De Nieuwe Stem. Jaargang 3(1948)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 146] [p. 146] Montanus Het weerzien Het was een vreugd hen weer te vinden Die ik vaarwel zei in mijn jeugd: Bronsdonkre beuken, zoete linden Wier geur 'k als peinzend kind beminde Met weemoed, die het hart verheugt - Getrouw en oud wachten de eiken Langs 't goudbevonkte herderspad... De berken die prinsessen lijken Staan zilver in hun teder blad... Vroom wordt mijn hart. De dennebomen Omringen mij met een geheim Dat fluistert als de wind gaat stromen... De espen huivren als fantomen En langs de heide geurt de thijm... Het is een feest van puur behagen, Een eindlijk weerzien, peinzend blij: Ik heb in acht maal duizend dagen Niet voortgedoold langs meidoornhagen Op 't gobelin van veld en hei... Het zijn de heel gewone bomen, Het daaglijks landschap van ons land Met namen die elk kind kan dromen. - Ik had er afscheid van genomen Toen ik nog jong was en vagrant. - Maar 'k had mijn makkers niet vergeten En levenslang aan hen gedacht - 'k Wist nog van allen hoe ze heten En waar ze wonen - wat ze weten Van 't elfenfeest bij zomernacht... [pagina 147] [p. 147] Ik vroeg hen: of nog steeds de feeën Bij maanlicht dansen in het woud En of de eekhoorns en de reeën Nog spelen in de boom-alleeën Waar Oberon zijn landdag houdt? En of mijn kinderdroom altijd Nog waar was, ondanks krijgsbedrijven, Terreur en honger, haat en strijd? Ze zeiden: dat in eeuwigheid Het fabelrijk bewaard zal blijven. - O zoete psalm van wind en blaren, O bijenzang in 't bloemfestoen... Mijn hart herleeft na wrede jaren: Heer God, wil toch het bos bewaren, Die trouwe wacht, dit schoon plantsoen! [pagina 148] [p. 148] De waterklok In 't park staat op het groen gazon Onder de olmen en buiten de zon De Waterklok die, fijn gesteld, Uren kwartieren, minuten telt - Getrouw, maar zonder vreugd of smart, Zonder een veer als een driftig hart, Geen polsslag die hem jagen laat: Water bestuurt slechts de wijzerplaat Door druppels, die gepast, zorgvuldig, Altijd gestadig, gedurig, geduldig De uren, jaren, eeuwen meten, Of ze ook Blijdschap of Rampspoed heten... Het is een kunstig instrument: Niemand die nu het geheim nog kent - Een monnik heeft het uitgevonden; Tellend aldus onze ijle stonden, Die 't Nooit en 't Niet aan 't Nergens kopp'len, - Liet hij het Leven als tranen dropp'len. - Sinds tijden, eer de Tijd begon, Staat daar de klok op het groen gazon. [pagina 149] [p. 149] Nikko: het wonder van de brug met een overkant Eens reed een koerier in gestrekte galop, Hij roste en raasde het heuvelland op: Een ijlbericht moest hij den Sjógoen brengen, Die toefde in Nikko om offers te plengen. Jagende spoed! Naarstige snelheid! Hij haastte zich tot hij een klove ontwaarde, Het bergpad verscheurend tot diep in de aarde. Hij wierp zich temeer en bad tot de goden - De raadsheer had spoed bij de boodschap geboden! Zware verantwoording! Kwellende plicht! Twee slangen verschenen en vlochten hun ruggen Tezaam om 't ravijn met hun lijf 't overbruggen: O Bode weet wel dat ge slechts kunt passeren Naar één kant, en nimmer meer weder kunt keren! Wrede keuze! Hartverscheurend lot! Zo zij het, zo zij het! Maar laat mij nu rijden Al blijf ik in Nikko tot 't einde der tijden, Al moest ik 't met eeuwige ballingschap boeten, 'k Wil leggen mijn brief aan mijns meesters voeten! Loffelijk dienaar! Liefelijk plichtsbesef! Zo hoort hoe getrouw de koerier zijn plichten Vervulde. De Sjógoen, die liederen dichtte En peinsde op 't raadssel van schijn en wezen Had geen lust, in retraite, om brieven te lezen. Dichterlijke geest! Wijsgerig staatsman! De Bode, wien wouden en bergen bekoorden, Verzaakte zijn terugkeer en bleef in het Noorden, Vergat Yèddo, en werd onder dennen begraven. Hoe mild zijn de goden met kostelijke gaven! Vrede en schoonheid! Hemelse gratie! Vorige Volgende