De Nieuwe Stem. Jaargang 2
(1947)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sociale en cultureele aspecten van een centraal welvaartsplan
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16. De techniek van socio-cultureele planning.De tegenstanders van planning en een aantal voorstanders vinden elkander in hun twijfel aan de technische mogelijkheid van socio-cultureele planning. Hun zweeft voor oogen een planning-procédé, berustend op wetenschappelijk verantwoorde schattingen en exact gepreciseerde cijferschema's. Hoe ware nu deze kwantitatieve werkwijze mogelijk, op een gebied, dat zoozeer door kwalitatieve factoren wordt beheerscht? Evenmin echter als zuivere wetenschap, zoo is ook de toegepaste wetenschap van planning niet identiek met meting, weging, en telling. In de gegeven definitie van planning vormt het numerieke element dan ook geen wezenlijk bestanddeel. Het zou in dit kader veel te ver voeren methodologische problemen van planning te onderzoeken. Er bestaat evenwel geen alleenzaligmakende techniek, vele wegen voeren naar Rome. Ook de zuiver-economische planning kan, of beter: mag, zeker niet bij uitsluiting gebruik maken van wiskundige vergelijkingen en berekeningen. Waar het op aan komt, is dit, dat de socio-cultureele planning op tal van onderdeelen zeer goed statistisch zal moeten worden gefundeerdGa naar eind1) en dat tenslotte de kosten van voorgestelde socio-cultureele plannen nauwkeurig moeten worden begroot ter coördinatie met de financieel-economische planning. (Vg. nr. 17). Ook in de sociale wetenschappen kan de kwantitatieve methode | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vruchtdragend en waardevol zijnGa naar eind2). Zoolang zij verricht een theoretische analyse en niet pretendeert te zijn de theorie. Dus waar zij is dienend en niet heerschend. Waar planning kan zijn exact, moet zij stellig daarnaar streven. Evenwel, zelfs bij de financieel-economische planning nopen alternatieve mogelijkheden telkens tot het verrichten van een kwalitatieve keuze, tot de afweging van belangen en de toekenning van prioriteit. Uitgaande van bepaalde doelstellingen kan toch bij de concrete uitwerking verschil van waardeering en interpretatie bestaan. Een verantwoorde beslissing laat zich niet logisch deduceeren, noch exact calculeeren. Het verschil met de socio-cultureele planning is dus niet zoozeer principieel als wel gradueel. Nemen wij echter, bij wijze van voorbeeld, inderdaad een gebied, waar het kwalitatieve overheerscht en dat wel alle denkbare moeilijkheden typisch cumuleert: nl. de planning van wetenschap. Wetenschap is ontdekking van het onbekende en in wezen onvoorzienbaar. Planning daarentegen is beheerschte voorziening der toekomstige ontwikkeling. Hoe valt dit te rijmen? Het probleem der ‘Strategy of scientific advance’ (Bernal) schijnt logisch tegenstrijdig en dus onoplosbaar. Onderzoek naar de toekomst der wetenschap ware zinloos, immers wetenschappelijke ontdekkingen en vernieuwingen te voorspellen zou gelijk staan met ze te verrichten. Scheppende wetenschappelijke activiteit is niet aan vooraf bepaalde richtlijnen te bindenGa naar eind3). De wetenschappelijke ontwikkeling toont juist een toenemend streven naar onafhankelijkheid. De wetenschap wil niet meer zijn ancilla theologiae, noch ook dienstbaar aan de bijzondere belangen van vorst en staat. Zij heeft zich willen emancipeeren van wijsgeerige, zedelijke, politieke en religieuze invloeden. Zij heeft getracht de persoonlijke, emotioneele en arbitraire waardeeringen van het wetenschappelijk subject uit te sluiten en te zijn: neutraal, passief, objectief en universeel. Toch geeft Bernal, zich hiervan welbewust, een uitgebreide schets van planning der wetenschapGa naar eind4), voorzien van zoodanige waarborgen, dat de vrije, soepele ontwikkeling geheel intact gelaten wordt en toch de sociale functie der wetenschap, naar vermogen bij te dragen tot vermeerdering van het algemeen welzijn, beter tot haar recht komt. Achter Bernal staat heden ten dage een belangrijk deel der Engelsche wetenschap. