De Nieuwe Stem. Jaargang 3
(1948)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
Arthur Lehning
| |
[pagina 76]
| |
Een wetenschappelijk onderzoek, op grond van een zeer uitgebreid feitenmateriaal door twee leden van Nuffield College, Oxford, naar het karakter en het verloop van de algemeene verkiezingen,Ga naar voetnoot1) toonde aan dat in alle kiesdistricten de verkiezingspropaganda van Labour geconcentreerd was op dit programma van sociale verbeteringen. De opzienbarende en niet verwachte nederlaag van de partij van Churchill, die wel overal waar hij verscheen werd toegejuicht, maar op wien niet werd gestemd, kon worden geïnterpreteerd als een protest tegen werkloosheid en de geheele sociale politiek van het tusschenoorlogsche conservatieve bewind. Buitendien stelden de schrijvers vast, dat bij dit verkiezingsresultaat 2 millioen stemmen de doorslag hadden gegeven afkomstig van kiezers, die niet tot de vaste aanhangers van de Arbeiderspartij kunnen worden gerekend. Het is voornamelijk dit fluctueerende ‘middenblok’, dat ook bij de volgende verkiezingen de beslissende stem zal uitbrengen. Wat met zekerheid in ieder geval kan worden gezegd is, dat de politieke rol van de Liberale Partij is uitgespeeld en dat haar plaats bij het traditioneele stuivertje verwisselen van de macht door de Arbeiders Partij is ingenomen. In de eerste twee jaar van haar bewind heeft de regeering het grootste gedeelte van haar aangekondigde programma gerealiseerd. In een weergaloos tempo hebben de wetsontwerpen elkaar opgevolgd. De nationale verzekeringswet, gebaseerd op het beroemde rapport van Beveridge (November 1942), schiep voor de geheele bevolking een omvangrijk systeem van sociale verzekering voor ziekte, werkloosheid, ouderdom enz. Bij de wet op de sociale gezondheidsdienst werd een medische verzorging voor de geheele bevolking ingesteld. De Town and Country Planning Act regelde, zonder tot nationalisatie van het land over te gaan, de aankoop van particuliere grond met het oog op de stedebouwkundige ontwikkeling en streekplannen, mede in verband met de contrôle van vestiging van industrieën. Deze wet werd aangevuld met een wet voor het bouwen van nieuwe steden. De na de algemeene staking van 1926 door de Tories aangenomen en door de arbeidersklasse zeer gehate wet tegen de vakbeweging, waarbij het o.a. aan ambtenarenorganisaties verboden was zich aan te sluiten bij het Nationale Vak verbond, werd herroepen. Ondanks het tekort aan arbeidskrachten en materialen is | |
[pagina 77]
| |
een huisvestingspolitiek gevolgd, die gunstig afsteekt bij wat na de vorige oorlog is gebeurd. Door de geheele bouwindustrie onder contrôle te brengen is ervoor gezorgd, dat de huizenbouw niet een winstobject werd voor de bouwondernemers, maar in de behoeften van de meerderheid van de bevolking voorziet. Met één uitzonderingGa naar voetnoot1) zijn ook alle aangekondigde plannen tot nationalisatie reeds doorgevoerd. De Bank van Engeland werd genationaliseerd, hetgeen overigens niemand een slapeloze nacht heeft bezorgd, noch de bankiers noch de aandeelhouders, die in ruil voor hun aandeelen staatsfondsen ontvingen, die hetzelfde dividend afwerpen als de Bank heeft betaald (12%). Mocht er in 1931 twijfel hebben bestaan wie er in Engeland regeerde: de Bank van Engeland of de ministers - sinds geruime tijd was het toch wel de praktijk, dat de monetaire politiek van de bank in overeenstemming was met die van het Ministerie van Financiën. Deze praktijk is nu door de wet verzekerd, terwijl ook een grootere contrôle op de andere banken mogelijk is. Ook het anachronistische verschijnsel, dat particuliere aandeelhouders de directie van de Nationale Bank konden benoemen is nu verdwenen. De op zichzelf reeds volkomen van staatssubsidies afhankelijke burgerluchtvaart werd genationaliseerd, zooals ook de electriciteitsvoorziening en het verkeerswezen, waardoor nu het geheele vervoer per spoor, te water en op de weg (met enkele uitzonderingen) gecoördineerd wordt en de vier spoorwegmaatschappijen, overigens groote heterogene industrieële complexenGa naar voetnoot2), onder één beheer worden gebracht. De sindslang economisch en | |
[pagina 78]
| |
