| |
| |
| |
Enquête over Duitsland
In dit nummer heeft de redactie, na van de schrijvers toestemming hiervoor te hebben verkregen, een tweetal antwoorden op de enquête over Duitsland in hun geheel geplaatst.
In volgende nummers zullen opnieuw enkele stukken, die voor afzonderlijke publicatie in aanmerking komen, worden opgenomen, waarna dan in een slotartikel van de redactie een verwerking zal worden gegeven van de meningen en gezichtspunten, die naar voren werden gebracht.
Ten dienste van lezers, die het vorige nummer niet bij de hand hebben, volgen hier onder nogmaals de vragen.
I. | Acht gij schadevergoeding a) in elk geval gewenst of b) meent gij dat eventueel een blijvender Nederlands belang het wenselijk maakt, van schadevergoeding af te zien? Indien gij schadevergoeding voor ons land gewenst acht, hoe stelt gij U die dan voor? |
II. | Acht gij annexatie a) in elk geval gewenst, b) slechts gewenst indien schadevergoeding op andere wijze onmogelijk blijkt? Indien gij haar gewenst acht, kunt gij U dan met het desbetreffend regeringsvoorstel verenigen? |
III. | Hoe denkt gij U de waarborgen tegen nieuwe Duitse agressie? Of zijt gij van oordeel, dat de nederlaag en haar gevolgen zelf voldoende waarborgen bieden tegen een herhaling van '40? |
IV. | Wat dunkt U de meest gewenste intern-politieke organisatie-vorm voor het Duitse Rijk, a) meent gij dat de eenheidsstaat moet worden hersteld en zo ja, in welke omvang, b) wanneer gij voor een federatieve organisatie-vorm zijt, stelt gij U die dan voor als een bondsstaat of statenbond? Wat moet dan volgens U de omvang van de federatie zijn en welke haar samenstellende delen? |
V. | Meent gij dat de Duitse industrie bij haar herstelpogingen ongemoeid moet worden gelaten of wel dat zij moet worden beperkt en zo ja in welke mate? Acht gij socialisatie van het Duitse bedrijfsleven gewenst en zo ja, moet deze volgens U gecentraliseerd of gedecentraliseerd zijn? |
| |
| |
VI. | Denkt ge U Duitsland als gelijkgerechtigd lid van de UNO en zo ja binnen welke termijn? En waarvan stelt gij die termijn afhankelijk? |
VII. | Zijt gij van oordeel, dat de democratische heroriëntering van Duitsland a) van krachten in het Duitse volk zelf kan uitgaan, b) slechts het werk van bewuste wederopvoeding door het buitenland kan zijn, c) een combinatie van a) en b) kan en moet zijn en zo ja, hoe stelt gij U dit dan voor? |
VIII. | Acht gij een herstel van het geestelijk verkeer met Duitsland gewenst? Zo ja, meent gij dat dit reeds nu op voet van gelijkheid kan worden hersteld? Indien gij dit laatste ontkent, wanneer meent gij dan? En langs welke weg en onder welke voorwaarde denkt gij U dit herstel? |
IX. | Acht gij een gunstige ontwikkeling van het Duitse probleem eigenlijk wel mogelijk zonder een goede verstandhouding tussen de Grote Drie? |
| |
Antwoord van Dr M. van Blankenstein:
1. Het eischen van een schadevergoeding lijkt mij in ieder geval gewenscht. Duitschland is er de vorige keer in geslaagd aan een schadeloosstelling te ontsnappen. Die heeft het met groote behendigheid afgewenteld op de volken, die het daarvoor leeningen hebben verstrekt. Het mag geen axioma worden - wat het voor de Duitschers voor het overige reeds is - dat schadeloosstelling in werkelijkheid nooit kan worden geïnd. Ik zie geen enkele reden, waarom Nederland van het eischen van een schadeloosstelling afstand zou doen, daar het herstel van Duitschland daardoor niet extra zal worden vertraagd. Immers onze schadeloosstelling zou moeten komen uit een totale schadeloosstelling, die men trachten zal uit Duitschland te halen. Doen wij afstand van onze eisch, dan heeft dit slechts ten gevolge dat de portie van anderen iets grooter kan worden. Het betoog van Nederlanders, dat wij van Duitschland geen schadeloosstelling moeten eischen aangezien zijn herstel voor ons belangrijker is dan eenig bedrag aan schadeloos- | |
| |
stelling is daarom verkeerd gezien. Dat echter is niet het eenige dat er tegen te zeggen is. Deze bezorgdheid voor Duitschland komt voornamelijk voor bij lieden, die zelf verwachten in hun zaken veel geld aan Duitschland te verdienen. Het is niet enkel zorg voor de toekomst van Nederland, die hen zoo doet spreken maar, misschien onderbewust, meer nog, het belang van hun zaak. Vroeger hebben deze lieden ons volk eerst ten doode gedoemde marken verkocht, naderhand hebben zij ons volk Duitsche leeningen aangepraat, waarvan zij moesten weten, dat zij een twijfelachtige geldbelegging waren en die tegen de economische belangen van ons land zijn gebruikt.
