| |
| |
| |
Theun de Vries
Ontmoeting met Karl Marx
Friedrich Engels en Mary Burns, fabrieksmeisje uit Manchester, bevinden zich op een hotelkamer in Brussel, waar zij de nacht hebben doorgebracht.
Toen het scherm om de wastafel gezet was, zodat zij op haar beurt toilet kon maken, en Friedrich op het verbleekt rood fluweel van de enige fauteuil bij het vuur ging zitten, om zijn eerste sigaar te roken, kwam het gevoel, dat zij een opgewekte comedie tegen hem speelde, dubbel sterk terug. Hij schrok, toen haar stem eensklaps aarzelend vanachter het scherm kwam.
- Dearest...
Het was niet de stem van de Mary, die hij kende. Hij begreep, dat ze iets op het hart had, dat ze nu veilig voor zijn blikken dorst zeggen. Hij giste meteen wat het zijn moest. De comedie; de schaduw op hun Brusselse reis, waar ze niet meer om heen konden lopen.
- Die vriend van je... met die leeuwenkop...
- Marx.
- Dr. Marx; right. Ik vind hem een aardigen man.
- Hij is reusachtig.
- Is hij Jood?
Friedrich klakte met de tong.
- Waar jij, Ierse immigrante in een Engelse katoenstad, je hoofd niet over breekt... Hij is geen gewone Jood. Hij is een Levantijns edelman, een Moresco. Hij heeft de hele beschaving van Alexandrië en Cordoba in zijn zak. Hij is om het zo te zeggen de Cid der emigranten...
- O, wat sla je weer een hoogdravende nonsens uit.
- Als ik het over Karl heb, moet ik wel lyrisch worden. Hij is uniek. Maar om je gerust te stellen: hij is gedoopt, ondanks alle rabbijnen, waar hij van vaders- en moederskant van afstamt.
Haar kort lachje had weer iets onnatuurlijks.
- Je weet best, hoe ik dààrover denk... Was zijn vader rabbijn?
- Beware. Die was advocaat. Ik geloof zelfs, dat hij deken was van de orde van juristen in Trier. Geen peulschilletje, Mary.
| |
| |
- Blijkbaar niet... In ieder geval was dr. Marx hoffelijk tegen me en knikte me een keer of wat toe. Ik ben blij, dat hij je vriend is.
- Hij kàn inderdaad erg aardig zijn. Dan lijkt hij op zijn moeder; zij is zo'n klein zorgzaam dribbelend huismoedertje; maar als ik Karl hoor, is ze wel wat teleurgesteld in hem, omdat hij met al zijn geleerdheid geen grote zakken vol geld verdient... Trouwens: Karl's vader had hem ook een andere carrière toegedacht. Maar hij hoeft geen getuige meer te zijn van de ontsporingen van zijn zoon; hij is al jaren dood.
Er was even stilte achter het scherm buiten het lichte ritselen van gesteven onderkleren. Mary overdacht blijkbaar een ogenblikje, wat hij haar had verteld.
- Komt zij ook uit Trier? vroeg ze onverwacht.
Hij hoefde niet te vragen, wie ze nu op het oog had. Hij blies voorzichtig een blauwe kring.
- Ja, zij ook... Je vindt haar zeker onuitstaanbaar?
- Ik weet 't niet. Ze deed zo ijzig voornaam. Daar kan ik slecht tegen.
- Ze is inderdaad erg voornaam. Van huis uit.
- Een soort gravin of zo? Hoe heet ze van zichzelf?
- Heb ik je dat nooit verteld? Jenny von Westphalen. En er wàs een graaf in haar familie, als ik me niet vergis. Verscheidene. Haar vader was Landrat in Trier.
- Wat is dat?
- Hm. Een soort gouverneur, snap je? Een van de weinige Pruisen overigens, die geen Pruis was.
- Dat begrijp ik niet.
- Nu. Ik ben een Duitser... maar bèn ik een Duitser?
Ze lachte achter het scherm; het klonk echter dan voorheen.
- O, op die manier. Wat weet je nog meer van haar?
