De Nieuwe Stem. Jaargang 2
(1947)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 503]
| |
Enquête over DuitslandGa naar voetnoot1)Antwoord van Dr E. BrongersmaMijne Heren,
Ik beschouw deze enquête min of meer als een uitwas der democratie. Democratie betekent niet, dat iedereen geacht wordt van alles verstand te hebben. U stelt hier een 9-tal vragen, waarvan ik betwijfel of er één persoon in Nederland gevonden kan worden, die een enigszins gegrond oordeel kan hebben over alle daarin aangeroerde problemen. Naar mijn oordeel zal niemand, die beschikt over werkelijk gevoel voor wetenschap en de daaruit voortvloeiende bescheidenheid en voorzichtigheid in oordeelsvelling, zich wagen aan beantwoording van deze vragen. Een summiere kennisneming toont aan, dat de beantwoording van vraag 1 een zeer grondige kennis vraagt van de Nederlandse en Duitse economie. Vraag 2 vraagt een uitgebreide, economische, sociologische, politieke, historische en geografische kennis. Vraag 3 vraagt een grondige kennis van geschiedenis en politiek niet alleen van Duitsland, doch van alle betrokken mogendheden. Vraag 4 is een vraag van dat soort, dat, naar ik meen, nimmer mag beantwoord worden door iemand, die niet tot het betrokken land zelve behoort. Bovendien vraagt zij een politiek geschiedkundig en staatsrechtelijk inzicht betreffende Duitsland, dat men niet licht bij een Nederlander zal aantreffen. Vraag 5 eist kennis van de Duitse industrie en handel, technisch inzicht en volkomen op de hoogte zijn van de sociale en politieke toestanden in Duitsland. Vraag 6: grondige kennis van mogelijkheden en geest van de U.N.O., alsmede van de mentaliteit van de politieke leiders in Duitsland. Vraag 7: een grondige kennis van land, volk en geschiedenis van Duitsland. Ofschoon vraag 8 eveneens een behoorlijke kennis van de huidige | |
[pagina 504]
| |
Duitse mentaliteit vereist, zou ik het willen wagen deze vraag in bevestigende zin te beantwoorden, aangezien ik meen, dat men het geestelijk verkeer met geen enkel volk moet afsnijden. Ik stel mij op het standpunt, dat het noodlottig voor de geestelijke ontwikkeling in Duitsland is, wanneer men daar achter een gordijn blijft leven, zoals nu. Men kan leiders van het politieke en culturele Duitse leven de gelegenheid geven, indrukken in het buitenland op te doen, waarbij ik ze op het hart zou willen drukken, in het belang van het Duitse volk zelf hun mond te houden. Ten aanzien van de resultaten ben ik uiterst sceptisch gestemd. Wat vraag 9 betreft, geloof ik persoonlijk niet aan een gunstige ontwikkeling van het Duitse probleem. Het enige, dat men met zekerheid kan zeggen is, dat de ontwikkeling van het Duitse probleem geheel anders zal verlopen dan door één der beantwoorders van Uw enquête zal worden verondersteld. Wij moeten n.l. rekening houden met de mogelijkheid, dat dit probleem zich in het geheel niet zal ontwikkelen, iets dat bij alle profetieën betreffende de toekomst gewoonlijk uit het oog verloren wordt. |
|