| |
| |
| |
J.H. Scholte
Tegen de achtergrond van Goethe en Napoleon
(Een vergeten boek)
Heeft het zin over een boek te schrijven, dat vrijwel niemand kent en dat ook niet meer verkrijgbaar is?
Wanneer getracht wordt op deze hopeloze vraag een antwoord in positieve zin te motiveren, dan moge de uitzonderlijke tijd, waarin de Duitse literatuur zo ongeveer sinds de viering van Goethe's eeuwfeest in 1932 is komen te verkeren, als achtergrond van deze vermetele poging worden gezien.
Het gaat om een werk van Wilhelm Speyer, vóór de tweede wereldoorlog populair als schrijver van een los romannetje ‘Charlott etwas verrückt’, dat met gelukkig gekozen titel ‘Charlot een tikje zot’ in het Nederlands vertaald werd. Speyer schreef tal van soortgelijke romans en daarnaast veelgelezen boeken als ‘Der Kampf der Tertia’ en ‘Die goldene Horde’, waarin problemen van opgroeiende jongens en meisjes met talent en opgewektheid geschilderd worden. Toch is er onder al deze populaire werken van den vruchtbaren schrijver, die op het ogenblik een goede zestiger is en in Californië verblijf houdt, niet een, dat mij aanleiding zou zijn om er de aandacht van de lezers van dit tijdschrift voor te vragen. Dergelijke boeken worden bij hun verschijnen op hun waarde getaxeerd, men noemt wellicht bij gelegenheid er een titel van in een wetenschappelijk overzicht en laat het verder aan het meerdere of mindere succes over, of ze eens een plaatsje in de literatuurgeschiedenis zullen krijgen. Het is immers redelijk, dat niet alleen de aesthetici, maar ook de lezers aandeel hebben aan de opbouw van de letterkundige geschiedenis van een land, dat werking naar buiten in aanmerking komt naast innerlijke waardij, dat literair-historische codificatie zowel sociologisch als stijlcritisch verantwoord is.
Van de boeken van Wilhelm Speyer, die ik gelezen heb en ik heb sinds enkele jaren mijn best gedaan er zoveel mogelijk van te achterhalen, is er evenwel een, waaraan ik om zijn interne eigen- | |
| |
schappen een blijvende plaats in de literatuurgeschiedenis zou toewensen - en juist dit boek is nu al vergeten. Het heet ‘Der Hof der schönen Mädchen’ en is in 1935 bij Querido te Amsterdam verschenen. Op het titelblad staat verder ‘Roman aus dem Jahre 1805’, wat zonder twijfel remmend werkte. Mij is bekend, dat de schrijver er zeer onder geleden heeft, dat juist dit boek geen succes was. Het is te begrijpen, want uit het werk spreekt een ongewone liefde voor het onderwerp, voor de personen als dragers van soms zeer belangrijke ideeën, het geeft blijk van uitgebreide en zorgvuldige studie en heeft stilistische qualiteiten, zowel in taal als compositie, die in geen van de andere boeken van dezen ervaren auteur, die een scherpzinnig en geestig man moet zijn, worden aangetroffen. Het is, voorzover ik kan zien, het enige boek, waarin Speyer zijn lezers volkomen au sérieux neemt.
‘Der Hof der schönen Mädchen’ is doodgedrukt, doordat het als emigrantenliteratuur verscheen in een al te ongunstige tijd: het gisteren met zijn literaire autodafé en zijn ‘Judenboykott’, het heden met het schetterend geluid van Goebbels en zijn trawanten, het morgen met de dreigende ‘Anschluß’ nam de gemoederen van heel Europa zodanig in beslag, dat er in de hoofden geen rust, in couranten en tijdschriften geen ruimte was voor het probleem, of dit boek nu wellicht buitengewone qualiteiten bezat. Tal van werken hebben zich als emigrantenliteratuur in ons land, in Zweden, Zwitserland en Amerika kunnen handhaven, voor de fijne structuur van deze roman uit de dagen van Napoleon was er geen aandacht. Men had immers een eigen Napoleon, misschien zelfs in duplo. Wat betekende de politiek van koning Frederik Willem van Pruisen, van tsaar Alexander van Rusland tegenover die van Hitler en Mussolini?