- Niet zo veel. Oude adel. Die graven, waar ik het over had, waren Schotten uit een geslacht van soldaten en rebellen. Dat is belangrijk, zie je. In de familie Von Westphalen zijn ze of opstandig, of keihard van het knoetleer gesneden. Jenny's oudste broer b.v. Of beter: haar halfbroer. Die is Regierungsrat of zo iets in Pommeren en zal het nog ver brengen.
- Humph! Is ze zo deftig?
Ze lachten allebei om haar uitval.
| |
| |
- Ja, en ze kan den kerel volstrekt niet uitstaan. Daarom heeft ze het ook nooit over Ferdinand, maar altijd over den Herrn Regierungsrat... Hij is een van die hoogweledelgeboren schoeljes, die het ongeluk van Duitsland zijn. Almanach de Gotha... wanneer de laatste jaargang?
- Frederic! Waar heb je 't over? Ik wil iets horen van hààr!
Hij liet zijn studentikoze toon varen en werd ernstig.
- Mag ik al komen? Ik kan beter met je praten, als ik je zie.
- Je mag komen en me helpen met mijn japon...
Ze geurde fris naar zeep en zag er roerend mooi uit in haar onderkleren. Veertien dagen niet-werken hadden haar jonger gemaakt. Geen wonder dacht hij, een ogenblik verbitterd, dat de vrouwen van de bourgeoisie, die géén spinmachines hoeven te bedienen, zo goed geconserveerd blijven. Hij stond even sprakeloos naar Mary te kijken, en zij scheen aan zijn gezicht te zien, wat hij voelde; ze leunde tegen hem aan en stak hem haar mond toe.
- O, wat smaak je naar tabak... Geef me nu die japon aan, Frederic. Neen, niet zo kreukelen... Ik geloof, dat je toch lang niet zoveel van vrouwenzaken afweet, als ik altijd gedacht had. Nu boven mijn hoofd houden... Zo. - Ze slipte snel in de mouwen en trok de nieuwe jurk, die hij te Parijs voor haar had gekocht, over haar knieën en enkels neer. Daarna draaide ze hem de rug toe.
- Knoopjes vastmaken.
Hij lei zijn sigaar weg en deed, wat hem gezegd was. Terwijl hij de kleine glimmende knoopjes vastpeuterde, dacht hij aan de cottage te Greengate. Daar had hij op Zondagochtenden, als Lizzie het ontbijt voor hen tweeën had klaargezet en discreet uit wandelen was gegaan, dikwijls de knoopjes van Mary's japonnen vastgehaakt. Wat deed Lizzie nu, op deze Zondagochtend? Misschien zat ze in de Hall of Science. Goodness, no; die was natuurlijk al lang uit. Misschien sliep ze een gat in de dag vandaag, of wandelde ze langs de Irwell, tussen de twee watervallen. Nog geen maand geleden hadden ze met zijn drieën die tocht gemaakt.
- Frederic...! Je geeft geen antwoord!
Hij was terug bij Mary. In Brussel. Hotel Du Commerce. Wat had ze gevraagd? Iets over mevrouw Marx. Hij draaide Mary om, zodat hij haar weer in het gezicht keek, en hield haar boven de ellebogen vast.
| |
| |
- Luister, Mary... Mrs. Marx is geen alledaagse vrouw. Ze is dapperder en groter dan de meeste vrouwen van haar stand. Jij moet dat in de eerste plaats kunnen begrijpen. Ze hoort bij de rebellen uit het geslacht Westphalen. Daarom kon ze jonkers en generaals en grondbezitters een blauwtje laten lopen en met Karl trouwen, om zijn overtuiging en zijn armoede te delen. Ze had in een paleis kunnen wonen, en ze zit hier te Brussel in een tweekamer-huisje.
- Oh well...
- Neen, luister. Ze leven als arbeiders en ze vinden het heel gewoon, want ze horen bij de arbeiders. En Jenny en Karl hebben elkaar. Mrs. Marx heeft haar goed huwelijk duur betaald, Mary. Vergeet dat niet. Daarom betekent het huwelijk denkelijk zoveel voor haar. Ze zou een slechte pupil zijn van den ouden Owen...
Ze glimlachte even.
- En jij mag haar wel?