psychologisch onvermijdelijke nationalisatie van de steenkool-industrie heeft een hoofdstuk afgesloten van een stuk klassenstrijd der engelsche arbeidersklasse, die met de grootste verbittering is gevoerd. De weg is nu vrij voor de zoo noodzakelijke vernieuwing van het ongecoördineerde en ten deele volkomen verouderde productieapparaat van het Engelsche mijnwezen. Niet minder dan 746 zelfstandige ondernemingen met een totaal van 700.000 mijnwerkers zijn nu onder een gecentraliseerd beheer gebracht. Hadden de mijneigenaren, inplaats van uitsluitend hun heil te zoeken in lagere loonen en langere werkuren, aandacht besteed aan de moderniseering van de productiemethoden en de sociale misstanden dan zou Engeland vermoedelijk op het ogenblik geen economische crisis kennen. De nationalisatie van al deze industrieën en diensten is min of meer volgens hetzelfde schema doorgevoerd: de particuliere onderneming maakt plaats voor de Public Board of Corporation, een voor een speciaal doel in het leven geroepen autonoom concern, waarvan de bevoegdheid wordt geregeld bij de wet en de regeering al of niet een zekere contrôle kan blijven uitoefenen b.v. door benoeming van de leden of anderzins. De ‘genationaliseerde’ industrieën komen dus niet, als staatsbedrijven onder het bureaucratische beheer van een ministerie, maar worden geleid als kapitalistische monopolistische concerns. Het eenige recht dat eventueele aandeelhouders behouden is het ontvangen van een vast dividend. Zij hebben geen zeggingschap meer in het beheer. Dezelfde vorm werd indertijd gebruikt toen de Metropolitan Water Board werd ingesteld (1902) om de watervoorziening van Londen te regelen, en in 1908 toen de haven van Londen onder één beheer werd gebracht in de London Port Authority. In 1926 riep een conservatieve regeering de Central Electricity Board in het leven voor de unificatie van de electriciteitsvoorziening. Ook de B.B.C. is een dergelijke corporatie, terwijl in 1933 het geheele verkeer van Londen in de London Passenger Transport Board werd gemonopoliseerd.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 79]
| |
Het betreft hier voornamelijk industrieën en diensten wier coördinatie en unificatie alleen door monopolievorming mogelijk is, maar waarbij het om redenen van algemeen belang ongewenscht is dat dit monopolie in handen van particulieren blijft. De economische voordeelen van deze vorm van nationalisatie en monopolisatie zijn aan geen twijfel onderhevig en op ernstig verzet zijn de plannen van de regeering dan ook eigenlijk niet gestuit. Mocht een conservatief bewind de huidige regeering opvolgen dan zullen deze nationalisaties niet weer ongedaan worden gemaakt, zooals trouwens reeds is verklaard. De continuïteit is dus ook hier verzekerd. De heftigste debatten in het Lager Huis zijn niet zoozeer gevoerd over de wenschelijkheid van deze maatregelen dan wel over details en wijze van schadeloosstelling. Bij de kolenmijnen bedraagt deze compensatie een globale som. In andere gevallen werd deze vastgesteld op grond van de beursnoteering der aandeelen. Economisch heeft men hier te doen met een speciale phaze in de ontwikkeling van het monopolistische kapitalisme en tevens met de logische gevolgen van de alom toenemende staats-interventie in het economische leven. Het is de overheid, die soms ondernemingen tot kartelleering dwingt en niet, zooals de voorstanders van het laissez-faire zouden wenschen, terwille van de vrije concurrentie monopolievorming tegengaat, en zelf monopolies in het leven roept. Men kan echter bezwaarlijk zeggen, dat hier de orthodoxe profetie van de expropriatie der expropriateurs in vervulling gaat. Noch het loonsysteem, noch het arbeidsloze inkomen worden aangetast en indien men deze vorm van monopolistisch kapitalisme geen kapitalisme wil noemen is dit nog geen argument ze als socialisme te bestempelen. Ook van eenige vorm van economische of van industrieële democratie is hier geen sprake. De instelling b.v. van de National Coal Board is beschouwd als een mijlpaal in de historie van het socialisme, en ook zonder twijfel in de mijnstreken met vreugde begroet. Waar komt dit practisch op neer? De leden van de kolenraad worden benoemd door het Ministerie van Brandstof en Energie, dat algemeene richtlijnen aangeeft en ook financieele bevoegdheden bezit.Ga naar voetnoot1) De mijnwerkers zelf zijn in de nationale, | |
[pagina 80]
| |
