De Nieuwe Stem. Jaargang 2(1947)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 600] [p. 600] H. van Merlet Davos I Spleen O, barre bouw van kleine-roofdierhokken, waar het gekooide leven kwijnt en zich verteert en 't kuisch katoen van de verpleegstersrokken zelfs door geheime lusten wordt beloerd, begeerd. Ziet, in de étalages der balconnen verligt, nog gaaf van schil, het aangestoken ooft: patiënten door een droom van hoop omsponnen, waarmee hun heimwee zich bewust bedwelmt, verdooft. Zij staren naar de altijd eend're bergen, die zijn als bruine bisons schurfterig begroeid, hoelang zal men hun ongeduld nog tergen in dit effect-décor, dat hen verveelt, vermoeit? [pagina 601] [p. 601] II Schatzalp Het laatste trage treintje kruipt zijn baan langs draden licht, gesponnen door de maan. Besneeuwde bergen onder zilv'ren sprei slapen als rund'ren in een nevelwei. En uit de bruidstooi van de jonge nacht, die ademloos in bang verlangen wacht, zijn sterren losgeraakt en in hun val verstrooid in 't diepe bed, het wijde dal. Dit lijkt na rusteloos gejaagde reis een uitzicht op 't verloren paradijs. Hoor, hoe alom het water murm'lend bidt voor 't menschenpaar, dat hier bevangen zit van het bedwelmend bloeien van het hart en wereld-ver zich in een waan verwart. (Mijn God, dit is te schoon om waar te zijn, hoeveel geluk blijkt achteraf slechts schijn). [pagina 602] [p. 602] III Wintersport Nog onbekenden gis'tren hebben zij alleen gegroet zooals in sporthotels men dat uit welgezindheid doet. Vanmorgen reeds aan het ontbijt heeft hij haar blik ontmoet: een aarzelen, een tasten en een vonk van overmoed. Zij stoven heel den dag door zon en blinde nevel de sneeuwen steilten af en hebben neergeschreven hun golvend spoor en hijgend bij de rust verlegen elkaar gekust en dan onwennig weggekeken. Maar in de bar - een juffrouw croonde melancholisch - verstrengeld in den dans, het bloed licht-alcoholisch, ontvlamden zij in lust, een tikje té methodisch. Als bleeke visschen parend op den bodem van een gracht zoo lagen zij tesaam in 't troebel water van de nacht. Hun waan en blik gebluscht, zien zij het raam vol sterren staan en hunk'ren naar het morgenlicht, tot in hun ziel ontdaan, om vreemder dan voorheen weer uit elkaar te gaan. [pagina 603] [p. 603] IV Friedhof dorf Een wrakke muur en wat verweerde kruisen aan den versleten zelfkant van het dorp, dat met zijn fletsch patroon van pleister-huizen den dalvloer dekt in achteloozen worp. Straks als het peil der sneeuw gestaag gaat stijgen, de wintertrek wild als een feest begint en zwermen bonte gasten nederstrijken, geen, die er dan een spoor van wedervindt. De dooden hebben enkel te verdwijnen, wanneer het leven als een carnaval zichzelf verstrikt in serpentine-lijnen en bloeit met éénnachtsbloemen van kristal. Dan zullen op hun oesterbank de zieken als schelpen open in de eb en vloed doorspoeld van opgewonden dansmuzieken d'illusies voeden van hun schiftend bloed. Een muur, wat kruisen op vergeten graven, hoe schuwt men in verzwegen angst dit beeld, en tóch, slechts zij, die worden uitgedragen, zijn eerst van alle kwaal en kwaad geheeld. Vorige Volgende