- Zij en ik mogen elkaar heel graag. Gelukkig maar. Ik kan alleen niet helpen, dat ik over... die dingen anders denk dan zij. En we weten het allebei. Je moet het haar niet kwalijk nemen, Mary. Je bent een halve eeuw verder dan zij. In elk mens zitten restjes van het verleden. In haar zit een grote dame. Een dame met de strenge begrippen van Protestantse voorouders. Niemand kan zijn verleden verloochenen.
Ze tikte hem licht op de wang.
- Als ik jou zie, zou ik anders denken...
Hij maakte een grimas.
- Breng me niet van mijn chapiter af... Het is voor jou niet prettig geweest, dat mrs. Marx je zo... veronachtzaamde. Als ze je kende, zou ze dat trouwens niet gedaan hebben. En daar begint mijn fout, Mary. Ik had toch niet met je hier moeten komen, zo in 't openbaar. Het was te plotseling.
Ze keerde zich weer naar de spiegel; haar gezicht was bleker.
- Nee, Frederic, het was goed, dat je me meenam. Jij was niet bang voor het oordeel van je vrienden. Waarom ik dan wel?
Ze begon het een of ander uit te voeren met haar haarwrong, ofschoon Friedrich niet kon zien, dat er nog iets aan kon worden gedaan. Hij zag in het spiegelglas, hoe ze zich op de onderlip beet.
| |
| |
- Frederic.
- Mary?
- Jij moet alleen naar Parijs vertrekken.
- What 's that?
- Ik ga terug naar Manchester. Vandaag nog.
Hij draaide haar voor de tweede keer naar zich toe en schudde haar bijna ruw. In haar ogen was weer het ongewone, vochtige glanzen. Meteen had hij spijt van zijn onbeheerst gebaar.
- Dat kun je me niet aandoen, Mary. Dit is onze vacantie.
Ze schudde het hoofd. Ze stond voor hem, zoals hij zich haar herinnerde uit de eerste dagen van hun kennismaking. Zelfbewust, afwerend bijna.
- Jouw leven is te groot voor het mijne. Dat kleine stukje in Engeland... daar hoor ik bij. - Ze vatte hem bij zijn revers. - Ik zeg het niet uit valse nederigheid, Frederic. Ik ben blij om alles, wat ik van jou had en wat ik van je zal hebben. Maar ik moet terug. Mijn leven is Manchester, en onze vrienden daarginds...
Hij staarde haar aan, hulpeloos door de vastberadenheid van haar blik en mond, maar meer nog getroffen doordat zij met de eenvoudigste woorden had gezegd, wat hem zelf de laatste jaren als een gevoel en een bijna vaststaand begrip had vergezeld. Mary en Engeland. Eindelijk zei hij:
- Wat wil je, dat ik zal doen?
- Wat ik zei. Naar Parijs teruggaan.
- Ik denk er niet aan.
- O ja, je moet zelfs. En ik wil het bovendien, Frederic.
Hij zag, dat hij verloren had. Ze had natuurlijk, sinds ze wakker werd, geweten dat ze niet mee terug ging naar Frankrijk. Misschien had ze het gisteren al geweten, toen ze de Arbeiterverein verlaten hadden. Hij dacht aan haar ongewone tederheid, aan haar toespelingen op Parijs en andere vrouwen. Mary wist alles, begreep alles. Hij kende haar veel te goed, om niet te weten, dat haar besluit vaststond.
- Mary, laat mij je dan in elk geval naar Ostende brengen.
- Als je dat verkiest, Frederic.
Pijn en bewondering vervulden zijn hart. Hij boog zich naar haar handen over en kuste de vingertoppen. Ze hield het hoofd afgewend. Hij wist niet meer, wat te doen of te zeggen. Hij schelde, om af te rekenen en een vigilante te bestellen.
| |
| |
Ze stonden met de valiezen gepakt en de jassen aan; hij plooide de shawl om haar hals; zij strikte de keelbanden van haar kiephoedje vast met een gebaar, dat al een afscheid betekende. Hij keek voor het laatst de kamer rond. Dit was dus het einde van hun feestelijke trip. Het vuur brandde, maar het wanordelijke bed en de tafel met de gebruikte koppen en eierresten en de lege koffiepot, het kamerscherm, dat weer opgevouwen stond en de handdoeken, die weggegooid lagen - het werd alles koud en zinloos; geleende dingen, die men één keer gebruikt en die symbolisch worden voor alle dierbaarheden, waarvan men scheiden moet.