regionale of plaatselijke raden, die de mijnen beheeren niet vertegenwoordigd. Er is in de mijnen niet meer medezeggingschap dan voorheen en er kan geen twijfel bestaan dat de mijnwerkers zich onder ‘nationalisatie’, waarvoor zij zoo lang hadden gestreden iets anders hadden voorgesteld dan uitsluitend een wisseling van directie. Voor de spoorwegarbeider maakt het geen verschil of hij als loonarbeider met een der vier spoorwegmaatschappijen of van nu af aan met de National Transport Commission te doen heeft. De stakingen, die reeds in de genationaliseerde kolenmijnen met groote hardnekkigheid en verbittering zijn gevoerd en die, zooals vrijwel alle stakingen van de laatste twee jaar, ‘onofficieel’ waren en niet minder waren gericht tegen de werkgevers dan tegen de vakvereenigingsbureaucratie wijzen er reeds op, dat nationalisatie niet het laatste woord is in de oude strijd tusschen kapitaal en arbeid. Er is een ander aspect van deze nationalisatie, die van socialistische zijde tot critiek heeft aanleiding gegeven n. l dat men hier te doen heeft met geïsoleerde maatregelen, die niet genomen zijn als onderdeel van een algemeen welvaartsplan. Het in het leven roepen van machtige autonome monopolistische concerns inplaats van particuliere ondernemingen is op zichzelf geen stap verder - eerder wellicht een belemmering, - naar een planhuishouding waarvan de eerste vereischte natuurlijk is het vaststellen en controleeren van de investeeringen voor het geheele bedrijfsleven. De maatregelen, die de regeering tot nu toe genomen heeft om een geleide economie in het leven te roepen zijn zeer incidenteel en veelal negatief geweest: contrôle van toewijzing van grondstoffen, verleenen van vergunningen voor de bouw van nieuwe fabrieken en het geheele complex van crisismaatregelen, die reeds tijdens de oorlog waren genomen en die sindsdien met andere zijn aangevuld. Een tekort aan arbeidskrachten is nog niet het bewijs van een bewuste politiek van full employment. Een regeering die desalniettemin binnen twee jaren tijds zulk een groot gedeelte van haar verkiezingsprogramma heeft gerealiseerd, zou, zoo mocht men meenen, zich in de ongedeelde populariteit van haar kiezers mogen verheugen. De redenen, waarom dit niet het geval is zijn niet ver te zoeken. Het sociale programma dat met groote voortvarendheid is uitgevoerd is volkomen overschaduwd door het complex der economische moeilijkheden waarvoor het | |
[pagina 81]
| |
land zich na het beëindigen van de oorlog gesteld zag en die nu langzamerhand te bekend zijn om hier nog eens te worden opgesomd. De malaise heeft dan ook minder uit te staan met het feit dat de Bank van Engeland is genationaliseerd dan wel dat men voor twintig sigaretten de exhorbitante prijs van 3/6 moet betalen. Na zes jaren bloed, zweet en tranen en twee jaren na het einde van de oorlog, die buitendien nog gewonnen is, is er weinig ontspanning in de moeilijkheden van het dagelijksche leven. De onophoudelijke aanmaningen tot harder werken, gepaard gaande met méér restricties en méér austerity kan de beste regeering niet populair maken, en het mag worden betwijfeld of de geschriften waarin statistisch en grafisch aan het groote publiek wordt uiteengezet dat dit alles dient om de handelsbalans in evenwicht te brengen, hierin veel verandering zullen brengen. Het behoort nu eenmaal tot het democratische spel, dat de oppositie de moeilijkheden, die de regeering ondervindt uitbuit ook al staat het voor iedereen vast, dat onder een conservatief bewind de mijnwerkers zeker niet méér kolen zouden hebben gedolven, de arbeidsconflicten zéér veel talrijker geweest zouden zijn en de voedselvoorziening nauwelijks een andere had kunnen zijn. Dat de arbeidersregeering niet verantwoordelijk gesteld kan worden voor de economische moeilijkheden, waarin het Britsche Rijk zich op het oogenblik bevindt, beteekent niet dat in politiek en economisch opzicht geen andere oplossingen mogelijk geweest zouden zijn. Was b.v. de Amerikaansche dollarleening onvermijdelijk? Er zijn socialistische economen, die het ontkennen. Ze zijn van meening dat de aan de leening verbonden voorwaarden onvereenigbaar waren met een socialistische opbouw en dat bij het ontbreken van dollars de buitenlandsche handel in de eerste plaats had moeten worden opgebouwd met de soft currency landen, terwijl ook de militaire en imperiale verplichtingen belangrijk hadden moeten worden verminderd. De politiek ten opzichte van het verslagen Duitschland is kortzichtig en noodlottig geweest en het streven der buitenlandsche politiek is er uitsluitend op gericht geweest de machtsposities van het Britsche Rijk te handhaven. Op één punt heeft Labour met de conservatieve politiek gebroken: de Labour regeering heeft het recht erkend van India om vrij te zijn. Men mag er zeker van zijn, | |
[pagina 82]
| |
