De Nieuwe Stem. Jaargang 3
(1948)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |
Bertus Aafjes
| |
[pagina 85]
| |
De laatste dingenEr rest mij niets meer dan mijn lied te zingen
In eenzaamheid, gelijk een blinde vink;
Een lied over de laatste, vreemde dingen,
Waar met mijn ziel ik zingend in verzink.
Een raden soms en soms een bijna weten,
Dat uit mijn diepste wezen opwaarts welt,
Dat wij vergeten worden en vergeten,
Al wat ons op de wereld vergezelt.
Sterven is zijn herinnering verliezen
En ook door anderen vergeten worden,
En eindelijk niet meer weten wat te kiezen,
En zich vervreemd voelen van tijd en orde;
Lang duurt de dood, zij duurt een leven lang,
En wat wij doen wordt onze ondergang.
| |
[pagina 86]
| |
Je hartLieveling, ik moet je haastig schrijven,
Want straks wordt weer heel mijn wezen zwart,
En dan voel ik niets meer aan den lijve.
Lieveling: hoe is het met je hart?
Kan het nog van pure vreugde springen
Als een jong lam in de voorjaarswei?
Wordt het bij het zien van mooie dingen
Warm en licht het op en wordt het blij?
Hangt het in je als een schone kroon,
Die vol kaarsen is en lichte luister,
Vol muziek van licht. Zo stil. Zo schoon?
Klopt het als het mijne soms zo snel?
Ach, ik groet je uit mijn vallend duister,
Wees voorzichtig met je hart. Vaarwel.
| |
[pagina 87]
| |
Een serafijnIk raak langzaam leeg: een serafijn;
'k Word gedachteloos en zonder hart.
'k Weet nu: engelen zijn niets dan schijn,
En niet goed of slecht, niet wit of zwart.
En de hemel is een lege nis
En de Godheid die er binnen troont,
Is het Niet in zijn volmaakt gemis,
Dat niet straft en evenmin beloont.
En het een'ge dat ik nog bezit
Is een ver en vaag herinnerd wezen
Dat er iets geweest moet zijn voor deze
Als een eens verloren lichaamslid;
Zo voelt soms nog iets een oud soldaat
Van een arm, die lang niet meer bestaat.
|
|