Inderdaad is het een subtiel politiek spel, dat aan dit hof vol vrouwelijke beauty wordt gespeeld, afspiegeling van de Europese belangenstrijd als gevolg van de expansie-politiek van den Fransen keizer. Austerlitz, de veldslag van de drie keizers, wordt terloops in een bulletin genoemd: ‘Wir haben heute abend die Nachricht von der in Mähren geschlagenen Schlacht beim Dorfe Austerlitz’, maar geen van hen treedt in het boek op. Speyer laat deze afspiegeling van het wereldgebeuren zich voltrekken aan een fictief Duits hof, een hertogdom in Midden-Duitsland, zo suggestief beschreven,
| |
| |
dat men niet kan nalaten op de kaart te zoeken, of men Wolfskeel, Malte en de Reuthe, zoal niet kan vinden, dan toch met stelligheid identificeren. Bijna alle personen zijn scheppingen van dichterlijke phantasie, maar men meent ze in de geschiedenis te hebben ontmoet. Dat is ook wel de hoofdverwantschap tussen deze verloren historische roman en de populair geworden boeken van dezen auteur, dat de scherpe typering in geestelijke structuur en lichamelijke geaardheid, die in zijn contemporaine romans elk van zijn personen onmiddellijk en onmiskenbaar fixeert, op deze figuren van voor meer dan honderd jaar wordt toegepast. Men leeft in de intimiteit van den Hertog met zijn menselijke zwakheden en zijn lichamelijk-geestelijke kracht, van de Hertogin met haar verstandig gedragen huwelijkszorgen en haar naar het beheerst homosexuele verdrongen complex, van Prinses Wilhelmina Feodora, de vitale zuster van den regerenden vorst, die zich van haar taak jegens het vaderland ten volle en met resignatie bewust is, maar tussen haar beide huwelijken door zich toch voor korte tijd ook een eigen leven wenst te scheppen, van den vroeg seniel geworden francophilen Kanselier en van zijn tegenspeler, den jongen kabinetsraad Voss, in wien de afkomst uit de dubieuse sfeer van den een of anderen Cagliostro, de realiteitszin van een Amsterdamsen reder, die hem fortuin en naam schonk, de vormende kracht van Amsterdam, Indië en Amerika naast die van de landelijke universiteit van Schwarzenberg de qualiteiten ontwikkelden, den Hertog een begrijpend vriend, een betrouwbaar ambtenaar en een nuchtere raadsman te kunnen zijn.
Voss draagt naar het schijnt wel in hoofdzaak de ideeën van den auteur. Men denkt bij hem aan Goethe. Ook deze had onwaarschijnlijk jong een verantwoordelijke positie bij zijn Hertog, waarbij men in twijfel blijft, of gemeenschappelijk avontuur dan wel gemeenschappelijk werk hen steviger samenbond. Deze was niet van twijfelachtige afkomst, was noch in Amerika noch in ons land geweest, maar zijn vruchtbare belangstelling ging uit naar beide en aan de sfeer, waarin een brillanten collier voor hooggeplaatsten noodlottig kon worden, wijdde hij een werk.
Goethe zou men kunnen zeggen, staat achter dit boek als cultuur-idee, zoals Napoleon in politicis. Goethe's uitspraken zijn waardemeters voor deze mensen, die het nog steeds moeilijk hebben met
| |
| |
de idealen van Rousseau en de encyclopaedisten, met de praktijk van de Franse revolutie. Prinses Wilhelmina Feodora, die voor een al te vitalen Russischen grootvorst bestemd is om het hertogdom naar het Oosten te beveiligen, en Ulrike, gravin von Murray, die men aan een generaal van Napoleon denkt uit te huwelijken, om het evenwicht te waarborgen, hebben tezamen haar educatie aan het Weimarse hof voltooid. Ulrike heeft er de wijsheid geleerd, die haar in staat stelt in het moederloze gezin van den Opperstalmeester orde en regel te handhaven, en de vastheid van karakter, die haar jeugdliefde doet zegevieren over politieke intrige en schoonvaderlijke begeerte, Feodora koesterde er haar vrijheidszin, die over conventionele begrenzingen heenstapt: ‘Wen willst du eigentlich im Zeitalter der Revolution und Bonapartes noch einlullen mit diesem Wiegenlied von der Prinzessin und ihrem Diener? Oder vielmehr: wer schläft denn nicht gleich über deinem alten Singsang in tödlicher Langweile ein?’