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het moet stellig mogelijk zijn de wetenschapsbeoefening zoo te plannen, dat b.v. vooruitgang in één tak van wetenschap onmiddellijk ter beschikking komt ten bate van alle zusterwetenschappen, dat een brug geslagen wordt tusschen zuivere en toegepaste sociale wetenschap, dat het toegepaste natuurwetenschappelijk onderzoek niet grootendeels afhankelijk wordt van de belangen der industrieele concerns, dat de thans braakliggende wetenschappelijke grensgebieden worden ontgonnen, dat een contact tot stand gebracht wordt tusschen natuur- en cultuurwetenschappen, dat verspilling van krachten en gelden wordt vermeden bij ongecoördineerd wetenschappelijk onderzoek, alsmede verspilling van kennis en bekwaamheid, bij gebreke aan opleiding voor allen, die daartoe aanleg maar niet de materieele middelen bezitten, dat de wetenschap in ruimer mate wordt toegepast op het gebied van voeding, woning, huishouding, besteding van het inkomen, opvoeding, hygiëne, arbeid, politiek, maatschappij-inrichting enz. Kortom, planmatig onderzoek worde gericht op de vragen, hoe de ontwikkeling der wetenschap kan dienen tot leniging van menschelijke nooden en hoe die menschelijke nooden kunnen bijdragen tot ontwikkeling der wetenschap. Vroegere pogingen van een Comte en Spencer tot planning van het geheel der wetenschappen worden thans veelal misprijzend bezien. Dit heeft zich nog niet uitgestrekt tot de medewerkers aan de Grande Encyclopédie, noch ook tot een Voltaire of Bayle, die een eigen encyclopaedie tot stand brachten, of tot het Novum Organon van Bacon. Toch waren zij, evengoed als een Descartes en Leibniz, als de Helleensche wijsgeeren: planners van wetenschap par excellence. Ook in de toekomst zal de planning in hoofdzaak moeten blijven berusten bij de wetenschap zelve, d.i. bij de sociale organisaties van haar beoefenarenGa naar eind5), bij de op democratische wijze bestuurde universiteiten en research-instituten, vertegenwoordigd in een socio-cultureel radenstelsel. In deze beschouwingen ligt, naar het ons wil voorkomen, ook reeds opgesloten een repliek op de critische twijfel t. a v. de technische uitvoerbaarheid van overwegend kwalitatieve planning. Inderdaad is geen exacte prognose mogelijk van toekomstige wetenschappelijke resultaten en inventies. De wetenschappelijke weetgierigheid is - gelukkig - niet streng gedetermineerd, gril en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toeval spelen een belangrijke en verrassende rol in de wetenschappelijke vooruitgang. Dat sluit echter geenszins uit, dat in bepaalde richtingen systematisch wordt gepland. Groote industrieele laboratoria ‘organiseeren’ wel degelijk het doel en de hoofdrichting van het overigens vrije researchwerk. De economische wetenschap ontstond om antwoord te geven op vragen van economische politiek. De uitvinding van het penicilline was zeker geen toevallige. Diezelfde doelbewuste geest van planning beheerschte de departementen van oorlog, marine en luchtvaart en de daaraan verbonden research-instellingen in alle oorlogvoerende landen. Aux grands maux les grands remèdes. De ‘geplande’ atoombom heeft veler oogen geopend. Ook van de geleerden zelve. Men vraagt zich af, of planning voor destructieve doeleinden niet kan worden omgezet in planning voor constructieve doeleinden en welke rol de wetenschap daarbij te vervullen heeft. Men kan niet voorspellen, wat precies uit de bus komt, maar men kan zeer zeker verwaarloosde terreinen van onderzoek aangeven, alsook de sociale en toegepaste wetenschapsbeoefening meer bewust richten op ‘health and happiness’ der menschheidGa naar eind6). De kernphysica moge los staan van het maatschappelijk gebeuren, de atoomenergie is een sociale aangelegenheid van den eersten rang. Zuivere wetenschap om de wille van de wetenschap en doelbewust op de menschelijke samenleving gerichte wetenschap kunnen zeer wel naast en met elkander bestaan, elk op haar wijze beproevend het cultuur-niveau te verhoogen. Er is geen enkele reden, waarom het rationeel denken en vooruitdenken van de wetenschap, niet ook op de wetenschap zelve, of op daarvoor in aanmerking komende deelen, zou worden toegepast. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17. Het financieel-economisch aspect van socio-cultureele planning.Tusschen economie en cultuur bestaat organisch verband en wisselwerkingGa naar eind7). De historische lijnen van materieele en cultureele opbloei en verval loopen echter niet steeds parallel, en, waar wel, daar is de conclusie van causaal verband veelal voorbarig en spruit eener mechanische redeneering ‘post hoc ergo propter hoc’. Anderzijds is het toch onmiskenbaar, dat de stoffelijke welvaart van een volk, althans in den tegenwoordigen tijd en tot op zekere hoogte, een voorwaarde vormt tot geestelijke welvaart, in dien zin, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat een toenemend aantal volgens zuiver-economischen maatstaf niet-productieve krachten door de productieve krachten kan worden gefinancierd. Geleerden en kunstenaars, priesters en minnestreelen moesten in vroeger eeuwen zichzelf geheel of gedeeltelijk door handwerk en specifiek-economischen arbeid bedruipen. Leonardo was werktuigkundige, Spinoza brillenslijper, Vondel zijdekoopman en boekhouder. De bedelmonnik-wijsgeer en de meesterzanger-schoenmaker vormden geen uitzonderlijke combinatie. Ook cultuur- en kunstbeschermers zijn te allen tijde noodzakelijk geweest, of zij nu Maecenas, Catharina, Six, of Rockefeller geheeten waren. Zeer zeker vormt de vraag, door Menz aangesneden, hoe is en blijft cultuur economisch mogelijk, een afzonderlijk terrein van studie. Een terrein ditmaal, waar exacte statistiek en budgetteering, zonder gevaar van ‘arithmocratie’, een vooraanstaande rol kunnen spelen. De mensch leeft niet bij brood alleen. Indien men spreekt over ‘cultuur-economie’ zou men daaronder in de eerste plaats kunnen verstaan de financieele middelen benoodigd ter dekking van geestelijke en zedelijke behoeften. Tenslotte zijn er slechts twee soorten bronnen, waaruit voor de instandhouding en bevordering van het cultureele leven geput kan worden: individueele en collectieve. Op beide punten is nog slechts weinig onderzoek verricht. Volgens het door Menz en Myrdal op geheel verschillende wijze bewerkt materiaal, dat bevestigd schijnt door de schaarsche hier te lande aanwezige gegevens, zouden t.a.v. de individueele huishoudingen onder voorbehoud enkele algemeene conclusies aangeduid kunnen worden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat betreft de cultureele uitgaven der collectieve huishoudingenGa naar eind8), kan men b.v. nagaan welke over een reeks van jaren de verhouding is van de begrooting voor O.K. & W. met de totale Rijksbegrooting of met het nationale inkomen. Diezelfde berekeningen zouden van groote waarde zijn, op dezelfde voet uitgevoerd voor een aantal landen ter onderlinge vergelijkingGa naar eind9). Op statistische gronden moeten echter daarbij vele reserves gemaakt worden. Voorshands dienen de volgende punten dan ook als niet meer dan indrukken te worden beschouwd:
De laatste indruk wordt bevestigd door de cijfers, met eenig voorbehoud vanwege de verschillen in groepeering opgenomen in een artikel van de Vries ReilinghGa naar eind10).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze cijfers spreken voor zichGa naar eind14). Het beeld verscherpt zich nog, wanneer men deze reeks van indrukken, betreffende de cultuurzorg van rijkswege, in verband brengt met de eerste reeks, betreffende de gezinshuishoudingen. Uit de laatstgenoemde reeks van gegevens blijkt immers, dat de overheid op dit gebied een taak te vervullen heeft, speciaal ten aanzien van de lagere groepen der bevolking en van de groote gezinnen. En, meer dan anders, juist in een periode van materieele inzinking, teneinde de geestelijke kapitaalsvorming, een belangrijk deel van het volksvermogen, op peil te houden en aan een ieder a.h.w. een minimum-budget voor de bevrediging van cultureele behoeften te