- Frederic..., zei ze, haast niet hoorbaar.
Ze kwam bij hem staan en drukte haar schouder tegen hem aan. Het gebaar was als een beroep op al wat mannelijk goed was in hem. Hij sloeg zijn arm om haar heen. Het kwam hem voor, dat hij haar beschermen moest, en tegelijk had hij een besef van vluchtigheid en onmacht. Deze tegenstrijdigheid, die leven heet. Deze onvrijheid, waarom al dit wanbegrip, deze grenzen en onvolkomenheden? Allen moeten het goede leven in hun armen kunnen drukken als een geliefde. Vrijheid is bedoeld voor allen, geluk en genieting voor allen. O Mary, deze bitterheid van het bestaan kan nooit lang meer duren. Als deze wereld van hebzucht en privébezit en mannenheerschappij in elkaar valt, zal men ook begrijpen, wat de schoonheid van het lichaam en de vriendschap van het hart kunnen betekenen; dan zal het geen schande meer zijn, als een vrouw de eenvoudige moed heeft een man te laten merken, dat hij haar bevalt - zonder te hoeven bedenken, of het voor één etmaal dan wel voor een heel leven zal zijn.
Er werd geklopt. De jongen, die daareven hun schoenen blinkend gepoetst naar boven had gebracht, stond met zijn sproetengrijns op de drempel.
- Beneden is m'sieur Marx voor m'sieur.
Friedrich en Mary keken elkaar aan. Friedrich wees den jongen op de valiezen en zei:
- Breng die alvast naar beneden en zeg tegen M. Marx, dat we dadelijk bij hem komen.
- Wil je hem zien, Mary? vroeg hij weifelend, toen de jongen met de bagage was weggestommeld. Hij merkte, dat ze nerveus geworden was, maar zich beheerste.
| |
| |
- Waarom niet? zei ze luchtig. - Laten we gaan; hij moet niet op je hoeven wachten.
Hij hield beschermend Mary's arm vast, terwijl ze de trap afdaalden. Ze beefde een beetje. Moedig zijn degenen, die tegen hun eigen angst ingaan, dacht hij. Ze negeerden de nieuwsgierige blikken van den hotelhouder, die met den bakkebaardigen kellner en een werkvrouw in een blauwe arbeiderskiel achter zich als bij toeval aan de voet van de trap stond, kennelijk om te zien, wat voor vlees men met dit illegitieme paar in de kuip had. Friedrich en Mary liepen, zonder elkaar los los te laten, naar den zwartharigen man toe, die in de koffiekamer zat en bij hun nadering langzaam opstond. Het viel Friedrich op, dat Marx' gezichtskleur bleker was dan doorgaans en dat hij zijn donkere vilthoed onhandig tegen de borst gedrukt hield en hoe versleten zijn paletot er uit zag. Marx' eerste beweging was er een in de richting van Friedrich, toen bedacht hij zich blijkbaar en reikte Mary de hand. Ze werden alle drie even verlegen.
- Hoe vaart u sinds gisteren, miss Burns? zei Marx. Hij sprak Engels en zijn stem had een ietwat haperende klank. Mary knikte sprakeloos.
Ze gingen aan het tafeltje zitten. Marx roerde in zijn koffie, voor hij weer naar hen keek.
- Je zult het wel vreemd vinden, dat ik je hier opzoek, zei hij toen tegen Friedrich. - Maar ik ving je adres van Bornstedt op...
- Die weet ook alles, zei Friedrich, scherper dan hij bedoeld had.
- Wat wil je? zei Marx, de scherpe toon van zijn vriend veronachtzamend. - 't Is 's mans beroep, van alles op de hoogte te zijn... Maar goed. Ik ben blij, dat ik je nog aantref. Jullie gaan weer op reis?
Friedrich blies een denkbeeldig stofje van zijn mouw.
- Koek is op. Mary moet weer in Manchester zijn. En ik... zoals je weet, bij de broeders in Parijs.
Mary keek naar de grond. Ze dachten alle drie aan hetzelfde, maar niemand zei het, Karl Marx kuchte even.
- Ja, iedere Vastenavond heeft zijn Aswoensdag... Apropos, Engels. Je weet natuurlijk, waarvoor ik je hebben wou.
