De Nieuwe Stem. Jaargang 2
(1947)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 361]
| |
Enquête over DuitslandGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 362]
| |
van de Duitsers hier, op zichzelf reeds een voorname factor, die de haat tegen den bezetter aanwakkert, waaruit een herhaling van '40 zou kunnen volgen. Waarborgen tegen een nieuwe duitse agressie zijn m.i. te vinden in een zo snel mogelijk tot stand komen van Europese samenwerking, waarin ook Duitsland wordt opgenomen. Vanzelfsprekend dient, zolang een nieuwe Europese orde nog niet voldoende gezag heeft, Duitsland onderworpen te zijn aan ontwapeningsbepalingen, verbonden met een effectieve contrôle op het naleven er van. Ook een meer afdoende denazificatie zou gunstig werken. 4. Zoals hiervoor reeds gezegd, lijkt mij een europese ordening met culturele autonomie voor de afzonderlijke volksgemeenschappen nodig en gewenst. Een gedwongen teruggaan tot oudere organisatievormen (als bondsstaat of statenbond) lijkt mij in principe ongewenst, tenzij deze zich zou gronden op de wens van de bevolking zelf. 5. Het is vanzelfsprekend, dat de duitse industrie (doch niet alleen de duitse, en niet alleen de industrie) geholpen moet worden bij haar herstelpogingen, voorzover deze industrie op economische en niet op strategische overwegingen tot stand gekomen is. Zie voorts het antwoord op vraag 3 terzake van ontwapening, waarbij ook industriële ontwapening, d.w.z. uitschakeling van wapen- en munitiefabricage bedoeld is. Ook dienen de grondstoffenvoorraden onder contrôle gehouden te worden. Socialisatie zou ik zeer gewenst achten, doch te vrezen is dat men socialisatie zou noemen wat nationalisatie is. De duitse arbeidersbeweging heeft tot nu toe het socialisme steeds als staatssocialisme gezien, d.w.z. een al dan niet democratisch georganiseerde staat, die niet alleen staatkundig, doch ook economisch gezag uitoefent. Deze centralistische vorm van onteigening der productiemiddelen heeft m.i. weinig met socialisatie, vermaatschappelijking te maken, daar zij het wezenlijke van de socialisatie, n.l. de directe en actieve medezeggingschap mist, en het individu van de gemeenschap gescheiden doet blijven. Op grond hiervan en van de nationaal-socialistische opvoeding is z.g.n. socialisatie wellicht eerder een gevaar dan een verbetering. Pas als de duitse bevolking tot wezenlijk actief democratisch bewustzijn is ontwikkeld, heeft onteigening der productiemiddelen zin. Wel zullen bij wijze van | |
[pagina 363]
| |
proef in streken, waar het democratisch bewustzijn het sterkst ontwikkeld is, bedrijven vermaatschappelijkt kunnen worden. De hieraan opgedane ervaringen kunnen dan vruchtbaar voor de verdere ontwikkeling zijn. 6. Naar mijn mening zal het gewenst zijn Duitsland zo spoedig mogelijk in de UNO op te nemen. Dit is immers allerminst een organisatie van democratische staten, doch is een poging tot samenwerking van alle staten. Het is dan ook niet als een loffelijk getuigschrift te beschouwen, als een staat lid van de UNO is. 7. Democratische heroriëntering, ik zou liever zeggen ontwikkeling van actief democratisch bewustzijn, daar naar mijn mening ook vóór Hitler er weinig democratische oriëntering in Duitsland was, dient v.n.l. uit te gaan van krachten in het duitse volk zelf, die echter zo goed mogelijk ondersteund dienen te worden door democratische buitenlandse krachten. Men vermijde hierbij echter de fout, uit te gaan van de psyche van het eigen volk i.p.v. van die van het duitse volk. Het probleem van de opvoeding tot actief democratisch bewustzijn is overigens niet een specifiek duits, maar een algemeen geldend probleem, wil men het fascisme als geestesgesteldheid overwinnen. 