| |
| |
| |
De Masjoemi door E. Gobée
In verband met de houding van de verschillende politieke en andere partijen in Indonesië ten aanzien van de overeenkomst van Linggadjati en de waarschijnlijke uitkomst van de na ampele bespreking en verdediging door den voorzitter van het kabinet der Republiek, tevens voorzitter van de Indonesische delegatie, Soetan Sjahrir, door het Centrale Nationale Indonesische Comité, Komite Nasional Indonesia Poesat, te nemen beslissing, wordt de naam van de Moslimsche politieke partij Masjoemi dikwijls genoemd.
Het schijnt daarom wel nuttig een en ander mee te deelen van de opvattingen die in deze partij de overhand hebben, omdat zij duidelijk in het licht stellen welk een grooten invloed door de leerstellingen van den Islam in zijn meest orthodoxen vorm op hare houding wordt uitgeoefend.
Bij kennisneming van de hieronder volgende gegevens stelle men zich wel voor oogen, dat zij ontleend zijn aan te mijner beschikking gestelde gegevens uit de inheemsche pers op Java van een jaar geleden. Het verzet tegen de geallieerde troepen was toen nog in vollen gang en men mag aannemen dat in de leidende Moslimsche kringen de gedachte, dat het ging om de wederinvoering van het koloniale régime, algemeen was.
De Masjoemi, naar het mij voorkomt, de afkorting van de woorden Masjrakat Oemmat Moeslimin Indonesia, weer te geven door: de Moslim-gemeenschap in Indonesië, omvat alle Islamietische partijen die reeds voor den oorlog bestonden of in den bezettingstijd mochten zijn ontstaan. In de laatste 25 jaren daarvóór ontstond een scherpe scheiding tusschen twee richtingen, tusschen hen, die, wat zij noemden, de traditioneele leer voorstonden en de modernisten, die aanpassing zochten aan de ontwikkeling en de wetenschap van dezen tijd in methode en inhoud van het onderwijs, maar in de toepassing der leer den strijd aanbonden tegen alle gebruiken en opvattingen die zij als onaanvaardbare nieuwigheden en ontaarding van den zuiveren Islam beschouwden. Toen het zoover was gekomen dat de geloovigen van den nieuwen stijl zich goed
| |
| |
georganiseerd hadden en hun invloed door onderwijs en propaganda verzekerd scheen en de lieden van den ouden stijl zich gemoderniseerd hadden in de organisatie van hun vereenigingen en de hervorming van hun scholen, kwam men tot de gezamenlijke oprichting van een raad voor de beslechting van principieele geschilpunten.
Na de Japansche capitulatie is wel gebleken, dat de tegenstellingen uit vroeger jaren op den achtergrond zijn geraakt, nu het gaat om het bepalen van de houding tegenover een niet-Moslimsch gezag dat zich, naar hun meening althans, weer opnieuw over hen wil doen gelden.
Volgens de Moslimsche wet behooren Java, Madoera en Sumatra tot, wat men noemt, het gebied van den Islam. Voor een gebied waarvoor dit geldt is een gezag, dat door niet-geloovigen wordt uitgeoefend, abnormaal en alleen wanneer de harde noodzaak hiertoe dwingt, mag men hierin berusten. Uit dit in het hoofdstuk van den ‘djihaad’ of heiligen oorlog opgenomen voorschrift volgt onmiddellijk dat de Moslimsche bewoners van een land die onder ongeloovig gezag verkeeren, zoodra zij zich daartoe in staat voelen, dat gezag moeten verdrijven, en zeker dat zij zich tegen de vestiging van een dergelijk gezag moeten verzetten. In deze opvatting gaan de vroeger zoo scherp gescheiden partijen thans samen. Gaarne veronderstelden wij dat het in de moderne wereld niet meer passende begrip van den djihaad voor modern denkende Mohammedanen had afgedaan en dat daarvoor in de plaats was gekomen een ook in Indonesië bekende, maar uit India afkomstige, moderne en ethische opvatting van de leer van den Islam, die meebrengt den djihaad, zooals de wetboeken dien leeren, als een verkeerde opvatting van de bedoelingen van den Profeet te beschouwen. Deze zou toch zijn volgelingen aangespoord hebben tot den eigenlijken grooten heiligen strijd, namelijk dien tegen eigen booze hartstochten en instincten. Over deze opvatting wordt thans op de vergaderingen van den Madjelis Sjoero, den Partij-raad, gezwegen. Zij vormde ook vroeger geen deel van de leer der modernisten omtrent hunne verhouding tot andersdenkenden. Men liet zich daar niet over uit en de omstandigheden gaven er geen aanleiding toe.
