Kort bestek
Herderlijke huichelarij
Zondag 16 Februari j.l. is in alle R.K. kerken een bisschoppelijke brief voorgelezen tegen het communisme, dat met misleiding en bedrog, dwang en tyrannie de godsdienst zou ondermijnen. Het communisme komt volgens deze brief uit dezelfde bron als het nazisme, dat óók het bestaan van een persoonlijk God niet erkent en het geluk der mensen uitsluitend in dit leven zoekt.
Maar ook socialistische regeer-genoten en liberalen vallen onder deze veroordeling en, als van ouds, de vrijmetselarij. Wij kennen uit de nazi-propaganda deze verzamelingen van tegenstanders die in feite niets anders met elkaar gemeen hebben dan dat zij door het regiem worden veroordeeld. De R.K. kerk is niet, gelijk het nazidom, van gisteren en veel van wat wij thans als totalitaire propaganda kennen, is ontleend aan de strijdmethodes der totalitaire kerk. Deze heeft een lange geschiedenis en wie ze kent herinnert zich de tijd waarin haar almacht zorgvuldig waakte tegen elk verzet binnen haar gebied en met even grote zorg dit gebied zocht uit te breiden. Dat daarbij het door de brief aangewezen krachtigste geneesmiddel tegen de euvelen van deze tijd: de christelijke naastenliefde, is toegepast - daartegen zouden haar slachtoffers, hadden zij nog stem, protesteren. Verwoeste continenten, uitgeroeide heidenen hebben deze naastenliefde nooit bemerkt, duizenden geelimineerde ketters evenmin.
Dat de R.K. kerk strijdt voor haar bestaan en invloed is begrijpelijk. Elke macht in deze wereld doet dit. Dat zij die strijd vereenzelvigt met die voor de christelijke naastenliefde en gerechtigheid, is misleidend. Indien de waarachtige christelijke gezindheid door de kerk ware betracht - zij zou nooit dàt wantrouwen, díe vijandigheid hebben gewekt die zij thans moet constateren. De feiten weerspreken, wat de brief vaststelt: dat er van moraal geen sprake kan zijn voor wie niet aan God gelooft. Hebzucht, heerszucht, misdaad en liefdeloosheid tierden en tieren onder de gelovigen zo welig als onder de ongelovigen. En de sancties, waarover de kerk beschikt, richten bitter weinig uit. De kerk weet dit alles: zij is zo wetend, als zij haar beminde gelovigen onwetend laat. Maar zij speculeert op deze onwetendheid. In de vastenbrief klinkt niet de stem door van het verontruste christelijke geweten. Dan zouden wij iets moeten vernemen van wat wij pijnlijk missen: ‘Mea culpa, mea maxima culpa’.