Het cultuur-element Goethe neemt maar een bescheiden plaats in. Het is een klein stukje achtergrond, die in hoofdzaak door de schaduw van Napoleon wordt beheerst. De dreigende derde coalitieoorlog is tastbare realiteit, de wijze van Weimar hoogstens ethische maatstaf. De zoon van den senielen Kanselier, die zijn liefde voor Ulrike door den eigen vader belaagd ziet, uit zijn opstandigheid in Prometheïsche verzen, Prinses Feodora voelde zich als zestienjarige al in Weimar over zijn hoofse vormelijkheid gegeneerd: ‘Wenn Goethe im gestickten Hofkleid in ihre Loge trat und der Prinzessin von Kreu-Reuthe mit seiner tiefen Verneigung, streng und ohne jede Nachsicht für irgend eine Freiheit, eben jenen Rang zuwies, den sie in der gesellschaftlichen Welt einzunehmen hatte, war ihr zu Mut, als müsse sie für ihn gegen sich selber rebellieren und es überkam sie die schamvolle Bescheidenheit jenes Hauptmanns von Capernaum, der da spricht: Herr, ich bin nicht wert, daß du unter mein Dach gehest’. Maar Pauline, Ulrike's zuster, die door een gelukkige speling van het lot in Ulrike's plaats de Franse betrekking zal verstevigen, die weliswaar geschokt is door Goethe's vrije opvattingen in het geloof, vindt steun tegenover de beproevingen, waaraan haar maagdelijke kuisheid van vrouwelijke zowel als mannelijke kant is blootgesteld, in de zuivere menselijkheid van de ‘Iphigenie’: ‘die Stimme der Wahrheit und der
| |
| |
Menschlichkeit... es hört sie jeder, geboren unter jedem Himmel, dem des Lebens Quelle durch den Busen rein und ungehindert fließt.’
Speyer's boek stelt nogal eisen aan den lezer: Duitsland stond nu eenmaal bij het begin van de negentiende eeuw op zijn geestelijk hoogtepunt en het hof te Kreu-Reuthe had daaraan zijn aandeel. De Hertog, de Prinses en de Kabinetsraad vinden voor actuele gedachten steun bij Euripides, Calderon en Homerus, Johann Christoph citeert met gemak Vergilius, Feodora Shakespeare en Voss zowel de Duitse dichters van de Middeleeuwen als van de Barok. Men voelt zich tijdgenoot van Goethe, Schiller en Schelling. Zo is het hertogdom de scherp geslepen spiegel van een cultureel geraffineerde, maar tevens heftig bewogen wereld. Door de Revolutie is alles anders geworden, maar in de Duitse staten heersen nog feudale verhoudingen. Napoleon, uit deze revolutie voortgekomen, laat zich tot keizer van Frankrijk, tot koning van Italië kronen en zoekt door dynastieke huwelijken zijn troon te bevestigen, maar schuimbekt van woede als op een receptie de Russische ambassadeur hem niet met ‘Sire’ aanspreekt. Koning Frederik Willem van Pruisen en koningin Louise, de beide enige feitelijk geschiedkundige personen in deze historische roman, beiden levenswaar en menselijk getekend, ontmoeten in de hertogelijke residentie den Fransen generaal D'Orguerre en genieten gelijkelijk met hem het hun aangeboden militaire schouwspel, maar onder de hoofse conversatie door ziet elk van deze drie het in een ander perspectief. De Hertog laat ten slotte mobiliseren, maar buiten hem weten alleen de Adjudant-generaal en de Kabinetsraad waarom. En ondertussen speelt een ieder het spel van zijn leven met eigen amusementjes en eigen teleurstellingen, zoals het nu eenmaal in 's werelds bestel schijnt te liggen.
Het is de politiek, die al deze mannen en vrouwen samenbindt tot een milieu, dat met ongewone kennis, scherpzinnigheid en formuleringskunst wordt geschilderd. Welk een intellectueel genot, de levendige debatten in de staatsraad: de Adjudant-generaal demonstreert met cynische wijsheid aan de hand van statistieken en rapporten de onberekenbaarheid van leger-successen en leger-débâcles, de Kanselier zoekt met handige tussenvragen en een tikje aftandse overredingskunst aansluiting aan Frankrijk te bevorderen,
| |
| |
de Kabinetsraad voorzichtig-nuchter zijn antipathie tegen Napoleon met de vrijwel onberekenbare toekomstbelangen van het hertogdom in harmonie te brengen, terwijl de Hertog een gelukkig beeld vindt om een bindende conclusie te ontgaan.
