De Nieuwe Stem. Jaargang 3
(1948)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 205]
| |
W.F. Wertheim
| |
[pagina 206]
| |
gehele mensheid is te dynamisch geworden om op de statische suprematie van bovendrijvende groepen te rusten. De elite, welke zich niet voortdurend verjongt en vernieuwt, sterft af. De ivoren torens zijn uit de tijd. Dit is de boodschap, welke ik heb te brengen. Het is de vijand, die de suprematie van een heersersklasse wil opleggen, die ik met al mijn kracht wil bestrijden. alterego: Het is geen geringe taak, die ge U hebt gesteld. En het is ook een fascinerend credo, dat ge daar uitspreekt. Veel is in U veranderd, sinds ge U fatalistisch neerlegde bij de nederlaag van degenen, die streven naar redelijkheid en menselijkheid! De grote afstand welke ons scheidde bij het begin van de tweegesprekken tussen ego en alterego, schijnt welhaast overbrugd. ego: Ja, onze gesprekken hebben voor mij zeer veel betekend; vaak meer nog door 'tgeen onuitgesproken bleef dan door 'tgeen werd gezegd. Het is mij nu soms of ons tweegesprek in wezen een monoloog is geworden. Niet enkel mijn denken, ook mijn voelen en willen is niet meer troebel als vroeger; het is éénlijnig geworden en welbewust. Ik had vroeger nooit beseft, dat de menselijkheid, de idee van het humanisme zo letterlijk in practijk kon worden gebracht; dat men allen die mens heten werkelijk als één familie kon zien. Ook had ik niet gerealiseerd, hoe ver men gaan kan met redelijkheid, in de vorm van wetenschap, tot richtsnoer voor onze handelingen te maken. alterego: Ja, in het humanisme, zoals dit vroeger werd opgevat, ligt nog te veel hovaardij van een culturele elite, die voor zich zelf als groep het voorrecht van menselijkheid wil opeisen. En in het teruggrijpen op de ‘klassieke’ beschaving van ruim twee duizend jaren geleden ligt een tekort aan historisch perspectief. Wie niet verder teruggaat dan tot de Grieken en de Romeinen, ziet geen wezenlijke verschillen tussen de mensheid van nu en de mensheid van gisteren en leidt daaruit af, dat sociale en wijsgerige stelsels, in de klassieke oudheid aanvaard, ook nu nog gelding en wijsheid zouden bezitten. Normen van menselijkheid, die toèn golden, schijnen voor hem ook nu nog aanvaardbaar. Maar wie honderdduizend jaren teruggaat, ziet hoe dynamisch het leven is; voor hem die de menselijke historie in een groter verband plaatst wordt de mensheid een wonderbaarlijke worp der natuur. En de | |
[pagina 207]
| |
groei der techniek in de laatste twee eeuwen overtreft voor hem in betekenis verre de schijnbare wezensgelijkheid tussen de mens van vandaag en de Griek of Romein. De mens wordt voor ons een wezen, dat zijn toekomst tot grote hoogte in eigen hand heeft. Wij zien, sinds de mens het vuur en de spraak aan de goden ontrukte, een groeiende heerschappij over ons omringende machten. Wij zien door grotere kennis van vreemde culturen ook de gekleurde rassen als medemensen, die ver op de weg der beheersing van de natuur reeds zijn voortgeschreden. Het humanisme kan pas in deze tijd een meer letterlijke betekenis krijgen. Maar uit dit alles wordt duidelijk, dat Uwe waarderingen veel onderstellen, dat niet met zoveel woorden wordt uitgesproken. ego: Ja, ik ben mij bewust, dat aan mijn nieuwe levenshouding een levensbeschouwing ten grondslag ligt, waarin een grote hoeveelheid wetenschappelijke kennis verwerkt ligt. Mijn credo is gebaseerd op het inzicht, dat de zogenaamd lagere klassen en lagere rassen tal van ontwikkelingsmogelijkheden bezitten, welke tot dusver braak bleven liggen; dat er duidelijke aanwijzingen bestaan, dat de