| |
| |
| |
Het Duitse probleem door G.H. Slotemaker de Bruine
Wij verkeren ten opzichte van Duitsland in een mens-onwaardige situatie. Immers: het is niet alleen een mens onwaardig aan anderen als ‘probleem’ gesteld te worden, het is ook een belediging van iemand te veronderstellen, dat hij anderen als ‘een probleem’ zou stellen.
Iets of iemand als probleem zien betekent een objectivering daarvan of van hem, een plaatsing tegenover ons zodanig, dat de zin van zijn bestaan van ons komt af te hangen. Wij als subject stellen het andere of den andere, wij beschouwen en beoordelen het of hem. De norm gaat van ons uit; de gehoorzaamheid treft het andere of den ander. Eigenlijk is daarmee ‘de’ ander als mens tot ‘het’ andere, tot zaak gemaakt. Dat is, wanneer wij deze significatie zelf willen beoordelen, een mens-onwaardige situatie.
Intussen: zo ligt nu eenmaal het Duitse probleem.
Waarom schrijven wij niet over het Engelse of het Belgische probleem? Het doet bijna komisch aan daarvan zelfs maar onderstellenderwijs te spreken. Engeland is geen probleem voor ons; wij erkennen de Engelsen daarvoor te zeer als gewenste medewerkers. En België stelt ons een taak: het brengt naast een reeks goede verwachtingen ook grote moeilijkheden op onze weg; maar het Belgische volk is van gelijke beweging als wij en wij spitsen ons met meer of minder verlangen op de ontmoeting. Met Engeland en België willen wij als subjecten over en weer verkeren.
Rusland, het communistische dan, was een tijdlang voor de omringende wereld een probleem; 't was een vreemd en onaanvaardbaar, niet-erkenbaar geval, bijna een vergissing, maar in elk geval geen menselijke zaak, toen daar een maatschappij van feodale beheersing uitdrukkelijk zich omwendde en het internationale milieu van het kapitalisme tot zijn vijand verklaarde en als zijn belager ging zien. En nog steeds is Rusland voor een aantal Amerikanen of Amerikaans versimpelden een groot probleem, dat men liefst zo snel mogelijk zou willen likwideren, als men er de kans toe kreeg.
| |
| |
En voor ons Nederlandse volk worstelt Indonesië om niet langer probleem te zijn, maar partner. Niet de koloniale overheersing levert hier de moeilijkheid der toenadering, maar de zgn. ethische politiek. Deze immers kende, anders dan het kolonialisme, het volk van Nederlands Oost-Indië wel, maar in een eenzijdige gerichtheid. En de tragiek van een aantal waarlijk goedwillenden, die zich aan de ethische probleem-stelling nauwelijks kunnen ontworstelen, is ons een waarschuwing, dat de verhoudingen tussen volkeren meer bevatten dan het gezichtsveld van zelfs opofferende sympathie bestrijkt. De koninklijke rede van 6 December 1942 was de bekroning der ethische politiek; echter pas sinds de Repoeblik Indonesia zich zelf stelde, is er een ontmoeting; daarmee is het Indonesische ‘probleem’ in wezen opgelost.
Maar het Duitse probleem zal voor nog niet afzienbare tijd voor ons een reëel probleem blijven; het lijkt ons bijna onoplosbaar. Waarom?
Wie een volk als probleem stelt, ontkent zijn persoonlijkheid; hij ziet dat volk niet zozeer zelf handelen, denken, leven, als wel behandeld, bedacht en in leven gelaten worden. Er is dan geen plaats voor het ‘cogitare’ van dat volk, en daarmee tevens in de eigenlijke zin ook niet voor het ‘esse’ ervan. Het is er alleen: voor ons, niet voor zichzelf.