Maar niet alleen politieke debatten, ook het dagelijkse leven in deze hofsfeer, een literaire matinee, een buitenpartij, een vossejacht worden met dezelfde begaafdheid geschilderd. Inzake de toenmalige leger-indelingen en troepenuitrustingen toont Speyer zich expert.
Een Nederlands criticus heeft bij het verschijnen van het boek, dat stellig in ons land nog iets meer de aandacht heeft getrokken dan in Duitsland of zelfs in Oostenrijk, geschreven: ‘Speyer's indrukwekkende creatie is overwegend intellectueel’. Het is evenwel artistiek evenzeer verantwoord. Hoe flonkeren de vrouwenfiguren aan dit hof, dat zijn faam als ‘Hof der schönen Mädchen’ aan de mondaine hoffelijkheid van koningin Louise ontleent. Daar zijn de gravinnen Murray, die de Engels-Hannoveraanse inslag in het boek vertegenwoordigen: Ulrike met haar door een verantwoordelijke taak ontwikkelde wijsheid, Pauline in haar ontroerende schuchterheid toch zo zuiver van gevoel en de vroegrijpe Felizia, wier kinderlijke zondigheid een belangwekkend liefdesleven doet verwachten.
Speyer heeft blijkbaar een typisch-mannelijke belangstelling voor de vrouwelijke psyche en maakt er een voortreffelijk gebruik van. Van de Koningin van Pruisen tot onbelangrijke hofdames, van de hertogelijke familie tot landelijke deernen is er niet een vrouw zonder sprekend silhouet.
Toch is ‘Der Hof der schönen Mädchen’ in de eerste plaats een boek van mannen: zij zijn het immers, die uiteindelijk over oorlog of vrede beslissen, althans de gevolgen van deze beslissing hebben op te vangen en uit te voeren. Zou Speyer bereid en bekwaam zijn, het zoveel grovere politieke spel rond het Hitler-avontuur in literaire vorm vast te leggen?
Bijzondere zorg verraadt de compositie. In het midden staat vrij onverwacht ‘Ende des ersten Teils’. Zonder belangrijke tijdsruimte gaat het verhaal door. Dat motiveert geen tweedeling. Er zijn nu twee congruente helften, elk van tweeëntwintig hoofdstukken, maar dat is toch ook maar een uiterlijkheid. Blijkbaar ging het den auteur
| |
| |
om een compositie-caesuur. Het is de moeite waard, hier iets nader op in te gaan.
Het hoge bezoek uit Berlijn en Parijs vormt een hoogtepunt, uiterlijk in de pracht van het militaire schouwspel, waarbij ook de schutterige Koning van Pruisen zich op zijn plaats voelt, innerlijk in de daarbij gevoerde gesprekken, vooral de door het hofceremonieel bemoeilijkte conversatie tussen Feodora en Ulrike, waarbij Feodora haar vriendin toevertrouwt, dat zij haar leven in eigen hand wil nemen. Op deze lente in liefdesgevoelens volgt in het slothoofdstuk van het eerste deel het geestige gesprek tussen D'Orguerre, die door Bernadotte bestemd is de grenzen van het hertogdom quasi-vriendschappelijk te schenden, maar van Berthier de opdracht kreeg, om de Gravin van Murray aanzoek te doen, waarop als beloning voor hem de maarschalkstaf, voor haar de titel van prinses in het vooruitzicht werd gesteld, en de Poolse gravin Maria Potocka, vriendin van Josephine de Beauharnais, geziene gast in de badplaats van Kreu-Reuthe, waar zij de Franse politiek bevordert om die aan haar opgedeelde vaderland ten goede te doen komen. Achter den generaal, die zijn linker arm verloren, maar het grootkruis van het Legioen van eer verworven heeft, en de gravin, die haar meisjesnaam Lesczinski in tweede of derde huwelijk thans voor Potocka heeft verwisseld, ligt een gemeenschappelijk liefdesleven in dagen van revolutie en gevangenschap. Tegenover haar stort D'Orguerre zijn hart uit: ‘Der Kaiser will plötzlich all seine alten Kriegskameraden verheiraten! Er will Damen aus allen alten Häusern Europas an seinen Hof bekommen! Nun gut! Mag er! Meinen Kollektiv-Glückwunsch an sie alle! - Aber ich bin kein junges Mädchen, das die Familie am Tag nach ihrem Austritt aus dem Kloster verlobt...’ Als zij dan vol bezorgdheid vraagt, of hij van oordeel is, Napoleon van zijn voornemen te kunnen doen afzien en hij ontkennend haar inzicht bevestigt: ‘Das hat noch niemand auf der Welt geglaubt’, volgt een verrassende levensbeschouwing.