2. Annexatie lijkt mij in elk geval ongewenscht tenzij men annexeeren kan zonder bevolking. Uitdrijving van bevolking is een onmogelijkheid. Daarom komt m.i. slechts het voor inpoldering geschikte gebied in de streek van de Dollart daarvoor in aanmerking. Schadevergoeding en inlijving van bevolking hebben niets met elkaar uitstaande. Economische concessies lijken mij gewenscht, maar zijn niet met bevolkt gebied te compenseeren.
3. De nederlaag en haar gevolgen zijn geen waarborg tegen herhaling van 1864, 1866, 1870, 1914 en 1940. Het tegendeel is waar. De klasse van machtige en rijke militaristische imperialisten is door het verlies van een overgroot deel van haar bezittingen tot een klasse van militaristische, imperialistische desperado's geworden. Hun denken is sedert bijna een eeuw geconcentreerd op machtsuitbreiding en is daarbij steeds ambitieuzer geworden. Hitler is bijna geslaagd. Hij heeft gefaald door een reeks kapitale fouten, die zij ten volle beseffen en die hun geregeld studieobject zullen vormen. De lijnen van hun denken zijn op het oogenblik gemakkelijk te raden. Hun hoop moet gevestigd zijn op nieuwe politieke constellaties in de wereld en methoden van oorlogvoering waarvan niemand nog het karakter kan gissen. Wij hebben geen reden te gelooven dat het Duitsche volk onder alle omstandigheden hun leiding zou verwerpen.
4. Zou als antwoord een lijvige brochure eischen. Ik ben voor een federatieven organisatievorm. De woorden Bondsstaat en Statenbond lijken me algemeenheden. Een Statenbond was bijv. ook de
| |
| |
Volkenbond. Bondsstaat heetten de deelen van het oude Duitsche Rijk. Scheidt men de Duitsche volkeren, dan zal dit eenigszins het effect hebben van atoomsplitsing. Zoowel het centrifugale effect als de centripetale kracht zullen gevaarlijk zijn. Men moet Duitschland niet versplinterd, maar in zes à tien organisch verantwoorde staten ingedeeld, aan een eenheid helpen, waarbij de onderdeelen zooveel autonomie moeten bezitten, dat een versmelting niet meer mogelijk is. De organische indeeling is daarbij van groot belang daar voor het handhaven van het federatieve karakter oude regionale gevoelens te baat genomen moeten worden. In de Republiek van Weimar was de federatieve constructie te zwak aangezien de dynastieën, die in het keizerrijk de onaantastbaarheid der federatie waarborgden, verdwenen waren. Meer waarborgen tegen versmelting zijn dus vereischt.
5. De Duitsche industrie kan bij haar pogingen tot herstel niet losgelaten worden. Anders werkt men het ontstaan in de hand van bedrijven die zich op een ongelegen oogenblik als oorlogsindustrie in hyper-modernen zin zullen ontpoppen. Het gevaar is te grooter omdat het niet enkel een Duitsch gevaar is. De Duitschers zullen altijd helpers vinden in de buitenwereld en vooral ook in ons land, als er aan hen geld te verdienen is. Een voorbeeld daarvan hebben de onbeperkte leveranties geleverd van buitenlandsche firma's aan de Duitsche oorlogsindustrie. De Duitsche inkoopen in de laatste jaren vóór 1940 droegen een volmaakt ondubbelzinnig karakter, maar wat betaald kon worden werd geleverd. Onze havens waren gelukkig met een bedrijvigheid, die ten deele veroorzaakt werd door redenen, die ook bij ons niet onbekend konden zijn.
Socialisatie van het Duitsche bedrijfsleven is gewenscht; maar gedecentraliseerd. Anders maakt men Duitschland tot een reusachtig kartel waarvan de centrale leiding in verkeerde handen kan komen en voor verkeerde doeleinden kan worden gebruikt.
