De Nieuwe Stem. Jaargang 3
(1948)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
E.L. Levie
| |
[pagina 66]
| |
Islamietische expansie te gebruiken. In Syrië zijn er moeilijkheden gerezen tussen de centrale overheid en de niet-Mohammedaanse Droezen, die dicht bij de grenzen van de nieuwe Joodse Staat leven. De feodale verhoudingen binnen de Arabische staten bergen ten slotte sociale conflicten in zich. Deze conflicten zijn nu nog niet acuut en men mag de Arabische tegenstand tegen de Joodse Staat ten dele verklaren uit de angst der heersende klassen tegen het mondig worden der lagere klassen onder Joodse invloed. Van Zionistische zijde is herhaaldelijk, doch tevergeefs getracht de klassestrijd in deze feodale staten te bevorderen, doch de achterlijkheid der fellachen en het ontbreken van een industrieel proletariaat hebben deze pogingen doen falen. Juist het conservatisme der Arabische massa's maakt hen afkerig van het moderne leven, dat de Joden brengen en maakt hen gevoelig voor de nationalistische propaganda van hun leiders, die eerst in een verre toekomst als hun exploitanten zullen worden onderkend. De aangegeven inwendige spanningen in het Arabische eenheidsfront zijn op zichzelf niet sterk genoeg om een gemeenschappelijke aanval op de Joodse Staat te voorkomen. Kenners van de situatie menen echter, dat een Arabische broederstrijd zal ontbranden op het lijk van de Joodse Staat. Zou evenwel een oorlog komen, en het heeft er alle schijn van, dan zal de werkelijke strijd niet voor April uitbreken, omdat nu nog te veel Engelse troepen aanwezig zijn, en de afvoer van de sinaasappeloogst, waarmee zeer grote Arabische belangen gemoeid zijn, volledig zijn beslag moet hebben gekregen. Deze afvoer gaat via door de Joden gecontroleerde havens van Palestina en de stopzetting van de uitvoer van Arabische sinaasappelen zou voor de Arabische grondbezitters een zeer grote financiele slag betekenen. De prognose over de afloop van de strijd is onzeker, omdat wij geen aanwijzing hebben omtrent de houding van de U.S.A. en de Sovjet-Unie. Wil de merkwaardige overeenstemming van beider politiek ten aanzien van de verdeling zeggen, dat de belangenstrijd van beide grote mogendheden elders (niet in Palestina) ligt, of alleen dat zij ieder uit eigen overwegingen de strijd in Palestina eerst uit willen vechten op een voor hen, in het bijzonder voor de U.S.A., gunstiger tijdstip? Ik geloof - voor zover deze overwegingen voor niet-ingewijden ooit duidelijk kunnen zijn - dat het | |
[pagina 67]
| |
laatste waarschijnlijker is. De stellingname van de Verenigde Staten ten gunste van de Joden houdt verband met de komende presidentsverkiezingen, waarbij de Democraten door de steun aan de verdeling het Joodse kiezerscorps hebben gewonnen. De grote Amerikaanse oliebelangen in Arabië vereisen daarentegen een Amerikaanse buitenlandse politiek, die de Arabieren niet te zeer van zich vervreemdt. Een uitvloeisel van deze politiek is het verbod van uitvoer van wapenen naar het Midden-Oosten, dat onlangs door president Truman werd uitgevaardigd. Deze maatregel treft de Joden het meest, omdat in de komende strijd hun modernere bewapening zou moeten goedmaken, wat zij aan mankracht missen; hun bewapening is evenwel nog niet beter dan die der Arabieren. De Russen hebben vermoedelijk redenen om de Joden te steunen, zolang zij met Iran moeilijkheden hebben over de olieconcessies. Een strijd in Palestina, d.w.z. in de rug der Islamietische wereld, kan in het Russische spel te pas komen. Na de presidentsverkiezingen in November 1948 is een verandering van de houding der Amerikanen mogelijk, hetgeen