‘Jeder vernünftige Mann’, zegt deze ervaren generaal, die geen veldslag heeft laten voorbijgaan, die aan alle schietpartijen, hetzij in Europa, hetzij in Lousiana of op Sint Domingo, in Egypte of Syrië, met de nodige risico's en verwondingen heeft deelgenomen, ‘hat neben seinem üblichen Mut auch seine gute Portion Angst, sonst ist er ein Narr ohne Einbildungskraft. Seine Furcht will auch
| |
| |
einmal leben! Wenn er sie immer unterdrückt, dann rächt sie sich in ihm und wird eines Tages übermächtig. Ich bin gegen meinen Mut viel zu nachsichtig und gegen meine Feigheit viel zu streng gewesen.’ En nu zoekt hij een plaats op God's aardbodem, waar de oorlog niet naar toe zal komen, om forellen te vissen of op jacht te gaan. Ook wil hij graag een vrouw daar mee naar toe nemen, haar, Maria Potocka. ‘Das ist das zweite Mal in diesem Jahr’, is haar reactie, ‘daß mich ein ehrenhafter Mann fragt, ob er mich dem Grafen Potocki stehlen darf’. Hij heeft namelijk zijn taak in Italië. D'Orguerre verontschuldigt zich: ‘Ich hatte ihn ganz vergessen; ich hätte ihn vorher um Erlaubnis fragen sollen.’ Met deze idylle in herfsttinten eindigt het eerste deel van de roman.
Op een Septemberavond laten Feodora en Ulrike zich in de gondel van den Hertog, die overdag stroomopwaarts naar Malte gesleept was, behoed door een Kreu-schipper naar Reuthe glijden: ‘Der Prinzessin und Ulrike wurde an diesem Abend alles unwirklich und geheimnisvoll.’ In deze idyllische sfeer is het Ulrike, de gereserveerd-beheerste, die het gesprek van de rijtoer na de parade weer opneemt en Feodora animeert, het contact met Voss te zoeken. Als dan Feodora verwonderd zegt: ‘daß gerade du so sprichst,’ reageert haar vriendin: ‘Du meinst, weil es nicht meine Sache wäre, so zu handeln? Aber deine ist es doch.’ Maar al te graag gaat Feodora op het gesprek in en waagt zelfs het voorstel, samen Voss in zijn woning te bezoeken. Op het beslissende ogenblik evenwel acht Ulrike de stap niet verantwoord en met de haar eigen rustige autoriteit van beslissing laat zij den schipper aanleggen op een punt, waardoor Feodora althans nu nog niet tot haar doel komt.
Twee hoofdstukken van resignatie, maar hoe verschillend van sfeer! En welk een compositie-talent, het nieuwe boek te openen met het op de toekomst gerichte gesprek van de twee jonge vrouwen, het eerste af te sluiten met de wijze huwelijksbeperking, die de ervaren Poolse gravin zich oplegt: ‘Bitte nehmen Sie den Arm von meiner Schulter, liebster Freund.’
‘Der Hof der schönen Mädchen’ is een hypermoderne historische roman, die door toepassing van de resultaten van de dieptepsychologie op historische figuren, zoals het Pruisische koningspaar, en op phantasiegestalten, die in een zorgvuldig bestudeerd en gere- | |
| |
construeerd verleden hun plaatsen innemen, een levendigheid van handeling krijgt, die aan het genre meestal vreemd is. Het innerlijke gebeuren in gevoels- en gedachtenleven, in gesprek en besluit eist hier de belangstelling op, die elders door de loop van de geschiedenis moet worden bevredigd. Marionetten worden hier levend.
