De Nieuwe Stem. Jaargang 3(1948)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 36] [p. 36] Michel van der Plas Sonnetten Pijl door mijn weerloos hart, wond in mijn moede leden, zoet leed voor mijn gelaat: vrouw, vrouw, en nog eens: vrouw herinner u die nacht, toen wij door heel het Eden der zoetheid zijn gegaan - vóór ik u missen zou; gij waart zo lief, mijn lief, gij waart zo aangebeden, toen gij sliep bij de maan, ontwaakte in de dauw en huiverend voor mij stond in uw beleden vreede: herinner u die nacht, uw heengaan en mijn trouw. Is dit u niet genoeg? Herinner u uzelf, zoals gij zijt geweest met al uw liefelijkheden. Herinner u uw kreet, herinner u uw eden - Gij zijt de goudader waar ik vergeefs naar delf: ik speur de gang na die ik hakte, maar 't gewelf antwoordt mijn eigen stem, zwakker reeds, zonder reden... [pagina 37] [p. 37] Zie, lief, dit is mijn angst, dat voor gij weer zult keren het einde komt aan al wat mensen kinderen dromen: dat bliksem steden velt, dat dagen zullen komen waarop de hemel splijt wat wij nog steeds begeren. Keer weer, voordat de lucht, de sterren en de sferen geschokt worden, o vrouw; keer weer voordat de bomen als halmen vallen en de woeste wateren stromen over het laatste bezit dat wij beangst beheren. Laat ons nog éne macht het goede lichaam prijzen voordat het bukken moet onder Gods wrede stem: Klaroenen schallen morgen door Jeruzalem - Keer weer, dwaal nog eenmaal door liefdes paradijzen - ach ziet gij, ziet gij niet hoe alle einders grijzen! laat óns niet eenzaam, zoals ik eenzaam ben. [pagina 38] [p. 38] Gezegend zij die op de dag van rouw en rampen verstrengeld liggen in de droom die minnaars boeit: die dag werpt muren om, die dag dooft alle lampen, maar spaart de kleine tuin waar liefde eeuwig bloeit. Vervloekt de eenzame die zich dan vast moet klampen aan wat hij nog bezit: het boek dat hij vermoeid dichtsloeg, de verzen die hij schreef - want stormen schampen de wanden van zijn cel als God's sirene loeit. Vervloekt is op die dag, o vrouw, uw troubadour als gij niet bij hem zijt en aan zijn zij zult rusten: vervloekt ben ik die dag, vervloekt mijn droom, mijn lusten - Maak ons gezegenden: kom weer, lief, en beroer mijn hoofd, mijn hart en hand, want God ligt op de loer en wie hij eenzaam vindt zendt hij naar barre kusten. Vorige Volgende