Na deze inleiding mogen hier eenige feitelijke gegevens volgen. Ze
| |
| |
betreffen een congres te Jogjakarta op 7 en 8 November 1945 en een volgend van 10 tot 13 Februari 1946 te Solo gehouden, juist voor de jaarlijksche viering van Moeloed, het geboortefeest van den Profeet op den 12den van de 3de maand van het Mohammedaansche jaar.
Uit de beslissingen op het eerste congres en hare motiveeringen neem ik het volgende over:
In aanmerking nemende den strijd van het Indonesische volk in den laatsten tijd bij zijn poging een souvereine Indonesische Republiek te vestigen, hetwelk een wezenlijke voorwaarde is voor de vervulling van de eischen van het Islamietische geloof, en dat het duidelijk is, dat het Nederlandsche imperialisme en zijn aanhang de vrijheid en souvereiniteit van de Republiek Indonesia in gevaar brengen:
Overwegende:
1. | Dat elke koloniale verhouding een tyrannie is, die elke menschelijkheid vertrapt en die duidelijk door den Islam is verboden. |
2. | Dat ter ongedaanmaking van daden, die door het. imperialisme in Indonesië zijn bedreven, elke Islamiet met inzet van zijn geheele persoonlijkheid moet strijden voor de vrijheid van zijn land en zijn geloof. |
3. | Dat in een dusdanige situatie de krachten van alle lagen van het volk in het algemeen en van de Islamieten van Indonesië in het bijzonder, moeten worden gemobiliseerd. |
Heeft besloten:
| |
A. Voor het binnenland
1. | De voorbereidingen der Islamieten voor het houden van een Heiligen Oorlog (Djihaad) te versterken. |
2. | De rijen van het verzet van den Indonesischen Staat door allerlei middelen te versterken, zooals door de Islam is voorgeschreven. |
3. | De organisatie en het wezen van de Masjoemi dusdanig in overeenstemming te brengen met die van een centrum der Indonesische Moslimsche gemeenschap, dat zij deze in haar geheel kan oproepen en in den strijd leiden. |
4. | Eerbied en waardeering te toonen voor de daden onzer helden,
|
| |
| |
| in het bijzonder van onze Jeugdstrijdkrachten, zoowel de gevallenen als de levenden, in den strijd bij de vestiging van onze staatssouvereiniteit. |
5. | Het verzoek te richten tot de Indonesische Republikeinsche regeering om de ontwapening en afvoer der Japansche troepen te bewerkstelligen, opdat de geallieerde legers spoedig naar hun land kunnen terugkeeren. |
| |
B. Voor het buitenland (betreft bekendmakingen enz., van geen belang).
In de inleiding van deze beslissingen worden geen getallen genoemd van het aantal vertegenwoordigde afdeelingen, maar wordt eenvoudigheidshalve vermeld dat het congres alle Islamieten in Indonesië vertegenwoordigt ten bedrage van ongeveer 65 millioen zielen.
Bij die van het volgende, in Februari gehouden congres is men bescheidener en wordt de vertegenwoordiging van een 20-tal afdeelingen en onderafdeelingen gemeld en de aanwezigheid van een 2000 personen. De vertegenwoordigers van de jeugdorganisaties Gaboengan Pemoeda Islam Indonesia en de Hizboellah tellen zoowel jonge mannen als jonge vrouwen, de afdeelingen der Masjoemi hebben ook vrouwen afgevaardigd en ten slotte zijn er afgevaardigden van de Sabilillah militie, de vrijwilligers voor den strijd tot Allah's eere.
Van de overwegingen en de besluiten van het in Februari '46 gehouden congres zij het volgende vermeld:
1. De technische organisatie van de Masjoemi als militante partij van den Islam moet in haar onderdeelen ten uitvoer gebracht worden, in overeenstemming met den strijdbaren geest van de meer ervaren volgelingen van den Islam. (Dat wil waarschijnlijk zeggen: ...moet militair worden georganiseerd). Verder wordt er de nadruk op gelegd dat het staatsbestel en de vestiging van de republiek Indonesië in overeenstemming met wat de Islam wil en voorschrijft moet zijn.
