De Nieuwe Stem. Jaargang 2(1947)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 218] [p. 218] Carissimae door Louis de Bourbon De afstand tusschen duister, licht heb ik ooit die smalle grens gemeten? van zoete vreugde en bittere plicht het ik ooit den juisten maat geweten? Ik heb misdreven en misdaan ik ben gedaald en ik ben gestegen ik heb den duistren nacht verdaan met strompelen langs ontschoonde wegen. Maar steeds in het stijgen van de zon ben ik gered en opgenomen tot oorden waar ik zingen kon dat zuivere lied der vroege droomen. En gij, bron van dit avontuur dat aanving in het diepste duister maar dat, gelouterd in het vuur, een dag bewoont van puren luister. Gij zijt mijn engel in 't gevecht dat altoos tusschen licht en duister mij maakt tot koning of tot knecht mijn stem tot lied of tot gefluister. Ik heb uw beeld ten troon gezet hoog boven 's werelds dwaze wanen, gij, warmte van mijn kluis en bed, gij, oorzaak mijner heetste tranen. [pagina 219] [p. 219] Najaar voor Mevr. V.N. - A. Hoe triest is, als de wolken komen, mijn hart, dat hunkert naar het licht, zelfs op den heuvel van mijn droomen vergrauwt het lokkend vergezicht. Ik ben alleen, wat oude boeken, een tafel en de open haard en in de donkere kamerhoeken de beelden, die het hart bewaart: Een knaap en zijn verbaasde oogen een tuin, een bosch en een prieel, twee armen, argloos toegebogen om het witte lijf van een abeel. Een vrouw, die wandelt door de lanen in 't zachte, amberen avondlicht, haar heldere lach, haar droeve tranen, de doodswa op haar smal gezicht. En landen, verre, vreemde landen, een vriend, een dronk, een horizon, 't azuur van zeeën en het branden, de gloed der felle tropenzon. Een roekloos spel, en steeds die droomen, 't verlangen naar dat jonge licht, die vrouw, in 't lommer van de boomen, die glimlach op haar lief gezicht. [pagina 220] [p. 220] De beelden uit de duistre hoeken maken zoo triest dit moede hart, dat altijd weer het licht wil zoeken in het eeuwig duisteren van den nacht. In het najaar, als de stormen komen, en wolken voor het vergezicht, stort ik de assche van mijn droomen in de urne van dit grauw gedicht. Vorige Volgende