De Nieuwe Stem. Jaargang 3
(1948)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 255]
| |
Bonae literaeDe toekomst der religieGa naar voetnoot1)Dit boek behandelt een onderwerp dat van de auteur een grote verscheidenheid van gaven vraagt. Strikt wetenschappelijke opmetingen van het brede terrein der religie zijn vrijwel onmogelijk; hoe veel te meer geldt dit voor het grenzeloos gebied dat in de toekomst ligt. Het lijkt vermetel zich te wagen in een land dat alleen maar aantrekkelijk toeschijnt aan argeloze beunhazen. Zonder kompas kan men er zich niet in begeven. Vestdijk heeft zich van een dergelijk hulpmiddel voorzien, nl. van de begrijpende psychologie. Omdat hij geen theoloog is, behoeft hij geen richting als de ware aan te prijzen; daar hij ook niet een dogmatische ongelovige is, behoeft hij zich niet te generen voor zijn tocht, of deze te ondernemen, beladen met agressieve voornemens. Wat een man als hij, die, behalve over een kompas, beschikt over eruditie, intuïtie, denkmoed en -vermogen, over zijn onderwerp weet te zeggen, zal bij voorbaat op onze belangstelling mogen rekenen, vooral wanneer wij weten dat hij zich bewust is van de moeilijkheden van zijn onderneming en er rekening mee houdt, dat zijn - onvermijdelijke - subjectiviteit hem parten zal spelen. In een inleidend hoofdstuk stel hij twee definities op: 1e de religie beoogt de totaliteit, 2e zij streeft naar een duurzaam geestelijk geluk. Dit laatste voert tot een conceptie van de natuurlijk-volmaakte mens of mensheid, zodat religie ook te omschrijven is als het streven naar de vereniging met het ideaal dat in de natuurlijk-volmaakte mens of mensheid belichaamd is. Deze natuurlijk-volmaakte mens vindt zijn ‘mythologische editie’ in de eeuwige mens; dit motief loopt als een rode draad door de geschiedenis van het religieuze denken. Vestdijk onderscheidt nu drie grondtypen of drie voornaamste paden waarlangs de mensheid zijn jacht op de eeuwige mens heeft ondernomen: het metafysische, het sociale en het mystieke type. Het eerste type wordt hierdoor gekenmerkt, dat ‘de eeuwige mens, subs. God, als transcendente of metafysische werkelijkheden worden gesteld, en derhalve hun karakter van door de mens ontworpen ideaal verliezen.’ Bij het sociale type wordt de eeuwige mens tot de natuurlijk-volmaakte mensheid; het religieuze leeft zich uit in de betrekking tussen de mensen in de gemeenschap. Bij het mystiek-introspectieve type wordt de natuurlijk-volmaakte mens in de mens zelf gezocht; hij gelooft dan alleen in de religieuze werkelijkheid van de eigen ziel. Nu heeft het woord type tot nu toe een dubbelzinnige betekenis gehad, omdat het zowel sloeg op de religieuze structuur als zodanig als op de persoonlijkheid van wie in deze structuur leven. Vestdijk gaat nu verder in op de menselijke structuur en heeft bij de filosoof-psycholoog Jaensch een onderscheiding gevonden, die wonderwel correspondeert met zijn | |
[pagina 256]
| |
drie typen verdeling. In navolging van Jaensch maakt hij onderscheiding door middel van het beginsel van integratie en desintegratie, d.w.z. uitgaande van de eidetische aanleg, d.i. het levendige voorstellingsvermogen, komt hij tot het type dat zich als het ware vereenzelvigt met het geziene, het voorgestelde object, dat hij geïntegreerd noemt, en tot het gedesintegreerde type, dat zich kenmerkt door de afstand van subject en object en waar eenheid slechts met grote inspanning, kunstmatig tot stand komt. Het geïntegreerde type splitst zich in het naar binnen gekeerde type en dat wat overwegend in de buitenwereld leeft. Men begrijpt nu gemakkelijk de samenhang van het gedesintegreerde met het metafysische, het naar binnen geïntegreerde met het mystieke, het naar buiten geïntegreerde met het sociale type. Er zijn natuurlijk overgangen en combinaties. Ook geven niet steeds psychologische factoren de doorslag. ‘Historische factoren winnen het zelfs van de individueel-psychologische’ heet het in hoofdstuk 8. Toch geeft Vestdijk aan de historie, m.i. te weinig plaats, omdat hij, wanneer hij betoogt, dat het metafysische type van religie, met name het Christendom, hoe langer hoe meer grond verliest, niet voldoende onderstreept dat dit voornamelijk een historisch proces is. De metafysische projectie zal verdwijnen en daarmee het Christendom, is Vestdijks prognose. Hij acht dit niet een voordeel ‘zolang er nog zovele moreel en geestelijk ongedisciplineerden rondlopen die met hulp van christelijke geloofstukken tot een iets aanvaardbaarder menselijk bestaan gebracht zouden kunnen worden,’ en vindt het ‘tragisch dat het Christendom vernietigd dreigt te worden door religieus onbegaafden, barbaren en Boeotiëers, die niets begrijpen en daarom alles menen te begrijpen’, en ‘dat het niet voleindigd wordt door de werkzaamheid van mystici, die geleidelijkaan de geprojecteerde symbolen terugnemen en de christelijke waarheden tot hun psychische essenties herleiden.’ In het Christendom staat Vestdijk bovenal de onverdraagzaamheid tegen, die zich uit in medelijden, hooghartige afstandneming, bekeringsijver. Het belang van Vestdijks uiteenzettingen die hier uiteraard summier zijn weergegeven, lijkt mij de onderscheiding tussen het historisch overleefde dat tegelijk het psychologisch zwakke en onhoudbare is, èn de psychologisch vruchtbaardere religieuze toekomstmogelijkheden. De vraag of het godsdienst-historische of fenomenologische materiaal dat de auteur aanvoert, voldoende is, is m.i. niet fundamenteel voor zijn betoog, noch of de typeverdeling niet voor correctie vatbaar is, ook niet of zijn beschrijving van een toekomstig kloosterwezen niet onwezenlijk is. Voor alles is deze poging, in onze huidige wereld met indringingsvermogen en scherpzinnigheid over de religie na te denken en te doen nadenken, te waarderen. In deze aankondiging kon geen recht gedaan worden aan de inhoud. Wij hopen op deze materie, ook in verband met andere recente geschriften van Vestdijk, terug te komen. O.N. |
|