garandeeren. Juist bij een stelsel van strenge individueele consumptie-beperking en versobering past uitbreiding der collectieve diensten op sociaal en cultureel gebied. In een land als Engeland wordt dit terdege beseft. Meer nog zegt dit ons dan het voorbeeld van welvarend Zweden. Tegenover de economische kosten der cultuurzorg kan worden gesteld het economisch nut, resp. het sociaal rendement. De groote moeilijkheid is hier wederom, dat dit niet of slechts zeer ten deele in geldeenheden meetbaar is. Men kan zeggen, dat de algemeene volksontwikkeling ook het niveau van het economisch kunnen mee bepaalt, dat speciale arbeidsscholing tot handhaving en opvoering van de kwaliteit der Nederlandsche producten noodzakelijk is, dat de cultuur ook als activum fungeert bij den export en bij het vreemdelingenverkeer, dat de volksgezondheid de grondslag vormt van de volkswelvaart, dat kunstnijverheid en ambacht artistieke creditposten vormen, dat de sociale en cultureele jeugdzorg van belang zijn voor het toekomstig volksbestaan, dat een juiste ontspanning en besteding van den vrijen tijd onmisbaar zijn voor de arbeidsvreugde en arbeidsproductiviteit, kortom, dat verhooging van het cultureele peil directe en indirecte baten afwerpt voor het nationaal inkomen en vermogen. Het is echter uitgesloten deze evenredigheid met kwantitatieve analysen aan te toonen. Zoo ontstaat de neiging in tijd van bezuiniging de uitgaven voor cultuur te maken tot ‘sluitpost der begrooting’. Deze opvatting is reeds financieel-economisch onverantwoord. Zij is ook cultuur-economisch onhoudbaar. Over beide punten zij nog een enkele opmerking veroorloofd. Wat betreft het financieel-economisch aspect werd hierboven reeds | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opgemerkt, dat de stoffelijke welvaart een voorwaarde vormt tot de geestelijke. Maar het omgekeerde is evenzeer waar. En deze waarheid wordt nog te zelden beseft, terwijl toch van de al of niet verbreiding daarvan zijn of niet zijn van ons land in de toekomst mede afhangt. Wij zien, dat in het buitenland toenemende aandacht wordt besteed aan de opleiding en vergrooting der ‘scientific manpower’, dat geweldige bedragen worden gevoteerd voor fundamenteel en toegepast wetenschappelijk onderzoek, dat de apparatuur en het instrumentarium voor dit onderzoek gedurig worden vergroot en vernieuwd, dat maatregelen worden getroffen ter verbetering van de kadervorming en salarieering der wetenschappelijke werkers, dat de algemeene leerplicht en de speciale vakopleidingen worden uitgebreid enz. Nederland wordt alleen reeds uit hoofde van een toenemend bevolkingsoverschot gedwongen in de richting van verdere industrialisatie. Te dien aanzien neemt het Departement van O.K. en W. een sleutelpositie in. Dit draagt de verantwoording voor de mogelijkheid van opleiding van kwantitatief voldoende en kwalitatief bekwame ingenieurs, technici, researchwerkers, economen, vakarbeiders enz., voor de stichting van laboratoria, voor de aanstelling van wetenschappelijke docenten en assistenten en tenslotte voor de verhooging der algemeene volksontwikkeling, welke de grondslag vormt van ons industrieel concurrentie-vermogen ten opzichte van het buitenland. Aan een en ander ontbreekt thans nog veel. En ter verklaring daarvan wordt dan meestal verwezen naar de ontbrekende financieele middelen. Juist planning evenwel zal aantoonen, dat de aanwending der beschikbare financieele middelen hier prioriteit dient te genieten boven andere dringende bestedingsmogelijkheden en dat er is ‘periculum in mora’! Dat daadwerkelijk aan iedereen gelijke onderwijs- en ontwikkelingskansen geboden worden, is niet meer alleen een kwestie van sociale rechtvaardigheid. Dat onze voornaamste hulpbron, de kwaliteit van ons menschenmateriaal, tot het hoogste rendement wordt gebracht en dat elk individu zich op de voor hem best mogelijke wijze kan ontwikkelen, is thans een eisch van efficiency, van economische noodzaak. In tweede instantie moet de aangelegenheid der overheidsuitgaven voor cultureele