8. Herstel van geestelijk verkeer met Duitsland dient zo snel mogelijk te geschieden. Hoe men geestelijk verkeren kan anders dan op voet van gelijkheid ontsnapt aan mijn begrip. 9. Zonder een goede verstandhouding tussen de Grote Drie is inderdaad geen oplossing van het duitse vraagstuk mogelijk, daar zolang drie honden om een been vechten de vierde, i.c. het fascisme, er mede wegloopt. Slotopmerking. Uit het voorgaande zal duidelijk zijn, dat ik het duitse probleem allereerst zie als het vinden van de therapie voor een ziekteverschijnsel. Het is begrijpelijk, dat ressentimenten een grote rol spelen bij de beschouwingen over Duitsland, doch men mag niet vergeten, dat het duitse volk enkele eeuwen achtergebleven is ten opzichte van West-Europa en daar vooral ook op economisch gebied de ernstige gevolgen van ondervonden heeft. Arminius (Hermann), die de Romeinen onder Varus in het Teutoburgerwoud tegenhield, is ongetwijfeld een van de hoofdschuldigen aan het huidige duitse probleem te noemen. Hij verhinderde, dat de beschavingsinvloed van het Romeinse rijk verder doordrong, waar- | |
[pagina 364]
| |
door een achterstand ontstond, die niet meer in te halen bleek. Het sociale minderwaardigheidsgevoel, dat hieruit voortkwam, leidde tot de agressiviteit en de ‘Herrenrasse’-theorie. Wellicht zal men zich geërgerd hebben aan de relatieve mildheid, waarvan de beantwoording van de vragen blijk geeft. Zij komt voort uit de bovenstaande beschouwing. Terwijl men desnoods met de scherpste middelen dient te voorkomen, dat de zieke zichzelf of zijn omgeving opnieuw letsel berokkent, dient men anderzijds de omstandigheden, het milieu zo gunstig mogelijk te maken opdat de zieke zijn ziekte zo snel en zo volledig mogelijk te boven komt. Ongeneeslijk lijkt me de ziekte geenszins. Overigens dient vastgesteld te worden, dat de ziekteverschijnselen zich in meer of minder sterke vorm ook in andere volken voordoen (het zijn immers de kinderziekten van de mensheid), en weliswaar in Duitsland tengevolge van de genoemde en andere omstandigheden ad absurdum gevoerd zijn, maar ook andere landen zouden er goed aan doen zich te bezinnen op welke wijze de ziekteverschijnselen van agressie (imperialisme), rassendiscriminatie (koloniale mentaliteit!), intolerantie, gebrek aan eerbied voor de persoonlijke waardigheid, e.d. overwonnen kunnen worden. | |
Antwoord van Prof. dr Th.J.G. LocherI Schadevergoeding acht ik gewenst, indien en voor zover zij het economische herstel van Duitsland, dat een Europees en Nederlands belang is, niet duurzaam verhindert of noodlottig vertraagt. Schadevergoeding stel ik mij voor in de vorm van levering van kapitaalgoederen: grondstoffen, machinerieën, schepen enz., die onze Nederlandse industrie en handel het meest behoeft, eventueel ook van noodzakelijke verbruiksartikelen, voor zover zij onze industrie geen ernstige concurentie aandoen. II Annexatie acht ik in ieder geval ongewenst wegens de gifangel die zij in de Nederlands-Duitse verhouding blijvend zou steken. Het regeringsvoorstel lijkt mij bijzonder inopportuun, omdat het alle nadelen van annexatie heeft, o.a. een minderheidsprobleem schept, en naar verhouding geringe voordelen biedt. III Absolute waarborgen tegen nieuwe Duitse agressie zijn er niet te maken. Langdurige en doeltreffende contrôle enerzijds, | |
[pagina 365]
| |