Onder de besluiten komt voor, dat bij de regeering aangedrongen moet worden op de vorming van een coalitie-kabinet en het instellen van een volksvertegenwoordiging. Voor streken met een overwegende Moslimsche meerderheid onder de bevolking worde het bestuur in handen van Moslims gesteld.
| |
| |
In een nadere toelichting wordt met stelligheid ontkend dat de Masjoemi tegen den President der republiek zou zijn gekant. Zij ontkent verdeeldheid te willen brengen, maar eischt:
1. | Een sterk leger, dat behalve uit het gewone leger en de jeugdgroepen, uit een militie van strijders voor het geloof bestaat. |
2. | Een sterke regeering, waaraan het grootste deel der bevolking, namelijk het Moslimsche, gehoorzaamt. (De bedoeling is blijkbaar: op grond van hare Moslimsche instellingen en wetten.) |
3. | Een rechtvaardige verdeeling van bestuursfuncties. |
Vermeld wordt de verzending van telegrammen aan de heeren Jawhralal Nehru en Mohammad Ali Jinnah te Bombay voor hunne hulp voor het terugtrekken der Britsch-Indische troepen uit Indonesië. Aan beiden wordt gevraagd aandacht te blijven schenken aan den vrijheidsstrijd van Indonesië. Aan eerstgenoemde om de Engelsche politiek aan de kaak te stellen, die de zonen van India gebruikt om de Indonesiërs te bestrijden, die hun vrijheid verdedigen tegen het imperialisme, aan laatstgenoemde dat men hoopt dat de banden tusschen India en Indonesië, in het bijzonder tusschen de Islamieten van beide landen versterkt zullen worden.
Ten slotte werden telegrammen verzonden aan de voorzitters der delegaties der Sovjet-Unie en van de Ukraine bij de UNO om dank te betuigen voor de sympathie en hulp aan het Indonesische volk en de Indonesische republiek betoond, en aan hunne verdediging van het recht op vrijheid van het Indonesische volk tegen het Engelsche en Nederlandsche imperialisme en kapitalisme.
De zeer agressieve besluiten van het congres van November 1945 vallen na de achtereenvolgende bezetting van Buitenzorg, Bandoeng Semarang, Ambarawa, Magelang (tijdelijk) en Soerabaja, welke tusschen 15 en 25 October plaats had. Blijkbaar zag men hierin de inleiding van het met geweld herstellen van het koloniale gezag waartegen het uiterste moest worden gedaan. Zoo is er ook ontwijfelbaar verband tusschen de troepenlandingen op Banka, Bali, Soerabaja, Batavia en Semarang, de bezetting van Lembang welke zich tusschen 13 Februari en 11 Maart 1946 afspeelden, kort na de hervatting der onderhandelingen te Batavia, en een instructie van het partijbestuur der Masjoemi van 13 Maart in verband met de toenmalige situatie.
| |
| |
Hierbij werd bepaald dat de strijdformaties van de Hizboellah gereed gemaakt moesten worden om op alle mogelijkheden voorbereid te zijn en in samenwerking met de T.R.I. alle aanvallen op te vangen. De Sabilillahtroepen moesten de achterhoede versterken en de Federatie van Jeugdvereenigingen moest haar krachten geven aan de formaties van de Hizboellah. Haar opdracht wordt in de harten van alle burgers het streven van den Islam te planten. Elken aanval tegen de souvereiniteit van het land, zoo zegt de instructie verder, is een aanval tegen de veiligheid van den godsdienst en de Islamietische gemeenschap.
Uit het voorgaande valt af te leiden dat de Hizboellah, een groep die voor 1940 niet bestond, als jeugdorganisatie in de plaats is gekomen van de bekende padvindersvereeniging van Moehammadijjah, Hizboelwatan. De ‘Getrouwen des Lands’ van toen zijn nu ‘Allahs Getrouwen’.
Onder de namen van de leden van den partijraad, van het hoofdbestuur en van de afdeelingen der organisatie vindt men de leiders der traditie-getrouwen, die van verschillende modernistische Moslimsche vereenigingen en die van de politiek-godsdienstige vereenigingen Sarekat Islam en Partij Islam terug. De algemeene voorzitter is een schriftgeleerde van grooten naam en van aanzien. Zijn woord heeft in godsdienstige kringen en onder de massa der bevolking gezag. Samengesteld uit verschillende elementen, geleid eenerzijds door mannen die hun leven besteden aan de beoefening der godsdienstwetenschappen en als leeraar grooten invloed op hun omgeving hebben, anderzijds door menschen van godsdienstige scholing, die in den loop der jaren blijk gaven van organiseerend talent, die het godsdienstige en het op moderne leest geschoeide wereldlijke onderwijs in hunne vereenigingen tot ontwikkeling wisten te brengen, en op sociaal gebied veel tot stand brachten en ten slotte uit leiders van politieke vereenigingen die niet blind zijn voor de economische nooden van hun volk, zijn de door de Masjoemi in een strijdprogram en een urgentieprogram neergelegde doeleinden veelzijdig.
| |
| |
Uit beide programma's wordt hier het volgende overgenomen.
| |
Het strijdprogram.
