitdrukking brengen. Vanuit het Huis ten Bosch antwoordde ze dan ook prompt op Gijsbert Karels schrijven: ‘...Votre lettre me prouve, que je ne m'étois pas trompée en jugeant que vous étiez du très petit nombre de ceux, qui aiment la vérité et qui sont dignes de l'entendre; le jugement sévère, que vous portez sur vous-même ne me laisse pas de doutes, que vous répondrez toujours à mon attente, et que vous réussirez aussi à effacer les impressions défavorables, auxquelles vous croyez vous-même avoir donné lieu par ci par là. Je me ferai toujours un plaisir de vous convaincre, que je ne cesserai d'être avec une sincère estime, Monsieur, Votre affectionnée servante, Wilhelmine.’Ga naar voetnoot2) |
|