eigenschappen, waarop ‘hogere’ standen en ‘hogere’ rassen zich laten voorstaan, zeer wel verklaard kunnen worden uit de omstandigheden, waaronder die klassen of rassen hebben geleefd; er ligt aan ten grondslag het inzicht, dat de regerende klassen en rassen steeds een ideologie om zich heen optrekken, die hen in hun isolatie en in hun elite-bewustzijn sterkt. Mijn credo is gebaseerd op de kennis van de geweldige spreiding van kennis en macht, van culturele verworvenheden, welke de westerse ontwikkeling heeft gebracht onder bijna alle volken en rassen, standen en klassen. Het rust op de wetenschap, dat voor beperkte groepen uitbuiting van de grote massa tijdelijk mogelijk is, maar in de situatie van heden geen blijvende voordelen meer kan brengen, daar immers de concurrentie van andere machtige groepen te groot is en de heerschappij van de heersende klassen weer spoedig bedreigt. alterego: Er ligt dus een hele ontologie aan Uw waarderingssysteem ten grondslag. Toch is het niet zo, dat uit deze wetenschappelijke praemissen noodzakelijk een bepaalde levenshouding moet voortvloeien. In de beslissing ligt toch weer steeds een element van keuze en van waardering. ego: Soms schijnt het mij toe, dat er eigenlijk geen keuze meer | |
[pagina 208]
| |
nodig is; dat de weg zich vanzelf voorschrijft, uitgaande van hetgeen wij van de mensheid weten. alterego: Het tot ons laten doordringen van deze wetenschap, die de mensheid als totaliteit ziet, als bron van onvermoede potenties, wordt reeds in zekere zin door onze waardering bepaald. Wat het hart niet wil, laat het hoofd niet binnen, zei eens een wijsgeer. Maar ook de beslissing, dat het goed is te strijden voor de ontwikkeling van de potenties der ganse mensheid, onderstelt steeds een zekere afweging van de ene waarde tegen de andere. Zonder een oordeel over wat juist is, wat onjuist, komt ge nooit tot een keuze. ego: Ik voel ook mijn streven als gericht op waarden en idealen. Toch lijkt het soms haast, dat hetgeen ik nastreef, in wezen van zelf spreekt en logisch uit wat de wetenschap leert is af te leiden. Als wij er immers van uitgaan, dat elke mens voor zijn leven en dat van zijn kinderen strijdt, moet het duidelijk zijn, dat een toestand, waarbij de gehele mensheid haar krachten met de natuur meet, ver te verkiezen is boven een toestand waarbij de ene mens met de andere vecht. Uit het oogpunt van een heersende groep moet het duidelijk zijn, dat door strijd voor 't behoud van haar uitzonderlijke positie zij haar nakomelingschap binnen enkele generaties en vaak zelfs binnen zeer korte tijd aan vernietiging of op zijn minst aan het terugvallen tot de positie van pariah blootstelt. Een strijd voor blijvende standsvoorrechten loont heden de moeite niet meer. En ook de minder bevoorrechte standen hebben geen enkel belang, om ten koste van nog veel minder bedeelde klassen en rassen, volken en groepen aan zekere standsprivileges te blijven vasthouden. De strijd van de arme blanken tegen de kleurlingen, van de lichter gekleurden tegen de donker gekleurde broeders, van de geschoolde arbeiders tegen de niet geschoolden, van volkeren met een hogere levensstandaard tegen de volkeren op een veel lager levensniveau brengt ten slotte beide groepen in het moeras. Partiële welvaart schijnt in deze wereld niet meer bestaanbaar, evenmin als partiële vrede. Enkel door solidariteit van de hele mensheid zijn wereldomvattende rampen, nog erger dan wat zich nu afspeelt, misschien te vermijden. Met touwtrekken komt de mensheid niet verder; integendeel raken alle partijen gevaarlijk dicht bij de afgrond. Slechts door gezamenlijke krachtsinspanning, waarbij de een op de ander steunt en zich op | |