een reden te meer is voor de Arabieren om met de werkelijke oorlog nog even te wachten; de schermutselingen van de laatste weken tellen nog niet mee en dienen alleen om de kracht der Joden te peilen. Deze onzekerheid aangaande reële verhouding der krachten is echter algemeen en kan een verklaring zijn voor het feit, dat de UNO het probleem, dat door Engeland aangaande Palestina werd gesteld, steeds uit de weg is gegaan. Engeland n.l. heeft er herhaaldelijk op gewezen, dat voor het uitvoeren van een verdeling en het tot stand komen van deze twee staten toch een zekere mate van overeenstemming tussen Arabieren en Joden nodig is en dat bij het ontbreken van een overeenstemming een derde instantie de deling met kracht van wapenen moet doorvoeren. Engeland heeft. a priori voor een dergelijke taak bedankt en de UNO heeft geen andere scheidsrechter aangesteld. Vermoedelijk wenst de UNO deze aangelegenheid door de betrokken partijen zelf te laten oplossen door wapengeweld, nu uit het mislukken van ettelijke verzoeningspogingen gebleken is, dat overleg geen kans van slagen heeft Vandaar ook, dat de UNO zich over de onaanvaardbare grenzen van deze gebieden geen zorgen heeft gemaakt en men er op rekent | |
[pagina 68]
| |
dat, als resultaat van de komende strijd, op ‘natuurlijke’ wijze zal blijken, welke grenzen onder invloed van de militaire krachtsinspanning van beide partijen tenslotte houdbaar zijn. Is eenmaal een evenwichtstoestand ingetreden, dan zal het voor de UNO gemakkelijker zijn deze nieuwe grenzen (waarbij het zeer wel denkbaar is, dat het Joodse gebied aanzienlijk beperkter zal worden van oorspronkelijk is aangegeven) te sanctioneren zonder verlies dan prestige. Zeker is, dat van Joodse zijde de strijd in Palestina met grote hardnekkigheid zal worden gestreden en dat steun van de Joden uit de rest van de wereld niet zal uitblijven. Het gaat in Palestina om de laatste kans voor de Joden om als aparte groep te blijven bestaan; een nederlaag in Palestina, hoewel het direct nog geen millioen mensen betreft, treft psychologisch veel dieper dan de uitroeiïng van zes millioen Joden door het Hitler-regiem. De strijd tegen de Arabieren zal bovendien verwoed zijn, omdat in het Joodse volksbewustzijn de smaad moet uitgewist worden, dat zes millioen van zijn zonen en dochters zonder belangrijke Joodse tegenstand door Hitler werden vernietigd. In Palestina neemt men aan, dat men het met de Arabieren in het land wel klaar zal spelen, indien de steun, die zij van de omringende landen ontvangen, niet te groot zal zijn. In het licht van het voorgaande lijkt de beslissing der premiers der Arabische staten te Caïro om voorlopig hun broeders in Palestina niet te hulp te komen, zolang geen vreemde mogendheid de Joden in Palestina gaat steunen, voor de Joodse zaak gunstig. Aanleiding tot dit besluit zal wel de overweging zijn, dat men niet openlijk met de UNO in conflict wil komen. Hoewel de beslissing van de UNO de werkelijke gang van zaken, n.l. de komende strijd tegen de Joodse Staat, niet kan voorkomen, heeft hij wel tot resultaat, dat de inmenging der Arabische landen enigszins beperkt wordt, en meer mag men van de UNO niet verwachten. Zoals gezegd, blijft de uitslag van de strijd onzeker. Voor het verloop van het verdere betoog nemen wij echter aan, dat op de lange duur de Joden - eventueel door inmenging van de Veiligheidsraad - in grote trekken hun positie in Palestina kunnen handhaven, en dat Joodse immigratie en verdere kolonisatie mogelijk blijft. In dat geval moet de vraag worden beantwoord, wat de economische mogelijkheden van deze enigszins bizar gevormde Joodse Staat zijn, en in het bijzonder, of het land aan dat deel der | |
