De Nieuwe Stem. Jaargang 3(1948)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 106] [p. 106] Loek E. Roest Crollius-Van Doorn Nausikaa De wereld is een lichtblauw kleed zacht plooiend naar een witte rand, een meisjeswereld: vreugde en leed bepalen zich tot zee en strand, de bal vliegt rond naar aller hand beloftevol en wreed... ... De droom spoelt vóór de schipbreuk aan, de dageraad komt onverwacht; als vrouw richt zij uit milde waan zich op in sterke zinnenpracht, haar oogen lichten naar de nacht: de liefde te begaan. [pagina 107] [p. 107] Ik Gij kunt mij niet noemen het uur dat ge mij hebt gekend. Zie naar de bloemen, de wolken, het water en weet dat geen woord in uw leven mijn eeuwigheid schendt: vroeger was ik die ik nu ben en later. Gij kunt mij niet duiden de plaats waar ge mij hebt ontmoet. Zie naar uzelf, uw voeten, uw handen en weet dat g'in iedere vriend mijn aanwezigheid groet, zelf zijt ge slechts ik en nimmer een ander. Ik leef in uw verzen, ik ben in de brug die ge bouwt. Zie naar uw handschrift, de aarde, de sterren en weet dat uw liefde zich aan mij houdt, ik voel u nabij en ik zie u van verre. ...Ook gij kunt mij zeggen wat ik u terecht heb geleerd want mensch ben ik evenals gij en de menschen; er is slechts één Ik en één Nu. Wat gij ontbeert is het weten... Ik wéét en gij leeft nog in grenzen. [pagina 108] [p. 108] Samen Verlangend wachten onze harten naast elkander maar raken zelfs niet tot voorwaardelijke binding. De eenzame ontwijkt onwillig steeds de ander naar wie zijn handen tasten in onheilige verblinding. Na het mislukte trachten deelt die drang zich mede - te hevig om in wijsheid te verzanden - aan onze lijven, die zich neigen tot de wreede verteedering van onze mond en handen. Zoo is de liefde: als het smeulend paarse gloeien van tulpen in de middagzon, een blindend heete donkere gloed. En onze snelle handen snoeien de bloemen tot de grond, verblind, verbeten... [pagina 109] [p. 109] Modern zelfportret Een doek vol felle onheilskleuren: paars en oranje en een gouden lijn waarachter rat en slang zich bergen voor de geuren die stijgen uit de poel van 't rottende venijn. Een schoonheid met een scheeve schouder, haar haren kammend voor het groene glas, waarin het blond tot zeewier is verouderd en aan de kruin wegsterft als schadelijk gewas. Haar lenig lichaam van een jonge wilde toont in de spiegel een enorme bult, die met de aangeslibde, ongestilde smart van verlangen is gevuld. En aan een koord van roode amaryllen houdt de beauté, als ongepaste toon in 't woeste beeld van smart en grillen, een sneeuwwit schaap met doornenkroon. Vorige Volgende