De rust in een dergelijke verhouding is alleen mogelijk òf doordat het volk in slavernij of andere onderworpenheid gesteld en gehouden wordt, òf doordat het problematieke wordt opgeheven door de erkenning der persoonlijkheid. Welnu: de wereld aarzelt het Duitse volk in slavernij te nemen en het weigert dit volk de erkenning als genoot in de volkerenwereld. Daarom is Duitsland een probleem. Wij objectiveren het Duitse volk, wij weigeren het realiter te ontmoeten.
Voor een ontmoeting zijn er twee nodig. De dialoog is de hoorbare vorm ervan. Daarbij wordt wederzijds beurtelings gesproken en geluisterd. Wij zijn bereid tot het gesprek met alle volken, die ook hunnerzijds hiertoe genegen zijn; wij zijn immers geen imperialistisch volk (meer). Maar is het Duitse volk daartoe bereid?
Hier ligt de kern van de vraag. Wij hebben een barre kennismaking met het Duitse volk achter de rug, een kennismaking, die een dergelijke graad van mensenverachting ons toonde, dat wij ongelovig
| |
| |
geworden zijn ten aanzien van de vatbaarheid van dit volk voor nevenschikking. Zelf leerde het ons het te zien als een onderschikkend òf ondergeschikt wezen, onderwerpend òf onderworpen, maar nimmer naast anderen staand, werkend, genietend, de vrijheid dienend. Het Duitse volk kent het bevel en de gehoorzaamheid, maar niet het verzoek en de bereidverklaring; het acht zichzelf te hoog voor gelijke omgang en vreest te laag gewaardeerd te worden in de ontmoeting der erkenning. Het heeft nog nimmer ten koste van eigen bloed zich een eigen doel als volk veroverd en weet niet, waarvoor het zelf in de wereld is. Daarom misgunt het anderen de open blik op de vrijheid, en daarom is nu de oplossing van het Duitse probleem naar de zijde van een erkend en als bona fide aanvaard samenleven onmogelijk.
Is dan de oplossing misschien mogelijk naar de zijde van het vae victis? Het is de oplossing, die de Duitsers zelf ons voorgezegd hebben en voorgeleefd. En men hoort ook af en toe stemmen uit Duitsland, die, in een debat over de schuld tot de erkenning daarvan gekomen, nu ook datgene, wat zich momenteel voltrekt, als een bewuste vernietiging van het volk als volk zien en aanvaarden. Deze stemmen zijn mij waardevoller dan het beroep op medelijden en algemene menselijkheid, dat ons in deze barre winter tot het uiterste en daar voorbij brengen wilde in een pogen het ons gestelde probleem op te lossen. Sentimentaliteit en zelfs moraliteit, hoe onmisbaar en aanvaardbaar op zichzelf, schieten echter tekort in ernst, wanneer zij van ons vragen wat het goedige of het goede eist, en dan menen een bijdrage tot de behandeling van het eigenlijke probleem geleverd te hebben. Het uitzicht op de vernietiging van het Duitse volk is dan reëler, meer in overeenstemming met wat gebeurd is, en meer begrijpend ten aanzien van de eisen van de toekomst.