dat de imperialistische en strijdlustige Churchill het advies van de Britsche autoriteiten ter plaatse in de wind zou hebben geslagen en liever de onvermijdelijke massaopstand van India beantwoord zou hebben met een ‘politioneele actie’ dan deel te hebben aan wat hij de melancholieke uitverkoop van het Britsche Imperium noemt. Voor zulk een ‘politioneele actie’, die onoverzienbare gevolgen zou hebben gehad in geheel Azië, ja in de geheele wereld, ook in Engeland zelf, heeft Labour terecht bedankt en begrepen, dat het ook een Britsch belang is om India niet uiteindelijk en voor goed van Engeland te vervreemden en in de armen te drijven van een anti-westersch ideologisch imperialisme. Ondanks het groote tekort aan arbeidskrachten wordt nog een enorm leger op de been gehoudenGa naar voetnoot1) en met de traditie van alle regeeringen is gebroken door voor de eerste maal in Engeland de dienstplicht in vredestijd in te voeren. Ook met een andere buitenlandsche en een andere economische politiek zouden de moeilijkheden niet uitgebleven zijn. Maar geheel nieuwe perspectieven zouden zijn geopend. Terwijl het Amerikaansch-Russische conflict scherper wordt, de tegenstelling met Rusland toeneemt en Engeland, en geheel West-Europa, steeds meer gedreven worden in het Amerikaansche kamp, neemt ook de bedenkelijkheid toe van een experiment, waarbij een socialistische opbouw afhankelijk is van het meest kapitalistische land ter wereld. Of Labour na de volgende verkiezingen aan de macht zal blijven hangt af van te veel onzekere factoren om hierover met vrucht gissingen te doen. Een Britsche historicus en econoom, voorzitter van de Fabian Society, en de beste kenner van de geschiedenis van de Engelsche arbeidersbeweging heeft deze prognosis gesteld: De Amerikaansche leening met de daaraan verbonden voorwaarden zal, achteraf gezien, beschouwd moeten worden als de eerste stap op de weg van de verovering van Groot-Britannië door het Amerikaansche kapitalisme. Maar zulk een staat van zaken zou onvereenigbaar blijken met het aan de macht blijven van een regeering, die tot taak heeft een socialistische politiek door te voeren, hoe gematigd dit socialisme ook zij. Een Engeland, dat zich in de klauwen bevindt van het Amerikaansche kapitalisme vereischt een regeering, die voor haar meesters aanvaardbaar is en zal binnen afzienbare tijd ook zulk een regeering krijgen. Zulk een | |
[pagina 83]
| |
regeering zal niet in staat zijn de wezenlijke problemen van het Britsche economische leven op te lossen, want deze eischen een volledige planhuishouding en een drastisch doorzetten van prioriteiten ondanks het verzet van een op winstbejag gebaseerd vrij initiatief. Rekening houdend met de mogelijkheid van een Britsche revolutie of een contra-revolutie is dit zijn oordeel: Indien de huidige regeering haar democratische politiek niet vastberaden en competent doorzet en de meest voor de hand liggende verwachtingen op het gebied van full employment, huisvesting en sociale zekerheid zou teleurstellen, dan zal een geheel andere situatie ontstaan. De tegenwoordige, door tolerantie en gematigdheid gekenmerkte stemming, zal niet voortduren. Ze zal spoedig veranderen. Maar welk karakter deze stemming onder die omstandigheden zal aannemen en in wiens belang dit zal zijn waag ik niet te zeggen.Ga naar voetnoot1) Dit oordeel over de Labour Party in power staat echter vast: de groote verwachtingen, die de verkiezingsoverwinning van Juli 1945 in èn buiten Engeland had gewekt hebben plaats gemaakt voor teleurstelling en scepticisme. Men had, terecht of ten onrechte, gehoopt, dat de ontwikkeling in Engeland een voorbeeld en een machtige inspiratie zou zijn voor de progressieve krachten in geheel West-Europa om met de opbouw van een constructief, democratisch socialisme te beginnen en het voorgoed onmogelijk te maken, dat na de nachtmerrie van de Hitlerwaanzin nogmaals het spook op zou doemen van de oude orde. Zijn deze twee jaren van crisis in Engeland wellicht tevens het symptoom van een crisis van deze typische Britsche vorm van socialisme, het Fabian socialisme, ook wel ‘gas en water socialisme’ genoemd, dat eenmaal aan de macht toch niet zoo hard heeft toegeslagen? Het aan de macht komen van Labour in Engeland is een sociale revolutie genoemd. Maar voor maatschappelijke omwentelingen in groote crisisperioden van de geschiedenis geldt nog steeds het woord van Saint-Just: een revolutie, die halverwege blijft staan graaft haar eigen graf. En Clem Attlee is nu eenmaal geen Saint-Just.
December, 1947 |
|