| |
| |
| |
Bonae litterae
E.H. Carr, The Soviet Impact on the Western World, 1946
Geen feller omstreden onderwerp als dit waarop Carr het licht van zijn evenwichtige geest laat schijnen, voor zijn deel de uitdaging aanvaardend die de Sowjet-Unie voor het Westen betekent door de beiderzijdse standpunten helder uiteen te zetten en zich open te stellen voor de mogelijkheden van een bij het reeds bestaande aansluitend compromis. In een zestal hoofdstukken, die op mondelinge voordrachten teruggaan, wordt de Sowjet-Russische inwerking geschetst op resp. het politieke, economische, sociale, internationale en ideologische terrein, terwijl het slot-hoofdstuk lijnen trekt van historisch perspectief.
Na de overwinning onder de leus der democratie raken de overwinnaars verdeeld over de interpretatie van deze leus en komen twee vormen van democratie, de Westerse en de Sowjet-democratie, met elkaar in botsing. Aan de Westerse democratie wordt dan verweten dat zij in haar formalisme het klasse-karakter van de staat ontkent, tot het politieke beperkt blijft, verdraagzaam is tegen haar vijanden uit gebrek aan overtuiging, en te weinig een beroep doet op de medewerking van de massa-argumenten die ook in het Westen aanhang vinden (Hoofdstuk I). Economisch is de Sowjet-Unie vooral het land waar de thans algemeen verbreide ‘planning’ 't eerst op grote schaal is toegepast, als een vrucht van de socialistische praktijk en niet van Marx' leer, die over de socialistische opbouw zwijgt. De invloed hiervan is o.a. merkbaar in het streven naar ‘full employment’ door contrôle der investeringen dat Keynes op de voorgrond heeft gesteld (Hoofdstuk II). De vraag ‘planning waarvoor?’ brengt ons op sociaal terrein, en wanneer het winnen van de oorlog een rationeel voorwerp van collectieve inspanning is, waaraan het economisch eigenbelang kan worden ondergeschikt gemaakt, dan moet dit ook het geval zijn als in tijd van vrede deze collectieve inspanning op de verhoging van het levenspeil der massa wordt gericht. Wat de rol van de vakverenigingen en de beoordeling van het stakingsrecht betreft zal een Westerse plan-economie steeds meer het Russische voorbeeld volgen (Hoofdstuk III). Het gewicht, dat de economische politiek en de propaganda voor ‘Buitenlandse Zaken’ gekregen heeft, is voor een groot deel op de Russische Revolutie terug te voeren.
| |
| |
In de economische politiek geeft het monopolie van de buitenlandse handel, vooral wanneer Rusland het Duitse voorbeeld van economische blokvorming kan gaan toepassen, een macht die andere landen tot soortgelijke maatregelen zal dwingen. En de ontwikkeling der propaganda als instrument van buitenlandse politiek is, sedert de bolsjewistische propaganda in staat bleek vooral in de eerste jaren de militaire zwakheid van de Sowjet-staat te compenseren, zo belangrijk geworden dat geen staat deze ideologische steun meer kan missen (Hoofdstuk IV). Juist omdat het bolsjewisme niet slechts een politiek program maar een nieuw geloof is, in betekenis boven de ‘ideeën van 1789’ uitgaand, verdient het als ideologie een aparte beschouwing. Naast het materialisme en de dialektiek is vooral het marxistisch relativisme een geducht wapen, dat de grondslagen der burgerlijke orde aantast door er het klasse-karakter van bloot te leggen, en zo het zelfvertrouwen der Westerse democratie ondermijnt tenzij zij zich als sociale democratie vernieuwt. Dit stelt echter, zowel in het Westen als in de Sowjet-Unie, het probleem aan de orde van de verhouding van individu en gemeenschap (Hoofdstuk V). Hoe Westers georienteerd het bolsjewisme in de eerste jaren ook was, in de latere praktijk zijn de analogieën met het nationale messianisme der Slavofilen steeds sterker geaccentueerd, en de nederlaag van Hitler schijnt de weg vrij te maken voor een ‘Drang nach Westen’. Maar de Sowjet-Russische buitenlandse politiek bleek beheerst door de zorg voor de eigen beveiliging en niets wijst erop dat hierin verandering komt. De ideeën mogen hun Oost-Westelijke weg gaan, zij keren dan slechts tot hun oorsprong terug en vinden hier een welbereide bodem. Het probleem hoe de overgeleverde waarde van het individu met de moderne massa-beschaving te verzoenen is bij uitstek een probleem voor het Westen omdat alleen hier een kostbare individualistische
traditie bestaat. (Hoofdstuk VI).
| |
Leopold Schwarzschild, ABC van een Nieuwe Wereld, 1946.
