De Nieuwe Stem. Jaargang 2(1947)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 369] [p. 369] Joke Moeljono Gedichten Stervende bedelares voor mijn raam Lieve zuster met uw doffe ogen en stervende geest, Uw haren glansloos: 'n warrige paardestaart, Uw kaftpapieren huid vol korsten Om uw skelet veel te groot Zonder speur van vrouwelijke ronding, Gekreukte zakjes uw lege borsten Zijt gij sexeloos, Hopeloos. Toch probeert ge met een gescheurde tikar Onzinnig nog te dekken waar geen naar kijkt. Geen blik zelfs van medelijden zijt gij waard In het stof en het vuil van de straat een onding Slechts een minder dan bruikbaar beest. Uw buik is een hongervallei Tussen bekken en thorax. Voor U is er geen hoopvol straks Zelfs geen nu, Waar gij ligt, gestrekt in het vuil Wezenloos reeds, in koude en zon En regen en wind, Lijdend Uw deel van het wereldleed. Ach zuster, erbarm U mij. Hoe kwelt gij mij steeds Met Uw hongerbuik En Uw losse scalp Om Uw doodskop Waarin oog in oog Met felle broeder zon Uw grote ogen staren, staren. Maar morgen zult ge dood zijn, zuster Morgen. [pagina 370] [p. 370] En ik kan dan weer slapen gaan, zuster wen ge mij niet meer pijnigen kunt. Tropische natuur klacht van een Europeaan 'k Zie 't eeuwig groen rondom, 't stekende blauw daarboven. Ik houd en gruw van deze tropische natuur Ik zie het geel en rood als schroeiend vuur En voel me in dit hete licht als in een helleoven. Ik was ook in de blauwe bergen boven De nachtwind was daar koud en guur En ik heb er uur na uur Geleefd in eenzaamheid en vrezen niet te doven. Ik moet en zal hier wederkomen Met nieuwe moed en andre ogen Ik voel het nu al in mijn dromen En dan opnieuw mijn westers onvermogen Bekennen, mijn ergernis betomen Om de natuur zo warm, zo onbewogen. Vorige Volgende