[pagina 209]
| |
zijn schouders verheft, kan de afgrond met behulp van hetzelfde touw overbrugd worden. Ongekende vergezichten strekken zich voor de mensheid nog uit, wanneer zij met vereende krachten de helling bestijgt. Maar het ieder voor zich en god voor allen heeft in een toestand van nood nimmer redding gebracht. alterego: Ik aanvaard Uw betoog volkomen; en toch is hier veel ondersteld, dat niet binnen het kader der wetenschappelijke conclusie te vatten is en waarderingen onderstelt. In Uw betoog ligt bijvoorbeeld de onderstelling reeds opgesloten, dat het de moeite waard is, de mensheid te redden. Dat leven verkieslijk is boven de dood. Dat het zeer beperkte eigenbelang heeft te wijken voor het belang der nakomelingschap; dus dat het ‘na ons de zonvloed’ dwaas en verwerpelijk is. Dat geluk en welvaart voor groepen op langer termijn moeten worden bekeken, en dat dus het duurzame meer betekenis heeft dan het ephemere. Dat een vrede en welvaart voor de gehele mensheid U meer bevrediging schenkt dan een trots en de zelfverheffing verband houdend met het bewustzijn tot een erfelijke elite te behoren. Dit alles en nog veel meer ligt aan Uw doelstellingen ten grondslag. Verschillende van deze grondwaarden kunnen slechts op een geloof berusten. Te ‘bewijzen’ met behulp van de wetenschap zijn deze waarden niet. ego: En toch lijkt het mij, dat deze waarden voor zovele mensen zin hebben, dat mijn streven misschien door tallozen zou worden aanvaard indien zij zich realiseerden hetgeen wij zo even als wetenschappelijk zeker stelden. Ik zie, wat ons scheidt, niet zozeer als tegengestelde individuele of groepsbelangen, maar veeleer als verschil van inzicht in de weg om de eigen belangen het beste te dienen. Ik heb het gevoel, dat men blindelings zich in een afgrond stort. Door aan groepsideologieën te hangen houdt men zich steeds maar vallende vast aan een spookbeeld. Dikwijls bekruipt mij toch het gevoel, dat als het maar lukte, de vruchten der wetenschap op het gebied van de oorsprong der mensheid, van de ontwikkeling dier mensheid tot een verscheidenheid van volken en rassen, standen en klassen, tot allen te laten doordringen; als het maar lukte de fabel dat mensen enkel maar roofdieren zijn, die elkaar natuurlijkerwijze moeten verslinden, uit hun hoofden te stampen en hun de grootse perspectieven te tonen, welke de mensheid nog voor zich heeft, mits zij haar mo- | |
[pagina 210]
| |
gelijkheden slechts grijpt - dat men dan wat ik nastreef massaal zou kunnen aanvaarden. Als men maar tot de harde koppen kon laten doordringen, dat het vandaag na twee eeuwen van technische bloei niet meer waar is, dat d' een zijn brood de ander zijn dood is; de mensheid kan eindelijk het dichterwoord in vervulling doen gaan, dat er op deze aarde brood genoeg is voor alle mensenkinderen. Als men de volken maar kon doen begrijpen, dat de mens een miniem aantal instincten bezit, en het dus zeer de vraag is of de bezitswil en de geneigdheid tot strijd tegen medemensen ons wel in het bloed zitten. Als men maar kon overtuigen, dat het niet realistisch is om de mens als hij is als een eenmaal gegeven grootheid te nemen, waaraan niets valt te veranderen; dat wij integendeel in zeer sterke mate worden gevormd en vervormd door onze omgeving, door al wat wij leren en zien in onze cultuur. alterego: Maar dat het zo moeilijk is om dit alles te laten doordringen tot de mensheid, is ook niet toevallig. Juist onze opvoeding, onze cultuur bepaalt mede onze wereldbeschouwing. Onze argumentatie kunnen wij niet als een