Friedrich knikte met komische lijdzaamheid.
- De geloofsbelijdenis.
| |
| |
Ze grinnikten voor het eerst, beide.
- Precies... - Karl keerde zich naar Mary toe. - U vindt 't hoop ik niet erg, miss Burns, dat ik over zaken kom spreken?
Er was iets aandoenlijks in zijn onbeholpen hoffelijkheid, dat haar zachter stemde.
- Zaken zijn altijd belangrijk, zei ze. - Vooral die, waar u beiden mee te maken hebt.
Marx keek haar vol erkentelijkheid aan.
- Blij, dat u er zo over denkt... - Hij liet de ellebogen op de tafelrand rusten en keek weer naar Friedrich. - Ik heb nog altijd je ontwerp thuis liggen, maar je vond zelf al, dat 't anders moest. Blijf je er bij, het ding Communistisch Manifest te noemen?
- Ja. Die naam lijkt me niet gek.
- Integendeel. Maar wat doen we er nu mee?
Friedrich streek zich door het dikke blonde haar.
- Tja. Wat...? Ik ben eerlijk gezegd niet zo erg in de stemming, om er nu aan te werken. Maar ik veronderstel, dat ik niet aan de dans ontspring. Meine verdammte Pflicht und Schuldigkeit. Luister Marx. Ik breng Mary vandaag naar Ostende en kom vanavond van het station rechtstreeks naar je toe. Dan maken we de definitieve opzet.
- Als je dat doen kunt...
- Reken er op.
- Schitterend.
Ze zwegen even. Marx had weer zijn hoed ter hand genomen en draaide die tussen de vingers. Daarop wendde hij zich opnieuw tot Mary.
- En hoe was Parijs, miss Burns?
Mary kleurde licht, maar ze keek hem recht en onbevangen aan.
- Parijs is heerlijk. Maar erg gevaarlijk voor een gewoon meisje als ik. Ik zou maar op ideeën komen, mr. Marx, als ik er te lang was.
Nu lachten ze alle drie.
- Heb jij Louis Blanc nog kunnen bereiken, Engels?
Friedrich schudde het hoofd.
- De kleine grand-seigneur zit gebarricadeerd achter dubbele deuren en wordt omzwermd door een horde van bezoekers. Geeft consequent belet. Schijnt zich alleen te interesseren voor het feit, dat het tweede deel van zijn boek dezer dagen van de pers is gekomen.
| |
| |
- Zijn Geschiedenis van de Franse Revolutie? Hm, een ijdeltuit zal hij levenslang wel blijven. Wat dat boek betreft, 't wordt zeker een wedstrijd tussen dat van hem en Michelet, niet?
- Zo iets. Maar zodra ik in Parijs ben, ga ik hem toch weer opzoeken. We moeten hem voor onze propaganda winnen. Tenslotte noemt hij zich links. En hij heeft invloed. Voorlopig moet ik je zeggen, dat er met de Réforme meer te beginnen is. Flocon is goddank de bereikbaarste en toeschietlijkste van allemaal.
Marx knikte langzaam.
- En je indruk van de situatie momenteel?
Friedrich haalde de schouders op.
- Toujours la même chose... Reactie troef. Rothschild ontvangt tegenwoordig het hof aan huis; geeft je zo'n beetje een graadmeter van de positie, waartoe het bankkapitaal gestegen is.... George Sand predikt de mobiele vrouw... De geheime genootschappen schieten als paddestoelen uit de grond. Guizot denkt, dat hij het met de politie en de Garde Nationale wel af kan. De Réforme roept iedere week de schim van Robespierre op, en het Journal des Débats verdedigt de orde... Maar ik weet niet, of dit alles lang stand houdt. Guizot is mij té zelfverzekerd, en op de dag, voor we naar hier vertrokken, heeft Louis Philippe de Kamers geopend met een rede, die weer droop van sentimentele vrijheidsfrasen. En de oppositie is waarachtig eens uit haar slof geschoten en de aanval begonnen. De boel stinkt. Je weet, toen we in Londen waren, dat de burgerpers daar nogal sceptisch schreef over de stabiliteit van de Franse economie.
Marx knikte weer.