Intussen: niet in een morele ongeoorloofdheid of in een Duits protest hiertegen ligt de eigenlijke reden, waarom de oplossing van het vae victis niet mogelijk is. Op het onaanvaardbare van het ‘advienne que pourra’ der moralisten, onaanvaardbaar namelijk gemeten aan de werkelijk laatste verantwoordelijkheden, moet deze te eenvoudige oplossing afstuiten. Moraliteit en protest moeten zich kunnen beroepen op iets anders, dat een eigen evidentie heeft. Deze evidentie ligt alleen, maar ook ten volle, in de inzet van de
| |
| |
oorlog van 1939 tot 1945. Van Duitse zijde was dit de gooi naar de wereldheerschappij; en in de afweer daarvan lag dus de inzet der geallieerden. Hier voltrekt zich nu een automatiek der politieke doelstelling: het Duitse volk zal in leven moeten blijven en tot nieuw leven moeten komen op straffe van het alsnog versagen van zijn tegenstanders! Hier ligt de rechtvaardiging van het Duitse levensrecht; niet in een normsysteem, dat voor overwinnaars gelden zou, maar in het ontstrijden aan het Duitse volk van zelfs maar de mogelijkheid ook maar aan enig volk, inclusief het eigene, het bestaansrecht te ontzeggen. Een volk kan zijn eigen bestaansrecht niet vernietigen. Volkeren mógen naast elkaar bestaan. Duitsland heeft dit willen ontkennen; maar het heeft de oorlog verloren. Daarmee begon voor het Duitse volk zelf een nieuwe eeuw: het mag en het moet leven naast anderen, hoeveel moeite het dit ook zal kosten. Het is òns immers onmogelijk en ongeoorloofd dit volk als probleem te blijven stellen. Wee den eigenlijk overwonnenen, hun dus, die de nederlaag van 1945 niet erkennen. Voor hen is noch in noch buiten Duitsland meer plaats. Zij likwideren zichzelf.
Men spreekt wel eens over de vraag, of het Duitse volk, met betrekking tot wat achter ons ligt, als een eenheid moet worden beschouwd dan wel gezien moet worden als bestaande uit groepen, categorieën, sociale en politieke geledingen met gevarieerde verantwoordelijkheid voor dat verleden. Veel fijne onderscheidingen zijn hier alleen maar een teken van een overmaat aan verontschuldigingsbehoefte. Maar wel heeft het zin om een, op de bodem van het jongste verleden gegroeide, driedeling te maken. Aan de ene zijde staan de uitgeslotenen van elke gemeenschappelijkheid: de nationaal-socialisten van heden; binnen hun gezichtskring is geen ruimte voor samen-leven; in de wereld is voor hen alleen een verbanning zinvol; aan de andere zijde staan zij, die - ook in het hedenzonder reserve, en geloofwaardig op grond van hun houding in het derde rijk, naast ons, naast de geallieerden gestaan hebben; tussen hen en ons is geen oorlog gevoerd: wij waren bondgenoten; en daar tussenin de massa, die geleid wil worden, ten goede of ten kwade, aan wier volgzaamheid de grote catastrofe te wijten is, en die nu passief de vruchten plukt van haar eigen misdaad. Andere indelingen van het Duitse volk zijn zinloos. Gradaties in
| |
| |
schulderkenning, meer of minder duidelijke of rechtvaardige toekomstplannen, toetsing van kundigen of onkundigen in bestuursen andere zaken, alles verliest zijn onderscheidende kleur in het felle licht van de inzet, waarom geworsteld werd. En aan de erkenning door de geallieerden van de onontkoombaarheid van deze vereenvoudigde geleding zullen wij afmeten, of zij hun taak begrijpen. Duitsland kan geen enclave blijven; de inlijving ervan in de volkerenwereld moet zich baseren op de anti-fascisten en de deur openen voor de brede massa.
De Duitse ‘anti's’ staan ons nader dan de Nederlandse N.S.B.-ers. Zij kunnen de geallieerden aanspreken op hun eigen principes; alleen in hun mond klinkt dit niet ongeloofwaardig. Samenwerking met hen is daarom zinvol, omdat samenwerking onder de volken hun en ons politiek credo was. Daarmee hebben zij zich als de legitieme representanten van het Duitse volk doen kennen en behoren zij als zodanig door ons erkend te worden.
Daarmee is tevens het probleem der democratie gesteld.