1. Voor het Buitenland.
Het streven naar internationale erkenning van de souvereiniteit der Indonesische Republiek.
Het streven naar een gelijkwaardige positie voor Indonesië in de rijen der vrije volkeren in de internationale samenleving. Samenwerking op internationaal terrein, in het bijzonder met de Moslims en de Moslimsche landen.
Alle pogingen aanwenden om een delegatie naar het Buitenland te sturen.
| |
2. Voor het Binnenland.
Het verwezenlijken van de idealen van den Islam in het Staatsbestel, om een maatschappij te verkrijgen berustende op rechtvaardigheid, volgens de leer van den Islam.
Het verwezenlijken en uitwerken van de basis van de Grondwet der Republiek Indonesia, door: Het Geloof aan één God, rechtvaardige en beschaafde menschelijke verhoudingen, de eenheid van Indonesië, een democratie geleid door het resultaat van gedachtenwisseling van afgevaardigden en sociale rechtvaardigheid, zoodat een Islamietische maatschappij en staat verwezenlijkt kunnen worden.
Het streven naar concentratie der krachten van de Islamieten in de Masjoemi-partij, om de vrijheid van Geloof, Land en Volk te verdedigen.
Het instellen van een algemeen direct actief en passief kiesrecht.
| |
B. Het Leger.
Onder meer: Het instellen van een dienst- en militieplicht.
| |
C. Sociaal.
Eisch tot uitvaardiging van wetten voor het algemeen welzijn.
Verbod van alle soorten van dobbelspel.
Verbod van het gebruik van sterke drank en opium.
Verbod van prostitutie.
Verbod van woeker.
| |
De arbeiders:
Eisch tot uitvaardiging van wetten, die voldoende bescherming geven aan arbeiders.
| |
| |
Gelegenheid geven om aan de godsdienstplichten te voldoen tijdens de werkzaamheden.
Verschillende sociale voorzieningen, hier niet verder aan te geven.
Bepalingen ten gunste van den boerenstand en de visscherij.
Eisch voor het invoeren van wetten, die de boeren onder meer garanties geven voor het bezitsrecht op een stuk grond, dat het leven van een gezin kan waarborgen.
| |
Invoering van de leerplichtwet.
D. Economisch.
De volkseconomie moet georganiseerd worden op basis van de geleide volkshuishouding.
Het indivueel bezitsrecht kan slechts beperkt worden door de regelingen van het Islamietisch geloof. (Geven van zakaat, vrijwillige gaven e.d.).
Bestrijding van het kapitalistische systeem.
| |
Het urgentieprogram.
Het leger.
Het versnellen van de opleiding en bewapening van de Sabilillah en Hizboellah-troepen op alle plaatsen.
De instelling van een Strijd-raad en het versterken van het Sabilillah-fonds in elke streek (residentie).
| |
Politiek.
De Staat Republiek Indonesia is gebaseerd op den Islam.
Algemeen direct actief en passief kiesrecht.
Het instellen van verkiezingslichamen, die verplicht zijn de propaganda te leiden, met het doel het volk de waarheid en juistheid van de eischen van het strijdprogram van de Masjoemi bij te brengen.
Het vereenigen van de stem van het volk om Islamietische candidaten te kiezen in de vertegenwoordigende en in de regeeringsorganen.
| |
Geloof.
Het doorvoeren van de wetten van den Islam, zoo ruim en zoo goed mogelijk in het dagelijksch en maatschappelijk leven.