curpus alienum tot de geesten der mensen doen doordringen. Ieder inzicht moet zich de mens op organische wijze eigen maken. De eenmaal gevormde structuur van zijn geest bepaalt mede, wat tot hem doordringen kan. ergo: Het is dus geen toeval, dat de verschillende groepen van mensen een zo uiteenlopend spel spelen; en dat het toeschouwen zelfs naar gelang van de groep waartoe men behoort zo geweldig verschilt? alterego: Neen, het denken wordt immers in sterke mate bepaald door het zijn; het is zelfs een vorm van het leven. De opvatting, welke men heeft van het mens-zijn, van de betekenis van de eigen groep en de andere groepen der samenleving, berust op een voorstellingswereld, die ons van jongsaf wordt ingeprent. De groep bouwt om ons een muur van gevoelsaffecten en theorieën, die op de instandhouding van de groep gericht schijnen. De muur wordt zo stevig gemaakt, dat het uiterst moeilijk wordt om met argumenten door de muur heen te breken. Men pleegt te denken in termen en voorstellingen, welke ons door gewoonten vertrouwd zijn geworden. ego: Ik geef toe, dat in kasten-maatschappijen, waar iedere stand een vrijwel gesloten geheel vormt, het voelen en denken zeer sterk wordt bepaald door het kaste-belang. De hogere kasten leren hun kinderen om op lagere kasten met het onreinheidscomplex | |
[pagina 211]
| |
te reageren. Ieder contact op een voet van gelijkheid met leden van andere kasten roept een onoverwinlijke afkeer op. Theorieën, welke de principiële gelijkheid van alle mensen inhouden, vinden geen toegang tot het gedachtenleven der leden van hogere kasten. Het kastebelang om sociaal gewaardeerde geestesarbeid te reserveren voor groepsgenoten, en om de verachte, vermoeiende, meer afstotende handenarbeid aan lagere kasten over te laten, beheerst vele activiteiten der heersende groepen. Het trekken van voordeel uit handenarbeid der lagere kasten ligt aan veel voorschriften in een kasten-systeem ten grondslag. Men streeft er voorts naar om de lagere standen de kasten-structuur als vanzelfsprekend te laten aanvaarden, om haar leden iedere kans te ontnemen om de geheiligde voorrechten van de hogere kasten ooit te betwisten. Het belang van de hogere kasten bij het behoud van haar traditionele positie beheerst heel haar denken en doen. En ik kan ook aannemen, dat in een feodale structuur met een strenge scheiding van klassen en standen in wezen hetzelfde zich voordoet. Ook daar, waar raciale groepen 't karakter van kasten dragen, vindt men gelijke kentrekken. Ook daar vinden ideologieen, welke in theorie de gelijkheid voor God van de ganse mensheid uitspreken, evenmin als de wetenschappelijke betogen, welke de principiële opvoedbaarheid aller rassen tot hogere culturele prestaties aantonen, ooit een kans om in 't feitelijke doen en laten, denken en voelen der heersende rassen door te dringen. Maar geldt deze ontoegankelijkheid voor het redelijk argument en het humanistisch geloof ook in onze dynamische samenleving, waar kasten-barrières en standen-scheidingen steeds grondiger worden opgeruimd en waar allengs de kennis als weg tot de macht steeds meer tot in alle lagen en rassen ter wereld gaat doordringen? Kan van een afsluiting met een muur van klassen-dogmata nu nog sprake zijn? Is die afsluiting nu nog vol te houden en kan zij nog als bescherming der leidende groepen haar dienst doen? alterego: Hier spelen twee vragen dooreen. Bestaat in de huidige meer dynamische samenleving nog iets van een geestelijke klassen-barrière? En valt het standsbesef in de huidige samenleving nog samen met klasse-belang? Deze vragen dienen wel onderscheiden. Wat het eerste betreft: misschien worden de geestelijke barrières van een heersende klasse of stand in een meer dynamische samen- | |