[pagina 69]
| |
Joden, die wensen te emigreren, een bestaan kan bieden. Om deze vragen te kunnen beantwoorden, moet eerst in het kort een overzicht van enkele feiten worden gegeven. Terwijl Palestina zelf c.a 26.000 KM groot is, wordt het Joodse gebied ca. 14.000 KM. Meer dan de helft van het land is dus aan de Joden toegewezen, doch hiervan is 8000 KM woestijnsteppe, de Negev, die bezuiden de 31ste breedtegraad moeilijk of in het geheel niet te bevloeien is, in verband met het bergachtige karakter van het terrein. In het Joodse land wonen ca. 500.000 Joden en 350.000 Arabieren (exclusief Jaffa). De laatsten scheppen een geweldig minderheidsprobleem, waarvan men in Joodse kringen de omvang eerst thans gaat beseffen. Het Joodse gebied omvat in hoofdzaak de vlakten (kustvlakte, Emek Jizreel en het Noordelijk Jordaandal), terwijl het Arabische gebied zich voornamelijk tot het bergland beperkt. De Palestina Commissie van de UNO heeft zich als resultaat van de verdeling twee autonome staten en de internationale stad Jeruzalem gedacht, die op economisch terrein nauw samenwerken en die een economische unie aangaan in de geest van de Benelux. Hoe noodzakelijk die samenwerking moet zijn, blijkt al dadelijk uit het feit, dat de hoofdspoorlijn Haïfa-Egypte, welke nu eens op Arabisch, dan weer op Joods gebied loopt, door geen der beide staten afzonderlijk kan worden geëxploiteerd. Voor vele belangrijke wegen geldt hetzelfde. Bovendien is de stad Jaffa, tot de Arabische staat behorend, alleen bereikbaar over Joods gebied. Uit het voorgaande blijkt wel, dat deze staten niet absoluut souverein kunnen zijn en dat men moet beginnen op niveau van samenwerking en dus van beperkte souvereiniteit. Er is hier een anologie te vinden met de landen van de Benelux, die voorzichtig heensturen naar een tolunie en dan naar een economische unie, die zij na een zorgvuldig voorbereide overgangsperiode eerst na enkele jaren zullen bereiken. Voor de Arabische en de Joodse Staat wordt de economische unie reeds van de aanvang verondersteld. Uit deze unie volgt, dat de financiele en buitenlandse economische politiek der beide staten sterk gecoördineerd zal worden, alsof de oorspronkelijke eenheid in Palestina nog zou bestaan; hierdoor wordt een reeks van ingewikkelde problemen opgeroepen, waarvan de draagwijdte niemand nog duidelijk is. | |
[pagina 70]
| |
Deze beperkte souvereiniteit geldt ook voor het onderling verkeer. De bewoners van beide staten mogen vrijelijk door beide gebieden en naar Jeruzalem reizen. Een andere belangrijke bepaling is, dat men geen Arabische grond mag onteigenen in de Joodse Staat en omgekeerd geen Joden mag verdrijven uit de Arabische Staat. Voor het uitvoeren van de economische ontwikkelingsplannen en van de grote bevloeiïngswerken verwacht de commissie een samenwerking tussen beide landen, waarbij o.a. voor de bevloeiïng van het (Joods) zuidelijk woestijngebied, de Negev, vele waterreservoirs en stuwmeren in het Arabische gebergte van Juda en Samaria zijn geprojecteerd. Het gehele bevloeiïngsplan, dat al reeds een zekere vermaardheid bezit en dat in opdracht van de Zionistische Organisatie, door een hoofd-ingenieur van de Tennessee Valley Authority is ontworpen, negeert in analogie met de T.V.A. oude en nieuwe grenzen. Dit lijkt, gezien de nationale hartstochten in het Midden-Oosten absurd, maar deze minachting voor grenzen uit technische overwegingen komt in de mode. Zo zal, volgens het plan Marshall, in de Alpen een samenstel van waterkrachtcentrales worden gebouwd, waarbij de