De Nieuwe Stem. Jaargang 2(1947)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 751] [p. 751] L. Vroman Gedichten Altijd De aarde is zwaar, de sterren zijn ver, en ik ben wentelensmoede, wilde versintelen als een ster, moet op en onder spoeden. De zwarte, dikke wereld rond laat ik mij onder het gaan steigeren, kantelen op mijn mond, opstaan en slapengaan, opsteigeren, omkantelen op mijn mond, opstaan, slapen gaan. En lang nadat ik dood zal zijn dein ik nog op en neer, bevonden groot, bevonden klein, een doodgewankeld heer. [pagina 752] [p. 752] Nacht Dieper naar voren kan ik mij niet buigen over de wereldrand, spaarzaam verlicht. Met het gelaat op blinde duisternis gericht kan ik mij van Gods glans niet overtuigen. De verste nadering betracht ik in de vele gedachten die ik naar dat hol gebied uitzend; talrijke keren niet, doch ik verlies mij in dit koppig spelen En in de pijn die tot een lust verdooft om hun verminkte wederkomst waaraan 'k een wreed en zeker teken hecht van Gods bestaan: dat ginds een wand is waar wat in hem gelooft en tot zijn licht vliegt blindelings op stuit. Doch wellicht hoort hij in de stilste nachten het zieke ritselen van mijn gedachten die zich te pletter fladderen buiten op zijn ruit. Mei '41 Vorige Volgende