De schrijver van dit boek is hier te lande niet onbekend. In 1933 uit Duitsland uitgeweken, gaf hij in Parijs het weekblad Das Neue Tagebuch uit en ontwikkelde zich tot de meest vooraanstaande politieke journalist onder de anti-nationaalsocialistische emigranten. In 1934 verscheen bij Querido van zijn hand Das Ende der
| |
| |
Illusionen, waarin hij zich aangaande Hitler's reisroute inderdaad te ‘illusionslos’ toonde om in brede kring gelijk te krijgen. Tijdens de oorlog zette hij de strijd in Engeland voort met World in Trance (besproken in dit tijdschrift 1e jg. no. 4), dat de tijd tussen de twee wereldoorlogen behandelt en Primer of the Coming World, dat richtlijnen geeft voor de na-oorlogse politiek en waarvan wij hier de vertaling aankondigen. Geschreven in de 2e helft van 1943, draagt het, ofschoon S. bewust van de actualiteit van de dag heeft afgezien, er toch de sporen van dat niet alleen Dumbarton Oaks, Jalta, San Francisco en de atoombom, maar ook de invasie in Normandië en het aandeel van de vrije Fransen in de overwinning den auteur niet voor de geest hebben gestaan. Maar deze geest is met zulk een vastberaden nuchterheid op het essentiële gericht, dat zijn oordeelvellingen en conclusies er aan waarde weinig door inboeten. Het kernprobleem, waaraan al het andere ondergeschikt wordt gemaakt, in een mate die de ‘Illusionslosigkeit’ in haar tegendeel dreigt te doen verkeren, is voor hem het probleem-Duitsland gebleven. En weinigen hebben zoveel recht als hij hierover te worden gehoord.
Het streven naar veiligheid - veiligheid in een onvolmaakte wereld - secundaire doelstellingen - onder deze titels is het boek ingedeeld. Het streven naar veiligheid: hierbij dient te worden uitgegaan van de onveranderde menselijke natuur, den ‘ouden Adam’, van het onveranderd karakter der internationale politiek, dat van een internationaal gezag weinig en nog 't meest van het oude streven naar machtsevenwicht doet verwachten mits dit op intelligentere manier gebeurt dan na 1919. Veiligheid in een onvolmaakte wereld: hiertoe is de totale demilitarisatie van Duitsland voor 50 à 60 jaar eerste vereiste, met als waarborg een even lange gezamenlijke bezetting van het land door de ‘Grote Drie’. Verder schadevergoeding in natura, maar geen politieke reorganisatie, die bijv. speciaal Pruisen zou liquideren daar toch alle gevaarlijk-romantische denkbeelden hun oorsprong buiten Pruisen hebben gehad, en geen liquidatie van bepaalde klassen daar toch het nationaal-socialisme zijn aanhang vrij gelijkmatig onder alle klassen had. Als gevolg van de nieuwe machtsverhoudingen kan op den duur een loutering van de Duitse geest mogelijk zijn, niet door georganiseerde heropvoeding. Secundaire doelstellingen:
| |
| |
hiertoe behoort al het andere, zowel de gevaarlijke ijver om in heel de wereld democratieën te vestigen, als de strijd tegen het kapitalisme, dat juist voor den kleinen man in de laatste eeuw een voorbeeldeloze verbetering van levenspeil heeft gebracht en nog slechts maatregelen tot beperking van en verzekering tegen werkloosheid behoeft om bevredigend te functionneren. Met een afwijzing van het socialisme in naam van de individuele vrijheid besluit de Schrijver. Dit is bij hem een culturele geloofsbelijdenis. Maar wat is thans het liberalisme in de politieke praktijk? S. is nog niet aan het einde van zijn illusies.
| |
Paul Hazard, La Pensée Européenne au XVIIIième Siècle, De Montesquieu à Lessing, 3 dln, 1946.