| |
| |
In een commentaar op het Strijdprogram, te zamen er mede verschenen, wordt aangeteekend dat de Islamietische gemeente onder de door haar als hoogste leiding aanvaarde Masjoemi er naar streven zal ten allen tijde de 100% onafhankelijkheid van het land te verzekeren en zij zal elk ander besluit, van wie dan ook, niet aanvaarden, als het niet voldoet aan de eerste vier in dat program geformuleerde eischen. Een na den 15den November 1946 gehouden volledige zitting van de Masjoemi heeft dit, naar de pers meldde, ten aanzien van de overeenkomst van Linggadjati herhaald en bevestigd. Uit verschillende berichten blijkt evenwel dat er geen eenstemmigheid onder de vertegenwoordigers dezer Moslimsche partij in het Nationale Comité heerscht. Ook onder de niet uitsluitend godsdienstig georiënteerden uit hun midden bestaat het inzicht dat voor het herstel van het maatschappelijk leven en het weervinden van het in zoo menig opzicht verbroken evenwicht samenwerking met Nederland niet kan worden ontbeerd. Dat men in kringen buiten de Masjoemi het doordringen van den Islam in het maatschappelijk en staatkundig leven niet wenscht, mag als zeker worden aangenomen. De Republiek heeft den Islam ook niet als staatsgodsdienst willen aanvaarden. Ook aan den op den president van de Republiek uitgeoefenden drang om het verzet tegen de geallieerden en in het bijzonder tegen de Nederlandsche legermacht tot een geloofsstrijd te verklaren en daarmede den djihaad uit te roepen, is geen gevolg gegeven. Onder de vele redenen die men in die kringen tegen een overheerschenden invloed van den Islam kan hebben, telt naar alle waarschijnlijkheid het voorbeeld dat Banten geeft, mede. Daar toch wordt het bestuur uitgeoefend door, staat althans geheel onder den invloed van schriftgeleerden, waardoor dit vroegere gewest een staatje in den staat is geworden. In normale tijden heeft het programma van de Masjoemi, waarin haar beginselen zijn uitgewerkt, ondanks de
aandacht die er in geschonken is aan de sociale en cultureele eischen die een moderne ontwikkeling stelt, weinig kans ingang te vinden. Aan scheiding van godsdienst en staat zal zoowel het kabinet als het Nationale Comité de voorkeur geven. Het beginsel van gelijkheid van godsdienst voor de wet laat, anders dan de Islam als staatsgodsdienst, alle gelegenheid om gebruik te maken van de diensten van Indonesiërs en anderen die geen Moslim zijn, in de vele takken
| |
| |
van regeeringszorg. Hoewel als zeker mag worden aangenomen dat de Moslimsche leiders, indien hun de macht ware gegeven, afstand zouden doen van den eisch, naar streng Mohammedaansch standpunt, dat niet-geloovigen in het bijzonder de schriftbezittende, Christenen en Joden, alleen als schatplichtigen in de Republiek zouden kunnen worden geduld, is het toch zonder meer duidelijk, dat de overheerschende positie van den Islam geen waarborgen zou opleveren voor fundamenteele rechten als godsdienstvrijheid, rechtsgelijkheid ongeacht geloof en ras, bescherming van de rechten van minderheden, vrijheid van onderwijs en vrijheid van meening en meeningsuiting, zooals deze door ons en door de huidige republikeinsche regeering verstaan worden. Hoezeer het waar is dat de bevolking in overgroote meerderheid het Mohammedaansche geloof belijdt en zich ten aanzien van haar familierecht, enkele uitzonderingen daargelaten en in de erkenning van de op haar rustende vervulling der voorgeschreven ritueele en godsdienstige plichten, Islamietisch voelt en Mohammedaan wil zijn, tegenover de eischen van een streng Moslimsch geloof en de toepassing der godsdienstige wet op haar onderlinge verhoudingen en in het maatschappelijk leven staat zij afwijzend.
Van het oogenblik echter dat werkelijk gevaar voor het behoud van de politieke zelfstandigheid zou dreigen en het na zooveel strijd verkregen zelfbeschikkingsrecht verloren zou dreigen te gaan, zwijgen al deze argumenten en overwegingen tegen een nauw samengaan met den Islam. Dan zal een oproep tot den geloofsstrijd tegen de Hollanders niet uitblijven.
De tegenstanders van het regeeringsbeleid die verzekeren geen oorlog te willen, maar veiligheid en recht voor allen in Nederlandsch-Indië, zullen dan ervaren, dat de verhoudingen zoo zijn geworden, dat eenzijdige wilsoplegging in Indonesië, zelfs met de bedoeling in ‘een gepast tijdsverloop’ zelfbeschikking aan de Indonesiërs toe te kennen, onherroepelijk oorlog tengevolge heeft, een oorlog waarbij de georganiseerde kern van de Masjoemi het fanatisme allerwege doet opvlammen. De Nederlandsche vechtgeneraals krijgen dan een kans, maar vergeten dat de Veiligheidsraad hun de wapens uit de hand zal nemen. Niet tot eer, maar tot ondergang van ons land.
|
|