doeleinden worden bezien van zuiver cultureel-economisch standpunt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij de cultuur-economie legt weliswaar de verhouding van nut en kosten gewicht in de schaal, maar vormt geen doel op zichzelf. Het accent valt op het eerste en niet op het laatste lid van cultuur-economie. Vernieuwende ontwikkeling leidt van de kwantitatieve meer naar de kwalitatieve waarden, vervangt den ‘economischen mensch’ via den socialen mensch door een cultureelen mensch. Cultuur verdient overheidszorg om de wille van de cultuur, tot behoud en verwezenlijking van de hoogste cultuurwaarden. Onder oorlog en bezetting hebben deze ernstig geleden. De moreele wederopbouw verdient ten minste evenveel aandacht als de materieele. Hier zinkt de tekst tot de stijl van het cliché. Hoe komen wij boven die holle phrasen uit? Planmatige overheidsleiding ten aanzien van de investeeringen voor het fonds van cultureel herstel en socio-cultureele vernieuwing is dringend noodig. De financiering vormt een punt van ernstige en zelfstandige overweging. Het gaat hier om nauwelijks te overschatten belangen van het Nederlandsche volk, om een hoofdpost der nationale begrooting. Moge hier niet de zuinigheid de wijsheid bedriegen. De geschiedenis geeft voorbeelden van den bloei en het verval van oude cultuur. Cultuurphilosophen hebben de aandacht gevestigd op de crisis der West-Europeesche cultuur, den ondergang van het Avondland voorspeld of hun waarschuwende stem laten hooren, inzake onze ‘geschonden wereld’ en bedreigde cultuurwaardenGa naar eind15). Het cultuur-pessimisme is heden ten dage overheerschend. Gaat deze ontwikkeling met fatale noodwendigheid voort, terwijl reeds de dreiging van een derde wereldbrand haar schaduwen vooruitwerpt? Indien de volkeren afzonderlijk en gemeenschappelijk het naderend noodlot tijdig willen keeren, zal dit onder meer óók met behulp van doelbewuste planning kunnen en dus moeten geschieden. Ook ons land heeft daarbij een bescheiden taak te vervullen. Onze economische verbindingen, zoowel met Indonesië als met Duitschland, zullen eveneens in een wijder cultureel perspectief moeten worden bezien. Dit tijdsbestek vraagt een mate van staatsmanskunst, die verder blikt dan kleine koopmansgeest. Het vraagt een verstaan van den zin der socio-cultureele evolutie, een voorgaan in het streven naar socio-cultureele regeneratie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18. Slotbeschouwing.Wanneer de voorstaande studie slechts heeft kunnen aantoonen, hoe weinig wij eigenlijk nog afweten van de sociale en cultureele aspecten van een welvaartsplan, is daarmede al veel gewonnen. Dit immers vormt de beste aansporing tot diepergaand onderzoek op de onderdeelen van deze uitgebreide materie. Wanneer de hier ontwikkelde gedachtengangen aanleiding mochten vormen tot critiek en discussie, zou daarmee de goede zaak worden gediend. Het bovenstaande bevat slechts de eerste, aarzelende schreden op een vrijwel onbetreden gebied. Het spreekt vanzelf, dat zoodanige beschouwing openstaat voor herziening en aanvulling. Voorshands dan leidt zij tot de volgende slotsom: a. Socio-cultureele research is noodzakelijk tot onderzoek van de mogelijkheid en wenschelijkheid van socio-cultureele planning, alsmede tot bepaling en indeeling van het werkterrein. b. Planning is steeds een zaak van toekomstig beleid. Plannen kunnen worden opgesteld op korteren en op langeren termijn. Voor een realistische socio-cultureele planning is het onderscheid tusschen short-run en long-run van wezenlijk belang. Volgens een meerjarig raamplan kan zij elastisch uitdijen van een minimum-naar een maximum-program. Om te beginnen is aan de orde de vraag, of een urgentie-program op socio-cultureel gebied kan en moet worden opgesteld. c. Noodgedwongen richt zich momenteel de welvaartsplanning overwegend op herstel, aanpassing en wederopbouw. Zelfs de sociale en cultureele overwegingen worden daarop afgesteld. Het is zinloos de plan-economie daarvan een verwijt te maken, hoezeer men