- Ja. Als de grootmogols zulke intieme zaken van elkaar gaan blootleggen, dan hapert er meestal iets. Ik zou alleen graag weten: wanneer treedt het naar buiten?
- De eeuwige vraag zo langzamerhand.
- Ik geloof niet, Engels, dat die eeuwigheid zo groot is, of jij en ik zullen de afloop ervan nog meemaken. Is er al een datum bepaald voor het volgende Parijse réforme-banket?
- In Februari waarschijnlijk. Ja, nu je 't zegt. Dat is interessant. Men begint nu al over het banket te spreken. Zo onschuldig als het ding is, breekt de regering zich er blijkbaar het hoofd over.
- Des te beter.
| |
| |
- Natuurlijk. Misschien wordt het in al zijn demonstratieve onschuld de Achillespees van de bende.
Marx zuchtte.
- Geef mij voorlopig maar Brussel. Hier is godbetert voor de goede zaak meer bewegingsvrijheid dan in heel het grote Frankrijk. - Hij stond bruusk op. - Kom. Ik houd jullie op.
Hij nam Mary's hand.
- Goodbye, miss Burns. Ik vond het erg pleizierig, kennis met u te maken. Ik hoop, dat we elkaar gauw terugzien. Voorlopig: een goede overtocht.
Hij hield Mary's hand even vast. Ze voelde, dat de warmte van zijn stem en gebaar uit het hart kwamen en de bedoeling hadden iets uit te spreken, dat hem dwars zat en waarvoor hij de woorden niet had kunnen vinden. Een licht gevoel van bitterheid mengde zich haars ondanks met de vertedering, die Marx in haar opriep.
- Thanks, mr. Marx. U weet, dat Friedrich's kameraden de mijne zijn. - That will teach you, dacht ze. Vlak daarop had ze spijt. Marx had zijn best gedaan. Ze beantwoordde zijn handdruk met een blik en een glimlach vol vriendschap. - Tot weerziens, yes. Marx lei zijn hand op Engels' arm.
- A ce soir.
- Bien entendu. - Friedrich was opgestaan en liep een paar pas met hem in de richting van de deur.
- Nee, nee, blijf bij je vrouw. - Weer lei Marx zijn hand op die van Friedrich. Zijn stem daalde: - Sie ist reizend. Het spijt me, dat... Friedrich wist precies, wat hij wilde zeggen. Hij viel den ander haastig in de rede.
- Forget it. Tot vanavond.
Hij keek den vriend na, die fors, zwart en uitheems onder zijn breed gerande hoed de koffiekamer van Du Commerce verliet. Nartuurlijk was hij niet alleen gekomen voor het manifest. Hij had alles goedgemaakt, wat er in de Arbeiterverein bedorven was, zonder dat de naam Jenny was uitgesproken. Geniale, goede kerel. Hij ziet er niet al te welvarend uit. Verdient natuurlijk geen cent. Ik moest hem kunnen helpen. Maar hij is trots...
Op straat rolden wielen nader, een schaduw streek zwaar voorbij de ramen en bleef daar halt houden. Het rijtuig was er. De schoenenjongen greep de valiezen al en torste ze naar de stoep. Mary,
| |
| |
die de vigilante ook gezien had, was opgestaan en liep met gebogen hoofd langs den hotelier en den mageren bakkebaardige, die hun buiging volvoerden, langs de werkvrouw met haar mannenkiel, langs den schoenenpoetser, die de deur voor haar open hield en langs den koetsier, die bij het opengeslagen portier van zijn koetsje stond en aan de rand van zijn hoed tikte. Friedrich volgde, opgehouden door het uitdelen van fooien. De natte, neerslachtige koude van de sneeuwdag sloeg hem verkillend om de benen. Hij kwam haastig naast Mary in het somber pluche van het rijtuig geschoven; zei, toen de koetsier het portier achter hem sloot: - Gare du Nord en een beetje vlug, - en voelde, terwijl het koetsje wegschommelde over de al vast geworden onderlaag van sneeuw en slik in de Rue d'Escalier opnieuw de ontnuchtering van het komen en gaan. Mary's kalm en beheerst profiel tegen het half met sneeuw befloerste ruitje gebood hem alleen te zwijgen.
(Fragment uit een roman over het jaar 1848)
|
|