6. Duitschland moet na het sluiten van de vrede verplicht zijn tot de UNO toe te treden, en dan als gelijkgerechtigd lid, zonder recht van veto natuurlijk. Het sluiten van de vrede mag niet worden overhaast aangezien ervaring heeft geleerd dat het Duitsche volk aangegane verplichtingen slechts onder dwang uitvoert. Als de
| |
| |
vrede definitief tot stand komt, moet Duitschland zijn voornaamste verplichtingen reeds vervuld hebben. Anders krijgt men de toestand van na de vorige oorlog toen verschillende sancties van militairen aard op Duitschland moesten worden toegepast terwijl er in naam een vrijwel normale vredestoestand heerschte. Ik stel mij dus voor verschillende phasen: in de eerste phase wordt een Duitsche regeering gevormd onder scherp geallieerd toezicht. Dan komt de periode van de stabilisatie van Duitschland in zijn nieuwen federatieven vorm. In dien tijd worden de vredesvoorwaarden bepaald. Het is dus een vrede in trappen. De laatste phase vóór de definitieve vrede is die van de uitvoering der voorwaarden, nog steeds onder geallieerd toezicht. De uiteindelijke vrede moet een echte vrede zijn. Dan hoort Duitschland ook in de UNO thuis, het mag er zelfs niet buiten blijven.
7. Het woord wederopvoeding van het Duitsche volk lijkt mij misplaatst. Het moet worden opgevoed tot een politiek individualisme, dat het nooit bezeten heeft. Het gemis daarvan heeft de autocraten en den Führer mogelijk gemaakt. Daarom ook droeg de democratie van Weimar de kiem van haar ondergang in zich. Dit is een lijnrecht proces geweest. Het lijkt mij verkeerd de buitenlandsche opvoeding der Duitschers al te opzettelijk te maken, want dan heeft deze geen effect. Geen volk heeft wil van buitenlandsche opvoeding als het er niet zelf om vraagt. Een van de dwaaste dingen is de Duitschers te willen opvoeden met systematische cursussen van menschen, die allen Duitsch met een vreemd accent spreken. Dit voert de heele opvoeding ad absurdum. Een goed ding ware reeds, goed Duitsch schoolonderwijs van eenige vreemde talen, waarvoor Engelsch in de allereerste plaats in aanmerking komt en daarnaast ook het Fransch. Dan zullen de Duitschers in hun ijver om deze kennis te verbeteren en te gebruiken, zelf prijs stellen op het stelsel van buitenlandsche ‘lectures’, die hun Westersch denken zonder vertoon van opzettelijkheid zullen indruppelen. Het zal een lang proces zijn.
8. Uit het antwoord op punt 7 blijkt dat het herstel van het geestelijk verkeer met Duitschland een noodzakelijkheid is. Een verkeer op voet van gelijkheid zal voor geruimen tijd onmogelijk zijn.
| |
| |
Dit zou er op neer komen dat men de Duitschers onmiddellijk in de gelegenheid stelde hun propaganda te hervatten. Deze propaganda hoeft niet een plompe vorm te hebben van nazi-propaganda. Zij kan voorloopig van defensief karakter zijn tegenover rechtmatige eischen van de slachtoffers van Duitschland. Daarin zijn de Duitschers heel knap. Hoe goed zijn zij er na de vorige oorlog in geslaagd ook in Nederland een tegenover hen sceptisch gestemd publiek aannemelijk te maken dat zij tenslotte slachtoffers waren der geallieerden. Men zal nog geruimen tijd beter doen met de afkeer van ons publiek voor het Duitsche in kracht te laten. Dat heeft zeker tal van nadeelen van allerlei aard. Men heeft echter slechts de keus tusschen twee uitersten: Duitsche infiltratie of afstooting van het Duitsche. De infiltratie blijft een gevaar zoolang de Duitschers geen resultaat vertoonen van een opvoedingsproces. De infiltratie is te gevaarlijker omdat zij hier altijd steun zal vinden bij lieden, die, op zichzelf mogelijk niet pro-Duitsch gezind, toch in ‘bevordering der betrekkingen’ voordeel voor hun zaken verwachten.
9. Een gunstige ontwikkeling van het Duitsche probleem is zeer zeker niet mogelijk zonder een goede verstandhouding van de Groote Drie. Dit vormt een der grootste moeilijkheden voor de oplossing van het Duitsche probleem, daar een goede verstandhouding tusschen de groote drie op zichzelf een probleem vormt dat eenigszins lijkt op de kwadratuur van de cirkel. Men kan over het diepgaand verschil tusschen het zoo consequente en harde Russische totalitarisme, de oude Westersche vormen van individualisme en het Amerikaansche commercialistische hyper-individualisme mooi heenpraten, de oude moeilijkheden, die sedert een eeuw zoo weinig in hun verschijnselen zijn veranderd, worden daardoor niet opgeheven.
| |
Antwoord van Mr J. Zaaijer:
De vragen van Uw Duitschland-enquête zou ik als volgt willen beantwoorden.