Dat ondanks alle veel verder terugliggende invloeden het moderne bewustzijn in rechte lijn van de 18e eeuw stamt, is de leidende gedachte van Paul Hazard's aan deze periode gewijde studies, waarvan hij de resultaten tot dusver heeft samengevat in zijn in 1935 verschenen La Crise de la Conscience Européenne, 1680-1715, en in het werk van ongeveer dezelfde omvang dat wij thans aankondigen. De titel kan de indruk wekken, dat H. het grote schilderij, dat hem voor ogen staat, hiermee voltooid heeft. Dat is echter niet het geval; van de beide stromingen die hij in de overgangszône tussen de 17e en de 18e eeuw ziet ontspringen, volgt hij in hoofdzaak wat hij in het werk van 1935 ‘le courant rationaliste’ noemde, en voor de behandeling van ‘le courant sentimental’ in de 18e eeuw stelt hij een nieuwe grote studie in het vooruitzicht, die zijn beeld van ‘l'histoire intellectuelle du dix-huitième siècle’ pas zal completeren. In dit werk echter is het hem voornamelijk om de ‘intelligences sans merci’ te doen, althans voor zover een duidelijke scheiding mogelijk is, want juist H. is ontvankelijk voor het halfduister dat de lichtende kern der Verlichtingsideeën omgeeft, en aan Diderot wijdt hij als ‘synthèse de l'homme de sentiment et de l'homme de raison’ een boeiend hoofdstuk. Maar Rousseau, die slechts incidenteel ter sprake komt, heeft hij zich blijkbaar voor later gereserveerd.
Evenals in zijn boek van 1935 volgt hier op twee delen tekst een deeltje ‘Notes et Références’, dat geen volledige bibliografie be- | |
| |
doelt te geven maar zijn bewijsmateriaal en de aanknopingspunten voor verder onderzoek, die echter tesamen toch een uitvoerige bibliografie vormen, aantonend welk een rijkdom van kennis in zijn boek tot een uitstekend geschreven geheel is verwerkt. De these van La Crise de la Conscience Européenne: dat de typische kenmerken van de 18e eeuw zich vroeger hebben gemanifesteerd dan men gewoonlijk denkt en dat de beslissende wending ongeveer tussen 1680 en 1715 valt, doet hem de ontwikkeling na 1715 vooral zien als een van weergaloze ‘diffusion’, en het is hiermee in overeenstemming dat zijn aandacht niet minder dan op de grote schrijvers op de figuren van het tweede plan en bij beide op hun representatieve betekenis is gericht. Een rijkdom van gegevens, zoals men in zo betrekkelijk beknopt bestek - een goede 600 ruimgedrukte bladzijden - zelden bijeen vindt, schijnt hij met souverein gemak naar zijn hand te zetten. Het boek is in drie gedeelten gecomponeerd; de eerste twee Le Procès du Christianisme en La Cité des Hommes, die resp. het critische sloperswerk en de nieuwe opbouw behandelen, zijn te beschouwen als een vervolg op het exposé, dat hierover reeds in het werk van 1935 geboden werd; samen vormen zij Deel I. In Deel II wordt onder de titel Désagrégation alles samengevat wat men de scheuren in de rationele constructie kan noemen, de onzekerheden en tegenstrijdigheden die het wereldbeeld aantasten naarmate het zich in de loop van de 18e eeuw compliceert - en dan nog wel zonder dat de ondermijnende invloed van ‘le courant sentimental’ voluit in rekening wordt gebracht. Maar reeds Diderot is een eenheid van tegendelen, en bij de behandeling van het
deïsme toont de Schrijver dat men eigenlijk niet van het deïsme maar van meerdere deïsmen spreken moet, wanneer men Bolingbroke en Pope met Voltaire en deze weer met Lessing - van de Erziehung des Menschengeschlechts - vergelijkt. Deze aankondiging volsta ten bewijze hoezeer Hazard's werk een uitvoerige bespreking van deskundige hand verdient.
| |
H.L. Mencken, Treatise on the Gods. Second ed.: corrected and rewritten. New York, A.A. Knopff, 1946.