democratisering en economisch herstel van Duitsland anderzijds zouden de beste kansen scheppen. IV Indien het Duitse volk in meerderheid een eenheidsstaat wenst - wat nog niet zo gemakkelijk is uit te maken - zou ik tegen een opleggen, door dwang, van een federatieve organisatie zijn. Dit zou een averechtse uitwerking hebben en hoogstwaarschijnlijk als waarborg tegen agressie toch niet doeltreffend blijken. Vooral een statenbond lijkt me bij de huidige technische en maatschappelijke ontwikkeling een terugzetten van de klok. V De Duitse industrie mag m.i. niet ongemoeid worden gelaten. Oorlogsindustrie moet in elk geval verboden zijn; industrie, die gemakkelijk in oorlogsindustrie kan worden omgezet, mag alleen worden toegelaten voor zover zij voor economisch herstel onontbeerlijk is, maar dan alleen onder nauwlettend toezicht. Socialisatie acht ik, mits niet overhaast en met verstand uitgevoerd, gewenst. Een gecentraliseerd plan hiertoe lijkt mij noodzakelijk, hetgeen niet behoeft te betekenen dat elke kleinigheid van boven zou moeten worden geregeld. Een zekere decentralisatie in de uitvoering kan nuttiger werken. VI Thans nog onmogelijk. Wanneer Duitsland lid van de U.N.O. kan worden, hangt o.a. af van de vestiging in dat land van een stevig gefundeerd democratisch bewind. VII De democratische heroriëntering van Duitsland zal, wil zij werkelijk stand houden, niet het werk van bewuste opvoeding door het buitenland kunnen zijn, maar in de eerste plaats moeten uitgaan van krachten in het Duitse volk zelf. Deze krachten kunnen alleen gunstig werken, indien Duitsland een behoorlijke levenskans krijgt. Het buitenland kan wel helpen door een ruime uitwisseling van geschriften, geleerden, kunstenaars, studenten enz. mogelijk te maken. Al te opzettelijke ‘Kulturträgerei’ moet daarbij worden vermeden; zij zou, ook bij de goedgezinde Duitsers, de nationalistische instincten teveel prikkelen. VIII Ja, zie mijn antwoord op vorige vraag. Het geestelijk verkeer op gelijke voet mag niet te lang worden uitgesteld. Thans is het misschien nog te moeilijk, maar meer dan een paar jaren wachten lijkt me noodlottig. IX Neen, want er moet zo mogelijk één lijn tegen Duitsland worden getrokken en onenigheid tussen de Grote Drie wekt ver- | |
[pagina 366]
| |
keerde speculaties aan Duits nationalistische zijde: de hoop van die onenigheid te profiteren. | |
Antwoord van Mr W.F. LichtenauerIk ontving Uw Duitsland-enquête en doe U naar aanleiding daarvan hieronder mijn antwoorden toekomen. Helaas is het mij niet mogelijk deze altijd scherp in te stellen op de vraagstelling, aangezien mijn dialectiek blijkbaar niet altijd met de Uwe overeenkomt. I. De overvallen landen hebben natuurlijk moreel recht op schadeloosstelling, doch een vorm van schadeloosstelling, welke het herstel van Duitsland binnen redelijken termijn op een aanvaardbaar vredespeil zou belemmeren of zelfs onmogelijk zou maken, zou voor de wereld een groter ongeluk betekenen dan het uitblijven van elke schadeloosstelling. Ik acht daarom schadevergoeding alleen gewenst, indien zij wordt voldaan door: a. artikelen welke in het kader van de demilitarisatie tòch aan de Duitsers moeten worden ontnomen; b. goederen welke Duitsland kan afstaan, zonder dat het binnen redelijken tijd bereiken van een aannemelijk welvaartspeil op vredelievende basis in gevaar wordt gebracht. II. Ik ben geen voorstander van annexatie, omdat zij is gegrond op het recht van den sterkste, dat nu toevallig aan de zijde van onze geallieerden is. Wie daarvan gebruik maakt, kan het later aan anderen bij een andere constellatie niet kwalijk nemen, als zij eenzelfde