bestaande nationale grenzen doorbroken worden omdat de technische uitvoering dezer plannen zulks vereist. Het verdelingsplan van Palestina heeft dus wel zeer moderne kanten, doch het plan veronderstelt op de lange duur een mate van samenwerking, die alleen mogelijk is, wanneer de buren na enige jaren van openlijke en bedekte strijd elkaars aanwezigheid als een fait accompli leren aanvaarden en zij daarna in vrede met elkaar leven. Dan eerst kunnen gemeenschappelijke belangen het winnen van hetgeen hen nu verdeeld houdt. Welke voordelen kan de Joodse Staat de Arabische bieden, zodat samenwerking aantrekkelijk zou worden? Bekijken wij het verdeelde Palestina, dan blijkt dat binnen de armoede van het geheel, het Joodse gebied veel rijker bedeeld is, dan het Arabische. Het Arabische bergland is door eeuwenlange verwaarlozing en erosie onvruchtbaar geworden. Het bevat geen bodemschatten en de enkele grotere steden (Nablus, Hebron, Gaza) hebben geen belangrijke industrie. De bevolking is achterlijk, terwijl er feodale toestanden heersen, die echter door de grote massa nog volkomen geaccepteerd worden. Het Joodse gebied omvat het midden en het noordelijk deel van de | |
[pagina 71]
| |
kustvlakte, dat goed geïrrigeerd is en uitstekend bebouwd. Tachtig procent van de citrusaanplantingen - de voornaamste bron van inkomsten van Palestina - liggen in het Joodse deel en twintig procent in het aan de Arabische Staat toegewezen zuidelijk deel der vlakte. Hierbij moet opgemerkt worden, dat een deel van de boomgaarden in het Joodse gebied aan Arabieren behoort. De export van de sinaasappelen werd tot nu toe door één centrale organisatie verzorgd, ‘The Palestine Citrus Marketing Board’, waar Joden en Arabieren gelijkelijk in vertegenwoordigd waren in overeenstemming met de omvang der belangen van beide groepen in de citrusproductie. Zij werkten in vrede samen, hetgeen steun geeft aan de opvatting, dat ondanks politieke tegenstellingen economische samenwerking goed mogelijk is. De afvoer van de sinaasappelen (dit jaar 12 millioen kisten) geschiedt via Jaffa (Arabisch) en Haïfa (Joods). De toegangswegen tot deze havens liggen evenwel geheel op Joods gebied; hierdoor is het een groot economisch belang voor de Arabieren om in de maanden, dat de oogst afgevoerd wordt (December t/m Maart), in vrede met hun buren te leven, zodat het transport van hun product ongestoord kan geschieden. Palestina heeft slechts weinig bodemschatten. De voornaamste is de kali uit de Dode Zee, waarvan de winning geheel in Joodse handen is en waarvan de voornaamste winplaatsen en installaties in de geprojecteerde Joodse Staat liggen. Het is niet uitgesloten, dat er in de Negev petroleum zal worden gevonden; vandaar dat deze woestijn, welke de Joden is toegewezen, van groter belang kan zijn, dan de beperkte bevloeiingsmogelijkheden doen vermoeden. De belangrijkste electrische centrales zijn in Haïfa, Tel-Aviv en aan de Jordaan, in het Joodse land, gelegen. De industrie van het Joodse land is relatief goed ontwikkeld en draagt in belangrijke mate bij tot de hogere welvaart der Joden. Het beperkte verkeer, dat tot nu toe tussen de Joodse en Arabische economische sferen bestond, had toch een verhoging van het Arabische levenspeil ten gevolge en de welvaart der Arabieren in Palestina was aanmerkelijk hoger in vergelijking met de andere landen van het Midden-Oosten. De economie van de nieuwe Arabische staat blijft dus in grote trekken afhankelijk van de Joodse. | |
[pagina 72]
| |