Een voor een deel herschreven tweede druk van een boek dat in 1930 voor het eerst verschenen is. Een oneerbiedig boek, zo on- | |
| |
eerbiedig als Mencken maar kon zijn tegenover theologen en politici, een soort mensen, tegen wie hij schaamteloos partijdig is. Een boek waarvan men zou kunnen zeggen, dat zulke verhandelingen over de godsdienst niet nieuw zijn. Maar dit is een verwijt dat met meer recht te richten zou zijn aan boeken uit het tegenovergestelde kamp. Wat zulk een boek lezenswaard maakt, is ten eerste dat het goed geschreven is, ten tweede dat het een uitgebreide stof in een compacte behandeling samenvat en ten derde dat de dingen zo bewonderenswaardig duidelijk worden gezegd. Dit is misschien Amerika's bijdrage tot de discussie over de godsdienst, voorzover ze nu komt van de kant van de kritisch-individualistische zijde. Men zou naast de ‘Nature and Destiny of man’ van de thans in zo hoge koers staande theoloog Dr Niebuhr, dit boek moeten lezen om te beseffen, waarover het theologisch gesprek van onze tijd werkelijk gaat, als men voorbij kan zien aan de ephemere theologische scholen, die meer deining veroorzaken dan geschiedenis maken. In het boek van Niebuhr wordt veel meer aan cultuurfilosofie gedaan, Mencken houdt de aandacht bepaald bij wat hij noemt de embryologie, anatomie, physiologie en, bij wijlen, pathologie van de godsdienst.
Wat ook dit Voltairiaanse boek onderscheidt is de bij deze scepticus opvallende toon van bewondering voor de schoonheid van de Bijbel. Het Christendom heeft volgens hem trouwens niet alleen de grootste literaire schoonheid voortgebracht maar ook: no other religion is so beautiful in its very substance.
Het laatste hoofdstuk over de toestand van heden is geheel nieuw. Zeer waardevol is de uitvoerige bespreking van de nieuwste, voornamelijk Amerikaanse literatuur over de godsdienst.
| |
P. Schmid-Ammann, Der politische Katholicismus. Verlag ‘Nation’, Bern. 2. Aufl., 1945.
De toenemende invloed van het politieke katholicisme in Zwitserland heeft de schrijver er toe gebracht, zich met het verschijnsel in het algemeen en met de Zwitserse verhoudingen in het bijzonder bezig te houden.
Twee punten moeten hierbij vooral in het oog gevat worden. In de eerste plaats, dat het katholicisme een in de tijd en ruimte
| |
| |
uitgestrekte instelling representeert, die de grootste tegenstellingen in zich verenigt, waaruit haar invloed en machtsuitbreiding te verklaren zijn en die ook steeds haar zwakte openbaren. De R.K. Kerk is een godsdienstig heilsinstituut, ze is evenzeer een politieke machtsvorming. De twee functies die zij verricht, kunnen gescheiden worden, zij worden in de regel gezamenlijk uitgeoefend. Hierin ligt de feitelijke dubbelzinnigheid van haar werking besloten. In de tweede plaats moet wel begrepen worden, dat de pauselijke Kerk wegens haar inrichting een tendentie heeft naar het autoritaire en ondemocratische. Hoewel zij zich liefst met reactionnaire staatsvormen verbindt, kan zij zich heel goed aan andere situaties aanpassen en het in werkelijkheid met elke staatsvorm vinden, indien haar belang dit eist.
De schrijver gaat in het kort na, welke beginselen aan de verhouding van Kerk en Staat ten grondslag liggen en behandelt summier de recente geschiedenis waarbij de R.K. een rol speelde: het fascistische Italië, het Franco-regiem in Spanje, het austrofascisme, de klerikale politiek in Hitler-Duitsland en in Frankrijk. Hoezeer de politieke intrigues van de Kerk in conflict geraken met de eenvoudigste eisen van christelijke moraal en menselijkheid, blijkt uit de citaten, die de schrijver aanhaalt - merendeels uit katholieke auteurs. Een dezer schrijvers omschrijft aldus het politieke katholicisme: het zich zelf willen doen gelden in de wereld om aardse voordelen te winnen onder de voorspiegeling godsdienstige belangen te handhaven. Het is van mening dat, heeft men tevoren maar de aardse macht en de nodige wereldlijke invloed, het dan gemakkelijker is ook voor het geestelijke te zorgen, terwijl de ervaring toch steeds is, dat een verwereldlijkte en voor een machtspositie in de wereld gebruikte godsdienst tot bedorven zout wordt.
De schrijver ziet met zorg dat Zwitserland door het politieke katholicisme een toevluchtsoord wordt van de reactie en vraagt zich af hoe de geest van zatgeworden bezitsburgerdom, onwaarheid en democratische schijn, die dit mogelijk maakt, bestreden moet worden. Hij doet een beroep op zowel katholieken en protestanten voor die toekomst te strijden, die ‘de arme, de kleine man, het volk, de gerechtigheid’ behoort.
|
|