Vochten de geallieerden voor de democratie in de politieke betekenis, die daaraan in het Westen gehecht wordt? De vraag stellen is haar - ontkennend - beantwoorden, aangezien Rusland een, en niet de minste, der geallieerden was. Het binnenlands regiem in Duitsland heeft, van ons uit gezien, niet de oorlog ontketend. Er liepen wel verbindingslijnen tussen de Duitse dictatuur en de oorlog, maar zij betroffen het fascistische ervan, niet het technisch-politieke. Pas het verbreken van de internationale samenleving betekende oorlog. En de beëindiging van de oorlog betekende dus niet zonder meer een democratisch staatsbestel. Met een toch altijd ietwat slaafs aandoende passiviteit hebben een aantal Duitsers dit wel verwacht. Ten onrechte: men máákt een volk niet democratisch in het hanteren van zijn staatsinstellingen. En de vraag rijst dus, of de geallieerde politiek met betrekking tot het Duitse volk er een moet zijn, die het de vrije wilsvorming langs democratische weg opent met het perspectief der zelfregering, hoe deze ook uit moge vallen.
Ik aarzel niet, dit met nadruk te ontkennen. De driedeling, die ik boven gaf in fascisten, anti-fascisten en massa, leent zich niet voor partijformatie (er zijn natuurlijk geen fascisten) en wat politiek in het Westen de partijen onderscheidt, heeft nauwelijks met deze
| |
| |
driedeling te maken. Bovendien: het Duitse volk is aan een bezinning omtrent de politieke geschil- en verschilpunten nog niet toe. Terwijl het voor de oorlog vrijwillig zich de democratie ontzegde, worde het deze daarom na de oorlog gedwongen ontzegd. Pas wanneer vaststaat, dat Duitsland zodanig geleid wordt, dat een internationaal gesprek, een ontmoeten mogelijk is, zal de omringende wereld zich van het binnenlands staatkundig regiem kunnen en moeten distanciëren. Noch voor de politieke (westelijke), noch voor de sociale (oostelijke) democratie in Duitsland streden zijn vijanden, maar voor de internationale, dus voor de erkenning der eigen levenssfeer voor elk volk zonder overheersing door een ander.
Dit legt ook een ander accent op het vraagstuk van de zgn. heropvoeding. Zou men werkelijk binnen een voor mensen afzienbare tijd kunnen verwachten, dat het Duitse volk de sportieve stijl van het Engelse leven zou leren, of de verdragende stijl van het Russische? Toch spelen als regel deze gedachten mee, waar van heropvoeding gesproken wordt. Is het echter niet reëler en rijker van vrijheidsperspectief, wanneer de stijl van het Duitse volk aan dit volk zelf wordt overgelaten? Onder déze absoluut en zonder het minste voorbehoud geldende voorwaarde, dat te midden der andere volken een nabuurschap besta, die zakelijk gefundeerd is en zich ontwikkelen kan naar de eis der omstandigheden en niet volgens de opgelegde wil van een overheerser. Daarom heeft de heropvoeding niet anders te betreffen dan deze internationale gezindheid. Daar, waar deze in de kern aanvaard wordt, daar is mogelijkheid van overdracht van bevoegdheden. Overdracht aan semi- of crypto-fascisten houdt het proces der denazificering ook psychologisch en ethisch maar tegen. En onthouding van deze overdracht waar zij mogelijk is, wordt in wezen imperialisme en kolonialisering.
Toch hebben de politieke en de sociale democratie wel iets met de internationale te maken. En juist dit verband zal wellicht ten aanzien van het Duitse probleem tot acute ontwikkelingen leiden. Daarom: hoewel met betrekking tot Duitsland alleen de internationale democratie een taak stelt aan de geallieerde bezetting, kan men over haar hoofd heen, en met haar als instrument, de toekomst van Europa met inbegrip van Duitsland slechts zien onder het
| |
| |
licht van de antagonie tussen de politieke en de sociale, tussen het Westen en het Oosten.
