De Nieuwe Stem. Jaargang 3(1948)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 306] [p. 306] Jan van Lumey Een oude vrouw Wanneer zij, moeizaam rijzend, mij begroet; Of, zittend in den zwaren stoel, de vale Verdorde handen langs den schoot laat dwalen, En tuurt in verten, die geen mens vermoedt; Of als zij marrend, eenzaam van gemoed, En spelend met haar zwarte weduw-kralen, Begint van vroegre dingen te verhalen - Dan weet ik, dat zij spoedig sterven moet. Zij praat eentonig, argloos, onbewust, En denkt niet aan de zo nabije dood - Maar plotsling wordt zij door mijn blik gegrepen, En heeft de lippen op elkaar genepen, Verstommend. Haar pupillen worden groot... Zij staart mij aan, begrijpend en ontrust. Vorige Volgende