I. Terwijl een volledige schadevergoeding uiteraard is uitgesloten acht ik het in elk geval gewenscht, dat Nederlands recht op schade- | |
| |
vergoeding, en Duitschlands plicht om schade te vergoeden, worden geëffectueerd. Terwijl het bedrag ervan mede afhankelijk zal zijn van Duitschlands betalingscapaciteit mag, om der wille van de zuiverheid van de Nederlandsch-Duitsche verhouding tot in een verre toekomst, het element van begane misdaad en verplichting om dit goed te maken uit die verhouding niet worden geëlimineerd. De vergoeding zal moeten geschieden in een vorm, waarin sabotage door den schuldige onmogelijk wordt gemaakt, dus exploitatie door Nederland zelf van Duitsche welvaartsbronnen.
II. Annexatie is in elk geval gewenscht, opdat de geestelijke instelling tegenover Duitschland, die wij voor 1940 hadden, niet kan terugkeeren, doch wij ons permanent het bestaan van een Nederlandsch-Duitsche tegenstelling en van een Duitsch gevaar bewust blijven. Op zichzelf zal deze annexatie geen stof geven, belangrijk genoeg voor een conflict, wel kan zij het voorwendsel zijn voor een conflict dat, als Duitschland zich weer krachtig genoeg voelt, ook zonder annexatie even goed weer zal komen, als het in 1940 kwam. Als het voorwendsel aanwezig is, dat iedereen kan zien, zullen wij het gevaar blijven beseffen, anders slapen wij weer in. Daarnaast staan natuurlijk de feitelijke voordeelen van de annexatie.
Het is ongewenscht, over de mérites van het regeeringsvoorstel te discussieeren. Het betere is de vijand van het goede. Nederland moet in zijn geheel gaan staan achter het voorstel, zooals het nu eenmaal gedaan is, en dat zoodoende het eenige is, dat internationaal gezien in aanmerking komt. Over de vraag, of iets anders beter zou zijn geweest, heb ik overigens geen oordeel.
III. Wij hebben genoeg ervaren, dat nederlaag en haar gevolgen geen waarborgen bieden tegen nieuwe Duitsche agressie. Als eenige waarborg zie ik permanente internationale contrôle. Zie ook ad VII.
IV. De interne organisatie van Duitschland zal in de eerste plaats afhankelijk zijn van de machtsverhouding en de onderlinge verstandhouding der Duitschland bezettende groote mogendheden. Ook de wenschelijkheid der organisatievorm hangt vooral hiervan af. Een Duitsche eenheid onder Russische leiding ware beslist een gevaar, hoe zeer die eenheid op zich zelf ook wenschelijk ware.
| |
| |
Het probleem van de Duitsche organisatie is geen Duitsch probleem, maar een weerspiegeling van de verhouding der Grooten. Contrôle van de Westelijke geallieerden is niet primair contrôle op Duitschland, maar tegenwicht tegen Rusland.
Als zuiver Duitsche zaak gezien is het niet een zaak van zich mengen in staatkundige organisatie, maar van het onthouden van middelen tot agressie. Men late de Duitschers hun staatsinrichting maken zooals zij willen en oefene effectieve contrôle op de industrie enz.
V. Zie antwoord op IV. Voorkomen moet worden dat een industrie opkomt, die voor oorlogvoering een basis geeft. Al-of-niet socialisatie is een politieke leuze, hoogstens een politiek vraagstuk, in elk geval niet iets dat uit een oogpunt van internationale verhoudingen van belang is.
VI. Dit ligt in een zoo verre toekomst, dat het geen nut heeft daar thans al een oordeel over te willen hebben.
VII. Aan verandering van een volkskarakter geloof ik evenmin, als aan de verandering van het karakter van een volwassen mensch. Democratie is een leuze van onzekeren inhoud, en in elk geval voor een Duitscher zonder bezieling. Dit volk zal steeds een krachtige leiding noodig hebben. Bij goede leiding is het een goed volk. Het is een groot geluk, dat de bakermat van den Pruisischen geest is vernietigd, en te hopen dat deze geest de andere deelen van het land nog niet definitief heeft vergiftigd. Wellicht zullen Hannover en Rijnland in het nieuwe Duitschland de leiding kunnen nemen. Voorloopig is het meest dringend, dat men de Duitschers door menschen, die hun mentaliteit begrijpen, laat beheeren overeenkomstig hun karakter en het geleuter over democratie stopzet.
VIII. Herstel van geestelijk verkeer zal op den duur gewenscht zijn, als beide partijen daar door den tijd rijp voor zijn geworden. Forceeren van dit verkeer, het ‘gaan herstellen’, wekt slechts ergernis en verdere verwijdering.
IX. Zie ad IV. Ik acht de ontwikkeling van den toestand in Duitschland voornamelijk afhankelijk van de verstandhouding tusschen de Groote Drie.
|
|