[pagina 212]
| |
leving met nog meer verbetenheid opgetrokken en tegen elke aanval beschermd dan in een statische maatschappij. Juist de acute vrees voor verlies van de traditionele positie beheerst hier het sentiment zo volledig, dat er een blinde vlek als het ware ontstaat voor iedere argumentatie, iedere realiteit, die het bouwwerk dreigt aan te tasten. De strijd voor 't behoud van de economische voordelen, voor 't behoud van de macht wordt hier zozeer overheersend, dat er een neiging ontstaat om de redelijke argumentatie en de personen door wie deze argumentatie wordt uitgedragen met brandstapel en geweld te elimineren. Het dogma van eigen superioriteit wordt tot in 't ziekelijke verabsoluteerd. Zelfs een filosofisch stelsel ontstaat, dat de voortreffelijkheid van het eigen ras of de eigen klasse maakt tot voornaamste geloofsartikel. ego: Is de door deze heersende groepen gebezigde argumentatie in wezen een rationalisatie van biologische wilsaffecten, zoals van de zucht tot lijfsbehoud? alterego: Althans van de vrees voor 't verlies der positie van heersende groep. En ook de vrees van de groepen, die weinig bezitten, en die er naar streven om eigen voorrechten, hoe dan ook, te handhaven, zij het ten koste van klassen, die leven op nòg lager levensniveau, is een bron van talrijke rationalisaties. Misschien is de strijd van die tussenklassen om het behoud van de eigen positie nog meer kenmerkend voor het huidige tijdsgewricht dan de strijd van de heersende groepen om het behoud van hun heerschappij. Niet altijd uit zich de strijd voor de voorrechten van een bepaalde klasse in deze extreme vorm. Dit is vooral het geval in die maatschappijen, waar een kasten-systeem nog vers in 't geheugen ligt. De strijd om de voorrechten van de heersende klassen kan ook andere vormen aannemen, bijvoorbeeld de vorm van de democratie, van gelijkheid van allen voor de wet, met behoud van de economische ongelijkheid. Ook in een democratie kunnen standsgevoel en standsbevoorrechting het maatschappelijk leven in wezen beheersen. Maar de bevoorrechte standen onderscheiden zich hier vooral door hun economische macht. Wat nu de tweede vraag betreft, of in de dynamische samenleving klassebelang en klassebewustzijn nog samenvallen, hier zie ik een groot verschil met de statische maatschappij. Juist de krampachtigheid van de magische voorstellingswereld, waarmee zich de heer- | |
[pagina 213]
| |
sende zowel als de minder bedeelde maar toch nog boven de massa geplaatste groepen omringen, getuigt hoe zwak de positie dier groepen in wezen is. Zij moeten met uiterst krasse middelen strijden tegen degenen uit eigen midden, die niet bevangen zijn in hun waan en zo graag de barrière zouden willen doorbreken. Hun geestelijk isolement, hun blindheid ten opzichte van de realiteit maakt deze klassen zwak tegenover de groepen, die door de groeiende ontwikkeling steeds meer ziende worden. Wie de goden willen verderven, slaan zij met blindheid. Juist deze blindheid, welke voorafgaat aan de débacle, kenmerkt de zogenaamde élite-groepen, die vluchten in hun ivoren torens en zich verschansen in hun onwetendheid. ego: Dit alles klinkt heel aannemelijk. Maar hier rijst juist mijn allerbelangrijkste vraag, het laatste bolwerk waarin zich mijn twijfel verschanst. Ik kan niet gaan slapen voor ik mijn laatste onzekerheid heb overwonnen. Wij zien, hoe de voorstellingswereld, de filosofie, heel het denken van groepen van mensen beheerst wordt door wat zij nastreven in