Voor wie tot de conclusie gekomen is, dat de periode van 1938 tot 1941, ingeleid door München, slechts een nauw bedwongen wapenstilstand tussen Rusland en Duitsland betekende, is het feit niet verwonderlijk, dat de communisten in Duitsland ook nu tot de felste tegenstanders der nazi's behoren. En voor wie de banden van Hitler met feodaliteit en grootindustrie kende, is de aarzeling der Engelsen en de weerzin der Amerikanen ten aanzien van de politieke en industriële denazificatie, hoe pijnlijk ook voor ons dit te erkennen, iets minder onbegrijpelijk. En de vraag dringt zich dus op, of in Duitsland misschien de grote slag geleverd zal worden tussen het principe van de sociale maat-schappij en dat van de economische heer-schappij. Sociologische reinculturen komen in het reële leven niet voor en de vormen van deze gigantische strijd zullen dus wel niet lineair zijn. Dat er voortekenen van te zien zijn, kan echter niet ontkend worden.
Zou het kunnen zijn, dat het kapitalisme, in het nauw gedreven door de rechtseis der onderliggende bevolkingslagen, hun verlangen naar socialisme afkoopt door de massale suggestie van het deelgenootschap in de heerschappij, die het fascisme biedt? Fascisme ware dan een natuurlijk kind van het kapitalisme, waarvan het de openbare erkenning alleen levert door de weigering tot radicale uitroeiing ervan. En aan de sociale democratie zal dan wellicht de rol toevallen zowel de politieke als de economische heerschappij ten bloede toe te bestrijden.
Dan sleept echter het politiek geworden kapitalisme de politieke democratie in zijn val met zich mee! Men huivere toch met mij van de constatering, dat deze beide in het heden elkaars vaste gezellen zijn: het stelsel van vrije partijvorming met een per verkiezing openvallend bewind kwam tot bloei in dezelfde landen, waar het kapitalisme zich groot wist te maken. Het zou kunnen zijn, dat de samenwerking van alle krachten tegen het kapitalisme zó intens zal moeten zijn, dat voor wat onderscheidt, geen plaats meer is, en alleen van een zeer strijdbare reductie tot de eenvoudigste klaarheden nog resultaat te verwachten is. Ik wenste, dat het anders was.
Duitsland lijkt van deze strijd de inzet te worden. Het wordt van
| |
| |
Oost en West in het economische systeem van het achterland ingeschakeld. Hierbij vindt dit volk zijn tegenspelers in de strijd om het eigen bestaan. En het zal daarin uiteindelijk de keuze moeten doen. Huns ondanks zal hierin hun heropvoeding van het Duitse volk voltrokken worden. Niet het ideaal van de vreedzame verdraagzame sportieve democraat zal dan aantrekkingskracht oefenen, maar òf dat van den machtsdrager in economis et politicis òf dat van den in zijn eer erkenden werker. Had ik ongelijk, toen ik ervoor pleitte alle kansen nu reeds te geven aan hen, die het verleden met hart en ziel en lijf hebben bestreden? Daarmee krijgt de strijd voor de sociale gerechtigheid zijn kansrijkste begin. In deze strijd moeten àlle kansen tot het alleruiterste benut worden. Hoe westelijker in Europa, hoe groter het perspectief op het redden der persoonlijke vrijheden bij deze revolutionnaire omzetting. Duitsland ligt vrij oostelijk...!
Men moet hopen op een zodanige ontwikkeling in Duitsland zelf, dat men er deze maatschappelijke en politieke ontwikkeling zal zien als een eigen taak, een taak die zonder het Duitse volk niet tot een werkelijke oplossing kan komen, zodat dit volk in het spelen van deze rol op het wereldtoneel zijn zinvolle wederinschakeling zal vinden. Ik zeg niet: een vreedzame oplossing; iedereen prefereert natuurlijk vreedzame boven gewelddadige ontknopingen, maar het kàn zijn, dat pas in de krachtdadige, bij onvermijdelijkheid zelfs ruwe, uitschakeling van de tegenstrevende krachten een reiniging zich voltrekt in het psychologisch bestel van een volk, waardoor dit tot het zelfbewustzijn komt, dat rustig maakt. Engeland, Frankrijk en Rusland kennen hun revoluties en er ligt een verband tussen de zelfoverwinning, die deze revoluties realiseerden, en de openheid, waarmee men er het internationale forum betreedt. Duitsland heeft geen revolutie gekend. Opwellingen daartoe zijn steeds weer innerlijk afgeremd, d.w.z. de oude krachten waren te sterk en de nieuwe te zwak om bij te blijven in de wedloop met de eigen roeping. Zelfs het Hitler-regiem heeft de tegenkrachten niet straf genoeg opgewreven, om tot revolte en katharsis te komen. Zal de voetveegpolitiek het doen, die de geallieerden nu, vanzelfsprekend en onvermijdelijk en terecht, tegenover Duitsland moeten voeren? Zal het Duitse volk hierin het beroep herkennen op medewerking in de grote wereldworsteling om het komende socialisme?