procédé jegens hem toepassen. Aangezien ons land onder alle omstandigheden wel tot de zwakkeren zal behoren, acht ik het juist voor ons buitengewoon gevaarlijk tot annexatie over te gaan. Het desbetreffende regeringsvoorstel beweegt zich weliswaar binnen bescheiden grenzen, doch het blijft in beginsel het bovengenoemde gevaar opleveren. III. Ik ben geneigd aan te nemen, dat de beide wereldoorlogen uit de twintigste eeuw tezamen voor Duitsland dezelfde aderlating betekenen als indertijd de Napoleontische voor Frankrijk, en dat daardoor de kans op een Duitse agressie in de toekomst niet groot meer is, mede gezien het aanwassen van de macht van de Slaven aan de Oost- en Zuidgrenzen van Duitsland. De beste waarborg lijkt mij een alzijdige internationale contrôle op de bewapening, | |
[pagina 367]
| |
welke te meer van belang is, omdat met het voortschrijden van de wetenschap wellicht wapens in zwang kunnen komen, welke ook de overigens zwakke volkeren met groot gevolg kunnen hanteren. Voor dat geval geldt uiteraard ook niet mijn redenering omtrent de biologische verzwakking van het Duitse volk. IV. Ik veronderstel, dat het eenheidsgevoel in Duitsland zover is gevorderd, mede als gevolg van de interne migratie, dat de overwinnaars aan dit land den vorm kunnen geven dien zij willen: zodra de Duitsers weder in de feitelijke mogelijkheid zullen zijn, zullen zij tot een eenheidsstaat terugkeren. Waarom ook niet? Na de amputaties, welke het gevolg zijn van den tweeden wereldoorlog, zijn alle veroveringen uit het laatste millennium aan Duitsland ontnomen en biedt het land dus geen verschil meer met andere nationale staten, welke den tijd van interne onderverdeling reeds lang achter den rug hebben. V. Behoudens doelmatig toezicht op de bewapening geloof ik, dat de Duitse industrie zoveel mogelijk ongemoeid moet worden gelaten. Het socialisatieprobleem in Duitsland zou ik ook los willen zien van de internationale politiek. VI. Ik meen dat Duitsland als gelijkgerechtigd lid van de U.N.O. moet optreden, zodra er weder een algemeen erkende nationale regering in dat land bestaat. VII. De vraag, of een democratische heroriëntering van Duitsland mogelijk is, gaat uit van de veronderstelling, dat het begrip democratie objectief vaststaat en dat er vroeger reeds een democratie in Duitsland heeft bestaan. Deze praemissen lijken mij zo dubieus, dat de gestelde vragen mij niet voor beantwoording vatbaar toeschijnen. Het verstandigst lijkt mij, het Duitse volk weder op een redelijk welvaartspeil te doen komen en het van de zijde van de landen, welke als democratieën kunnen worden beschouwd, een zo goed mogelijk voorbeeld te geven. Dat schept nog de meeste kans om in Duitsland een regeringsvorm tot stand te doen komen, welke aan de behoeften van het land beantwoordt en geen gevaar voor de buitenwereld oplevert. VIII. Geestelijk verkeer onderhoudt men niet met rechtspersonen, gelijk Duitsland is, doch met individuen. Met Duitse persoonlijkheden, waarmede buitenlanders geestelijk verkeer zouden kunnen onderhouden, moet dit zo spoedig mogelijk worden opgenomen. | |
[pagina 368]
| |
Zodanig verkeer tussen individuen kan alleen op voet van gelijkheid plaats vinden. IX. Een goede verstandhouding tussen de Grote Drie is natuurlijk buitengewoon gewenst en zou ook buitengewoon bevorderlijk zijn voor een gunstige ontwikkeling van het Duitse probleem. Naarmate deze verstandhouding minder goed is, zal ook die ontwikkeling moeilijker zijn. Absolute waarheden vallen intussen naar mijn gevoel ook op dit terrein niet te verkondigen. |
|