ook het gebrek aan vernieuwing betreuren moge. Maar deze vernieuwing zal ook later geheel of ten deele achterwege blijven - en dat zou zeker een gerechtvaardigde grief kunnen vormen tegen de welvaartsplanning van dezen tijd - als niet spoedig ernst wordt gemaakt met socio-cultureele research, ook al mocht deze vooreerst nog weinig tastbaar resultaat kunnen opleveren. In een non possumus mag zeker niet bij voorbaat worden berust. Gouverner c'est prévoir. d. Aandacht dient te worden geschonken aan de socio-cultureele evolutie, aan de daarmee samenhangende ontwikkeling der wel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vaartsdoeleinden en de daarop gebaseerde planning in het buitenland. Van groot belang is voorts het tempoverschil tusschen de socio-cultureele evolutie eenerzijds en de dynamische ontwikkeling van het sociale denken anderzijds - zoowel van de socio-cultureele elite als van den modernen massa-mensch - welke discrepantie de socio-cultureele planning voor het acute probleem der synchronisatie stelt tusschen plannen, planners en publieke opinie.
e. Naast de sociaal-economische bedrijfsorganisatie dient evenzeer de socio-cultureele organisatie met kracht bevorderd te worden. De desbetreffende ministerieele departementen zullen hun organisatie, alsmede het interdepartementaal contactGa naar eind16), meer dan tot dusver op de idee van socio-cultureele planning hebben in te stellen, zulks in nauwe samenwerking met de in het maatschappelijk leven zelf tot stand gekomen en nog op te richten, in hiërarchisch verband samen te voegen en zoo noodig financieel te ondersteunen lichamen (raden of schappen). De op te stellen deel-plannen zullen door een officieel planning-orgaan (voorshands deel uitmakend van het Centraal Planbureau) moeten worden gecoördineerd en voorzoover mogelijk in het totaalwelvaartsplan harmonisch geïncorporeerd.
f. Planning, meer nog welvaartsplanning en bovenal socio-cultureele planning vragen, behalve uitgebreide kennis van feiten en cijfers, ook visie, scheppende phantasie en initiatief. Een waarlijke ‘re-planning’ van Nederland vereischt een combinatie van practisch idealisme, alzijdige samenwerking, historischen zin voor continuïteit, en, last but not least, moed tot ingrijpende sociale hervorming in het belang van den cultureelen vooruitgang. De l'audace, encore de l'audace, toujours de l'audace! Tenslotte het geduld, de verdraagzaamheid en het doorzettingsvermogen, welke iedere nieuwe idee behoeft om zich tegen hardnekkige oppositie van evenzeer goedwillenden maar andersdenkenden met succes door te zetten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage ISociale Planning.Gebiedsindeeling in 6 hoofdsectoren:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ad 1. Sociale doelstellingen.Studie sociale doeleinden en doelsystemen, alsmede mogelijkheden van verwezenlijking; sociale philosophie. Concretiseering sociale normen van gelijkheid, rechtvaardigheid, zekerheid, verantwoordelijkheid etc. Sociale vernieuwing en synthese. Verhouding tot andere sferen van nationale welvaart. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ad 2. Arbeidszorg.Arbeidsduur, -recht, -plicht, -vreugde, -onlust, -dienst, -scholing (her); arbeid gehuwde vrouw; ontslag, vacantie, vacantie-toeslag. Sociale aspecten werkloosheid. Sociale zorg, human factor etc. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ad 3. Sociale structuur bedrijfsleven.Bedrijfsorganisatie, bedrijfsdemocratie, ondernemings- en bedrijfstaksraden (working parties), medezeggenschap, winstdeeling. Sociale aspecten van full employment, monopolie- en kartelpolitiek, overheidscontrole, nationalisatie, industrialisatie etc. Samenwerking kapitaal en arbeid: deelplannen etc. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ad 4. Bevolkings- en gezinszorg.Overbevolking, ontvolking of stationaire bevolking? Qualiteit en quantiteit der bevolking. Sociale aspecten van gezinsvorming en ouderschap. Huishoudeconomie en gezinsbudget. De consumptie van het gezin als leidraad voor de productie. De crisis van het gezinsinstituut. Het gezin als basis van sociale planning en reconstructie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ad 5. Volksgroepszorg.Middenstand, boerenstand (incl. landarbeiders), intellectueel proletariaat, spaarders, ambtenaren, onderwijzers, werkloozen, gepensioeneerden, oud-illegalen, oud-gedetineerden, onvolwaardigen etc. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ad 6. Maatschappelijke verhoudingen.Inkomensverdeeling; sociale belastingspolitiek, sociale bezitsverhoudingen, erfrecht. Sociale consumptie-politiek, minimum-budget voor voeding, woning en kleeding; productie volgens consumptie-plan, consumptie-crediet en spaarregelingen, levenspeil, toeslagen. Sociale distributie-politiek (verhouding klein- en grootwinkelbedrijf, grossiers, overbezetting, rationalisatie etc.). Sociale verzekeringen; socialisatie; openbare sociale diensten. Maatschappelijke verhoudingen; sociaal evenwicht, overbrugging klasse-tegenstellingen, ontwikkelingskansen voor allen. Sociale voorlichting. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage IICultureele Planning.Gebiedsindeeling in 6 hoofdsectoren:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ad 1. Cultureele doelstellingen.Studie cultureele doeleinden en doelsystemen, alsmede mogelijkheden van verwezenlijking; cultuurphilosophie; concretiseering specifiek Nederlandsche cultuurwaarden (vrijheid, democratie etc.), cultuur-crisis en cultuur-ethiek. Cultureele vernieuwing en synthese. Verhouding tot andere sferen van nationale welvaart (disproportie tusschen sociaal-cultureele en technisch-economische vooruitgang). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ad 2. Volksopvoeding en jeugdzorg.Volkskunst, -literatuur, -muziek, -tooneel, -dans, etc.; volksvoorlichting, radio, film etc. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Volksuniversiteiten en -hoogescholen. Vernieuwing onderwijs; selectie leerlingen, beroepskeuze; planning scholen en schoolboeken. Verband school, resp. hoogeschool, en samenleving. Hervorming opleiding onderwijzers en leeraren. Opvoeding tot staatsburgerschap, sociale vorming en paedagogie. Jeugdtehuizen, -vereenigingen, -herbergen; maatschappelijk werk onder vrouwelijke fabrieksjeugd etc. Cultureele zelfwerkzaamheid van de georganiseerde jeugd; de ongeorganiseerde massa-jeugd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ad 3. Gezondheidszorg en recreatie.Oprichting van ‘health centers’ (kostelooze medische en tandheelkundige behandeling), waaraan annex ziekenhuizen en consultatie-bureaux, alsook ‘community centers’; wijkgebouwen, buurthuizen, leeszalen, bibliotheken, sport- en speelterreinen, zwembaden, parken etc. Recreatie, natuurreservaat, ruimtelijke ordening; besteding van den vrijen tijd; hervorming van den wettelijken tijd. Lichamelijke opvoeding, school-muziekonderwijs. Uitbreiding sociale geneeskunde en hygiëne. Eugenese, geneeskundige keuring voor het huwelijk, verplichte periodieke keuring van gezonden, regeling artsenberoep en -vestiging etc. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ad 4. Economische cultuurzorg.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ad 5. Nationale cultuurpolitiek.Stimuleering kunsten en wetenschappen. Krachtige uitbreiding wetenschappelijke research. Bevordering van het onderzoek op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wetenschappelijke grensgebieden. Zedelijke heropvoeding; cultureele voorlichting. Handhaving en versterking specifiek nationale cultuurwaarden. Bevordering socio-cultureele organisatie maatschappelijk leven; bevordering interkerkelijk overleg. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ad 6. Internationale cultuurpolitiek.Opvoeding tot wereldburgerschap, voorlichting omtrent wereldhuishouding en internationale planning. Bestudeering cultureele aspecten Indonesië, tolunie, annexatie. Intellectueele coöperatie, internationale uitwisseling wetenschappelijke gegevens, geleerden, studenten etc. Contact met commissies UNESCO. |
|