Anderzijds zijn de Joden voor het uitvoeren van de grote bevloeiingswerken, noodzakelijk voor een grote kolonisatie van landbouwers geheel afhankelijk van de medewerking der Arabieren, die de brongebieden van de Jordaan en van andere minder belangrijke stroompjes en wadis beheersen. Doch zelfs bij een uitvoering van deze bevloeiingswerken, zal vier vijfde van de in Palestina te koloniseren Joden in de industrie een bestaan moeten vinden. Wil de nieuwe industrie een gezonde economische grondslag hebben, dan moeten haar producten in het binnenland en in de omliggende (Arabische) landen een goede afzet vinden en dan kan een Arabische boycot de Joden gevoelig treffen. Omgekeerd echter betekent het relatief rijke Joodse land met zijn voor het Midden-Oosten hoge levensstandaard een uitstekende markt voor de agrarische producten uit Syrië, Irak en Egypte. Palestina importeerde uit deze gebieden aanzienlijk meer dan het er heen exporteerde. Het was dan ook een van de zwaarste grieven van de Joden tegen de Engelse mandaatregeering, dat zij volkomen lijdelijk toestond, dat de Joodse exportproducten door de Arabieren geboycot werden zonder de nodige tegenmaatregelen in de vorm van invoerverboden voor producten uit de nabuurstaten te treffen. Het is in het bijzonder Syrië, dat nog steeds zeer met het boycotzwaard rammelt en op de I.T.O. conferentie in Genève het enige land was, dat zich het recht wilde voorbehouden om in strijd met geheel de geest van de conferentie in het internationale handelsverkeer goederen van bepaalde herkomst (lees: van Joden) te boycotten. Nu de Joodse Staat binnenkort wat meer vrijheid van handelen heeft, zou deze boycot echter een tweesnijdend zwaard kunnen blijken te zijn, omdat als antwoord op het weren van goederen van Joodse herkomst, de zeer belangrijke Joodse markt voor de Arabische producten gesloten zou kunnen worden. Uit het voorgaande blijkt, dat de boycot door het beschikbaar komen van afweermiddelen op de duur nadelig zal zijn voor de Arabische economie. De Joodse instanties houden er echter rekening mede, dat in de Arabische staten voorlopig nog nationalistische overwegingen het van de economische zullen winnen. Men heeft daarom de noodzakelijkheid onder het oog gezien om | |
[pagina 73]
| |
voor de Joodse industrieproducten een ander afzetgebied te moeten zoeken en de Jewish Agency is reeds begonnen handelsaccoorden met Zuid-Slavië, Bulgarije en andere Balkanlanden te sluiten om de Joodse export veilig te stellen. In verband met de grote Joodse belangen bij het Arabische achterland als markt voor de nieuw op te richten industrieën, erkennen de Zionistische leiders de noodzaak om in goede verstandhouding met de buren te leven. Sommigen onder hen gaan verder in hun wens tot toenadering (o.a. Prof. Weizmann) en zouden de Joodse Staat deel willen zien uitmaken van een Arabische Statenbond, welke bond later in een economische unie zou moeten overgaan. Al met al lijkt de Joodse positie op de lange duur vrij sterk, mits men in staat is de Arabische agressie, die eventueel na het wegtrekken der Engelse troepen in het midden van 1948 zal komen, te weerstaan. Nemen wij aan, dat deze strijd na enige jaren in grote trekken ten gunste der Joden zal aflopen en daarna een samenwerking tussen Arabieren en Joden uitvoerbaar wordt, hoe groot zal dan de opname-capaciteit van het land voor nieuwe immigranten zijn? Ook hier is het niet mogelijk iets met zekerheid te zeggen, hoewel er nauwkeurige plannen en prognose bestaan. Amerikaanse expertsGa naar voetnoot1) nemen aan, dat onder ongunstige omstandigheden in de komende 10 jaren ruim 600.000 immigranten opgenomen kunnen worden en onder gunstige omstandigheden het dubbele van dit aantal. Andere schattingen gewagen wel erg