Speyer's experiment, moderne psychologie over te dragen op de mensen van het Empire, laat zich vergelijken met dat van Gerhart Hauptmann in 1896, toen hij in zijn ‘Florian Geyer’ de techniek van het Naturalisme toepaste op het historische drama en daarmee de problemen van den ‘Götz von Berlichingen’ moderniseerde. Het werd geen succes, al maakte de grootse opvoering ter gelegenheid van de Hauptmannfeesten te Breslau nog in 1922 een imponerende indruk. Voor ‘Der Hof der schönen Mädchen’ waren de innerlijke factoren belangrijk gunstiger, maar de tijden te precair. Het nationaal-socialisme heeft dit werk getorpedeerd. Het is jammer, omdat daarmee aan duizenden van lezers een genot is ontroofd, dat zij, vooral in Duits sprekende landen, hadden kunnen smaken. Voor vertaling in andere talen is de dialoog te gepointeerd: tal van raffinementen moeten daarbij te loor gaan. Ook is er een vrij intieme kennis van de Duitse geschiedenis nodig om het werk naar waarde te schatten.
Het verlies is evenwel groter. In deze taak had Speyer zijn eigenlijke roeping gevonden. Hier zoekt hij geen effecten in verrassingen, waarop de lezer niet voorbereid is. Hier suggereert hij geen snobistische superioriteit om hem te overbluffen. Hier speelt hij met zijn stof in de geest van de romantici, wier levensgevoel hij uitbeeldt, overeenkomstig het voorschrift, dat Friedrich Schlegel voor de kunst van zijn tijd geeft: ‘In ihr soll alles Scherz und alles Ernst sein, alles treuherzig offen und alles tief verstellt. Sie entspringt aus der Vereinigung von Lebenskunstsinn und wissenschaftlichem Geist.’
De historische stof neutraliseert als het ware bij een geest als die van Speyer de gebreken van zijn werk, waaraan hij elders een oppervlakkig succes te danken heeft. Hij kent zijn lezers maar al te goed en heeft, zoals vrijwel alle auteurs van standing, er maar matige achting voor. Hij weet, dat een op sensatie belust lezerspubliek er behagen in schept, bij tijd en wijle door een auteur, die wat kan, geoorveegd te worden. Aan deze lezersbehoefte geeft Speyer in zijn
| |
| |
op het actuele gerichte werken grif toe. Met naarstige studie van een geschiedkundig verleden evenwel en de artistiek-wetenschappelijke uitbeelding er van laat deze houding zich kwalijk verenigen. Zo vond hij het genre, waarin zijn qualiteiten tot haar recht konden komen zonder de accessoire fouten van zijn schrijversverleden. En juist hier liet het publiek hem in de steek.
Speyer had zijn boek als deel van een serie, als begin van een generatie-roman ontworpen, die over de negentiende eeuw zou worden voortgezet. Tussen de regels laat zich lezen, dat althans Felizia Murray en Voss bestemd waren om in een later tijdsgewricht tot nieuw leven te komen. Dit is niet gebeurd. De auteur moet al onmiddellijk na het verschijnen van zijn boek door het uitblijven van gerechtvaardigde erkenning, door te matte reacties, door gebrek aan afzet, misschien ook door de troosteloze situatie in de wereld dermate teleurgesteld, wellicht verbitterd zijn, dat hij reeds kort daarop zijn historische roman verloochende.
Met het jaartal 1936 verscheen, eveneens bij Querido te Amsterdam, de roman ‘Zweite Liebe’, een amusant boek in het beproefde genre. ‘Der Hof der schönen Mädchen’ wordt hierin om hals gebracht. De schrijver afficheert, dat hij er mee heeft afgerekend. In arren moede parodieert hij zijn D'Orguerre door den houwdegen van de Napoleontische veldslagen te transformeren in een modernen gezantschaps-attaché, die eveneens zijn linker arm mist en met letterlijk dezelfde woorden het alternatie-motief van moed en angst debiteert, dat in de historische inkleding zo effectief en organisch was.
Met deze dissonant eindigt voorlopig mijn wetenschappelijke belangstelling voor den begaafden auteur van ‘Der Hof der schönen Mädchen’.
|
|