Bonae litterae
Ik ken de samenstelling niet van de commissie, die de Wynaendts Francken-prijs voor 1943 t/m 1946 heeft toegekend aan Pressers Napoleon, (589 blz. 1946). En dat is goed. Des te gemakkelijker toch valt het mij, haar leden de lof toe te zwaaien, die hun voor hun keuze evenzeer toekomt als de uitverkorene de prijs verdiend heeft, die zij hem toekenden. Dr J. Presser, reeds als leraar aan het Vossius-gymnasium van Amsterdam vermaard, werd het nog meer als lector aan de Amsterdamse Universiteit en zal het het meest worden door dit boek, zijn eerste grote, dat tegelijk al zijn meesterwerk werd.
Sinds, nu ruim een halve eeuw geleden, Mehrings Lessing-Legende verscheen, het eerste van deze soort, heeft zich in de geschiedschrijving een genre ontwikkeld, dat men in Amerika dat der debunking genoemd heeft en die wij wellicht het beste dat der ontbronzing zouden kunnen noemen, onder welke benaming men dan al die historische geschriften kan samenvatten, die een poging zijn tot principieel-critische ontleding van een ‘roem’ van uit een politiek progressief standpunt. Dat de Nederlandse term, hier geijkt, nog vertrouwd moet worden, is geen toeval. Vergissen wij ons namelijk niet, dan is, afgezien wellicht van mijn dissertatie over Dostojewsky en zijn legende, het boek, dat wij hier aankondigen, het eerste exemplaar van deze species in ons land. Als een tweede zou ik kunnen wijzen op een werk, eveneens uit wat men wel de Amsterdamse school noemt, op Het beeld van Lodewijk XIV in de Franse geschiedschrijving, waarop onlangs dr Ph. de Vries cum laude aan de Amsterdamse Universiteit gepromoveerd is.
Terwijl Mehrings werk zijn spanning ontleende aan de bewondering voor de Hohenzollern, door hem met de moedermelk ingezogen, terwijl nochtans juist zijn kritiek op dit heersersgeslacht het oogmerk van zijn geschrift was, zo ontleent Pressers boek zijn nooit verflauwende spanning aan de uiterst realistische probleemstelling van het dicht-bij-elkaar-gelegen-zijn, ja van de onontwarbare eenheid van menselijke kleinheid en grootheid in de eerste plaats in Napoleon zelf, en voorts in al die duizenden, die tezamen het historische drama hebben opgevoerd, dat wij het Napoleontische tijdvak noemen.
Een complete geschiedenis van Napoleon, laat staan van dit tijdvak geeft deze Historie en Legende niet. Het geeft minder, maar vooral ook meer. Het geeft n.l. bezinning op wat men de machinerie van de historische grootheid zou kunnen noemen en dan is het achteraf eigenlijk zo verwonderlijk niet, dat deze machinerie uit een onoverzienbaar aantal kleine raadjes, stangetjes, moertjes en schroefjes blijkt te bestaan. Presser heeft haar uit elkaar gepeuterd. ‘Foei’, zullen de velen verzuchten, die deze machinerie nog wel weer eens zouden willen zien lopen. ‘Nuttig’, zeggen zij die hopen, dat zij althans op die manier nooit weer zal functioneren. Maar ‘prachtig’ tenslotte zal het oordeel luiden van hen, die