| |
| |
Niet het zo spoedig mogelijk herstellen van Duitsland als nationale staat is in het Duitse belang en dat der wereld, maar het vinden van zijn plaats in deze voor onze generatie als definitief te stellen twist om de herovering van de geroofde gemeenschap. Ook internationaal zal politiek sociale politiek zijn of chaos.
Voor de andere landen betekent dit, dat men minder zijn aandacht behoeft te besteden aan de heropvoeding van het Duitse volk dan aan het uitpraten van de eigen onderscheiden en het toetsen daarvan aan de eigen taak in het heden. Zou het Duitse volk definitief een hopeloos geval zijn en zou het door zichzelf te zijn èn te worden toch nooit met de volken zich kunnen verenigen tot samenwerking, dan nog heeft de rest van de wereld haar eigen sociale probleem, gigantischer dan het Duitse, op te lossen; zonder het slagen daarin is trouwens ook elk strafregiem over de Duitsers een onhanteerbare zaak. Zou zó gezien thans aan het Duitse volk eigenlijk niet de kans van zijn bestaan geboden worden? Maar ja, zou het Westerse grootkapitaal, dat er nu op neergestreken is, dit toelaten?
Hoe meer men nadenkt over het Duitse probleem, hoe dichter men de conclusie nadert van de onoplosbaarheid, en dat zowel uit interne als uit externe overwegingen, zoals ik deze hierboven beschreef. Naar twee zijden echter kan dit nihilisme nimmer het onze wezen. Enerzijds zal men zich telkens met een ruk moeten realiseren, dat de geschiedenis voortgaat, ook na 1945, en dat het Duitse probleem, als alle problemen, dus per se ‘opgelost’ zal wòrden, zij het niet in een geheel van verhoudingen voor eeuwen, dan toch telkens voor decenniën. De tijd is een dwingeland: hij wacht niet op het resultaat van ons zedelijk, intellectueel, aesthetisch (ja, ook dat) bezinnen. En er zal dus geleefd en ook gehandeld worden. Anderzijds zal er niet alleen gehandeld worden, maar ook, en juist daarom, gehandeld moeten worden. Wij ontkomen niet aan ons eigen actief ingrijpen, noch het Duitse volk, noch de wereld er om heen. Hier ligt de grens van elk sociologisch benaderen der dingen; wel begeleidt dit ons achteraf, en altijd weer tot en met het heden. Maar morgen is van en voor ons, niet voor onpersoonlijke en objectieve groeperingen, maar wel voor personen en voor gemeenschappen. Naarmate ons de sociologische onmogelijkheden nader aan de schenen worden gelegd, naar die mate zullen wij die grens bewuster te overschrijden hebben. Met alle zedelijke verant- | |
| |
woordelijkheden naar alle kanten en alle mensen. Tenzij wij ons aan het nihilisme zouden overgeven, dat immers in mensenverachting en zinloosheid zijn voedingsbodem vond. De overwinnelijkheid van dit nihilisme te hebben beleefd is echter de grote belofte, die aan ons gegeven werd. Daaruit hebben wij te leven, morgen en overmorgen. Dat is voor heden genoeg.
|
|