optimistisch van nog 2 tot 4 millioen personenGa naar voetnoot2). Alle autoriteiten menen echter, dat om deze getallen te bereiken, de industrie in het Joodse gebied zich veel sterker moet uitbreiden, dan de landbouw. Waar het Joodse land echter arm is aan grondstoffen, zal de nijverheid, gelijk in Zwitserland, geholpen door een grote mate van intellect en vakmanschap, zich moeten gaan toeleggen op het fabriceren van speciale producten, waarbij het op technische vaardigheid aan komt. Hierdoor kan men nog lange jaren een voorsprong op de Arabieren hebben. De immigranten dienen dan ook zoveel mogelijk technisch goed onderlegd te zijn en aangezien in de eerste jaren vooral DP's naar de Joodse Staat zullen emigreren, die vele jaren in kampen geleefd hebben, zonder hun vakbekwaam- | |
[pagina 74]
| |
heid op peil te kunnen houden, vormt de herscholing van de nieuwe kolonisten een groot en nijpend vraagstuk. Nemen wij aan, dat als gemiddelde van deze uiteenlopende cijfers het Joodse land nog een twee millioen mensen kan opnemen, dan rijst de vraag of twee millioen Joden naar Palestina willen trekken. Dit is nog niet zo zeker. Immers van de 10 millioen Joden, die na de Duitse terreur nog in leven zijn (6 millioen kwamen om het leven) wonen ca 8 millioen in Rusland en de Ver. Staten. De regering van de Sovjet-Unie staat in het algemeen geen emigratie toe, zodat geen Joden uit dit rijk kunnen emigreren; in het andere land is de drang tot emigratie bij de Joden zelf, ondanks het onmiskenbare antisemitisme, niet groot. Van de rest van de Joden zal een deel - naar zeer ruwe schatting meer dan één millioen - naar Palestina willen trekken. Voor Nederland lijkt het mij niet gewaagd aan te nemen, dat slechts een twintig procent van de Joodse bevolking (van ca. 30.000 zielen), zo sterk Joods gevoelt, dat zij zich los kan rukken en naar de Joodse Staat zal emigreren. Het merendeel der overgeblevenen (n.l. voor zover zij niet orthodox zijn) zal door gebrek aan innerlijke weerstand binnen enkele generaties opgaan in de Nederlandse bevolking; en wat voor Nederland geldt, geldt mutatis mutandis ook voor de overige Joden, die in de verstrooiing zullen blijven. Zij lopen echter het gevaar, dat de gelegenheid tot assimilatie niet lang genoeg aanwezig zal zijn. Hopen wij, dat de Joodse Staat in Palestina dan de mogelijkheid zal hebben in deze situatie hulp te bieden. | |
Naschrift.Scheen bij het schrijven van dit artikel, dat de Engelsen zich uit Palestina zouden terugtrekken zonder de verdeling te bemoeilijken, langzamerhand blijkt uit een reeks van in Palestina genomen maatregelen, dat zij duidelijk partij wensen te kiezen voor de Arabieren ende oprichting van de Joodse Staatzoveel mogelijk willen voorkomen. Deze politiek is voorzover wij weten door de Londense en niet door de locale autoriteiten vastgesteld: zij spruit voort uit de Engelse poging om een ‘derde macht’ te vormen in de Amerikaans-Russische strijd om de wereldheerschappij. Daarbij prefereren de Britten de sympathie en hulp der Arabieren boven die der Joden, wier sympathieën reeds in grote mate uitgaan naar de Verenigde Staten. Opmerkelijk is in dit verband dat Bevin in zijn laatste grote rede wees op de dertigjarige Engels-Arabische vriendschap, die een stabiliserende factor is in het Midden-Oosten. Tevens releveerde hij de belangrijke economische ontwikkeling, die de laatste jaren in de Arabische landen heeft plaats gehad. Over de Engels-Joodse betrekkingen en over de ontwikkeling in Palestina werd dreigend gezwegen. De vooruitzichten voor een welslagen van de verdeling worden hierdoor aanzienlijk ongunstiger. |
|