het leven. Dit komt overeen met de eerder door ons reeds uitgesproken gedachte, dat denken een vorm is van leven. Wie zegt mij nu, dat het denken, door mij als geldig aanvaard, en de resultaten daarvan, de ontologie die door mij als basis voor mijn waarderingssysteem werd erkend, niet ook slechts een rationalisatie is van hetgeen ik wens te bereiken? Zijn de waarden, waarin ik geloof, de waarheden welke ik accepteer niet misschien ook bepaald door mijn volk of mijn ras, mijn stand of mijn opvoeding? Met welk recht mag ik mijn geloof tot het waarlijk juiste geloof, mag ik mijn persoonlijke waarheid tot de alom geldige waarheid proclameren? Als ik de ideologie en het waardenschema van anderen kan verklaren, zal men dan niet evenzeer kunnen aantonen hoe ik zelf tot mijn waardenschema en mijn geloof ben gekomen? En wordt niet daarmee de betrekkelijkheid van mijn waarden bewezen? En hoe kan ik strijden voor waarden, van welker betrekkelijkheid ik zelf overtuigd ben? alterego: Ook ons denken bevat ongetwijfeld een grote dosis rationalisatie van wilsaffecten. Ook onze wereld- en levensbeschouwing berust ten dele op vrees. De vrees voor de ondergang van de ganse mensheid is mede bepalend voor onze filosofie. Onze opvoeding, onze omgeving was mede bepalend voor de groei van | |
[pagina 214]
| |
een humanistische wereldbeschouwing. Maar ons geloof is geen dogma maar slechts een geloof. Wij zijn en blijven ons steeds bewust, dat onze waarheden en onze waarden onmogelijk laatste waarden en waarheden kunnen wezen. Vandaag is de solidariteit van de ganse mensheid een voorwaarde voor haar voortbestaan als een variëteit van het leven, welke zich handhaaft in de natuur. In alle volken en rassen liggen nog zoveel onontwikkelde mogelijkheden, dat het niet tot ontwikkeling brengen daarvan grote dwaasheid zou zijn. Maar het is denkbaar, dat in een later stadium van de menselijke ontwikkeling andere waarden, andere normen gelding zullen verkrijgen; het is ook denkbaar, dat in de toekomst de wetenschap middelen zal verschaffen om aangeboren begaafdheid te meten, en dat een selectie van onze nakomelingschap in dat stadium nodig zou worden teneinde de opgaven, waarvoor de mensheid dàn weer gesteld wordt, te kunnen volbrengen. ego: Ja, ook nu zou ik niet tot in 't uiterste het humanistisch beginsel willen doorvoeren. De opvoedbaarheid van de ganse mensheid zou ik niet zover willen uitstrekken, dat ik ook evidente imbecillen daarin zou willen begrijpen. alterego: Dus ge wilt Uw geloof niet tot levenloos dogma verstrakken. Wij wensen ons weten en willen te blijven aanpassen aan de eisen van 't leven, aan de zich steeds vernieuwende wetenschap. Daarin ligt onze kracht. Onze waarden en waarheden houden ten nauwste verband met de huidige gesteldheid der mensheid. Daarom ook staan wij vrijer en zekerder dan alle anderen tegenover het leven. Wij hoeven ons geloof niet zeker te stellen tegen de nieuwe verworvenheden der wetenschap om overgeleverde voorstellingen krampachtig in stand te houden. Want de wetenschap in haar ontwikkeling blijft steeds een basis voor ons geloof. Een bewijs echter, dat onze waarden de juiste zijn, onderstelt reeds aanvaarding van zekere waarden, en wordt dus een zoeken naar de kwadratuur van de cirkel. Onze zekerheid is de uiterste zekerheid, welke de mens van heden zou kunnen verwerven. Het is de zekerheid van hem, die met open ogen iedere moeilijkheid tegemoet treedt en langs geen enkele waarheid tracht heen te zien. Maar Uw ogen vallen reeds toe. Put kracht uit de slaap, om de dag van morgen met wijd geopende ogen te kunnen doorstaan. - Vaarwel! |
|