De Nieuwe Stem. Jaargang 2
(1947)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |||||||||
Sociale en cultureele aspecten van een centraal welvaartsplan
| |||||||||
10. Welvaartsplanning en socio-cultureele planning.Het in den aanhef bedoelde contact ontstaat op 4 hoofdpunten:
ad a. Planning der wetenschap. Het motto der pure theorie ‘la science pour la science’ dreigt van den beoefenaar der wetenschap een geborneerd en egocentrisch wezen te maken, voorzoover dit inhoudt, dat diens taak zich streng beperkt tot het gespecialiseerde vak van wetenschap (of autonoom verklaarde onderdeel daarvan), hem dus isoleert in den ivoren toren der pure contemplatie los van de tijdruimtelijke, maatschappelijke verhoudingen. Dit houdt geenszins in een ontkenning van het mogelijke nut (zelfs indirect: practisch nut) en de noodzaak van pure theorie. Het betoog richt zich slechts tegen de enge begrenzing van wetenschaps- | |||||||||
[pagina 112]
| |||||||||
beoefening tot en uitsluitend als pure theorie. De pure theorie is een deel, niet het geheel. De zegswijze: het licht der wetenschap dient om te stralen, niet om te warmen, is een rationalisatie-achteráf, uitgevonden door een bepaald type kamergeleerde. Het is de wetenschapsbeoefening van een homo intellectualis, die bevrediging vindt in (en warm loopt voor!) het kunstig gedachtenspel van de behoeftenvoorziening door een homo economicus. Deze opzettelijke bewustzijnsverenging, stellig een verfijnde vorm van ‘discipline’, kan voor het wetenschappelijk onderzoek een waardevol hulpmiddel zijn. De waarden der wetenschap zijn echter daarmede niet uitgeput. Het wetenschappelijk subject en het economisch subject staan beiden in het volle leven, dragen beiden ook sociale verantwoordelijkheid. Welvaartsplanning moet kunnen steunen op beide pijlers. Wetenschappelijke planning ten behoeve van de volkshuishouding eischt een nieuw plan van wetenschap. Te weinig nog zijn juist een aantal sociale wetenschappen zich bewust van haar sociale functie ten dienste der menschelijke cultuurGa naar eind1). ‘Plannen’ van de sociaal-economische wetenschappen beteekent haar brengen tot wijsgeerige zelfbezinning op haar taak, tot axiomatische grondslagencritiek, tot synthetische oriënteering op de totale structuur, met inbegrip van de sociale evolutie en haar wisselwerking met de economische data. Doelbewuste planning zal moeten plaats vinden, ook van het wetenschappelijk fundamenteel en experimenteel onderzoek en van het wetenschappelijk onderwijs, waarbij de sociale en cultureele aspecten meer naar de voorgrond zullen kunnen worden geschoven. Van de juiste planning der verhouding tusschen wetenschap en samenleving is beider toekomstig welzijn afhankelijk. (Vgl. verder sub 16). De British Association for the Advancement of Science heeft in 1938 een onderafdeeling ‘Social and international relations of science’ ingesteld. Daarvóór was in Engeland reeds opgericht een Association of Scientific Workers, welke de socio-cultureele planning der wetenschap mede tot haar doelstellingen rekent. Amerika heeft dit voorbeeld nagevolgd en een gelijknamige vereeniging gesticht. Naar deze modellen is thans ook in ons land een Verbond van Wetenschappelijke Onderzoekers tot stand gekomen. Indien | |||||||||
[pagina 113]
| |||||||||
dit lichaam tot bloei geraakt, kan het een belangrijke bijdrage vormen tot een ontwikkeling in de richting als boven gekenschetstGa naar eind2). Het is aangesloten bij de zeer onlangs ook opgerichte ‘World Federation of Scientific Workers’Ga naar eind3). ad b. Het socio-cultureel gericht welvaartsstreven. De sociale wetenschappen werkten steeds naar een ‘plan’, bepaald door de achterliggende sociale philosophie en ideologie. Dit plan was bij de klassieke economen een getrouwe copie van het wereldbeeld der Newtoniaansche physica. Het weerspiegelde een optimistisch geloof in een goddelijke of natuurlijke orde, óók op sociaal-economisch gebied. Een eeuwige orde van gepraestabiliseerde harmonie en mechanisch-mathematische wetmatigheid. Dit deïstisch geloof is later saamgesmolten met atheïstische, natuurlijke evolutie- en selectie-theorieën, die, hier getransponeerd, tot een sociaal darwinisme en quietisme voerden. In de constante, gepraedestineerde regelmaat van dit wereldverloop was weinig of geen plaats voor de uitoefening van bewust vormende en hervormende menschelijke macht volgens vooraf bepaalde doeleinden. Ware dit wel zoo, dan zou ook het streng gesloten systeem der theoretisch-economische constructie dreigen ineen te storten of af te brokkelen. Geleidelijk heeft de theorie ernstig beproefd zich te zuiveren van deze meta-economische elementen en tegelijkertijd toch het oude denkmodel in wezen te conserveeren. Weliswaar is alle nieuwe sociale philosophie consequent geweerd, maar voordien openlijk opgenomen wijsgeerig-wereldbeschouwelijke voorstellingen en denkbeelden zijn, zij het deels overdekt en deels onbewust, nog steeds aanwezig. In de leer van het statisch evenwicht, van het doelmatig optimum, van de economische vrijheid en vrije concurrentie, van het gedetermineerd economisch handelen etc. leeft de oude sociale philosophie, veelal diep weggedrongen, nog voort. De pure economie (theorie) en, op haar voetspoor, de pure zakelijkheid (practijk) hebben beide in schijn ook de ethiek ter zijde geschoven, in waarheid voor zich een speciaal soort ethiek geschapen (wetenschapsmoraal, zakenmoraal). In het economisch principe blijft het utilitaristisch handelen volgens eigenbelang, als een kiezen van het grootste ruilvoordeel, hoezeer ook afgeschaafd en verwaterd, in feite gehandhaafd. Alhoewel de pure theorie voorgeeft alle doeleinden uit te sluiten, is het onmiskenbaar, dat | |||||||||
[pagina 114]
| |||||||||
zij toch aan één ideale doelstelling, nl. van zuiver-economisch handelen volgens het winstmotief, de voorkeur geeft. De welvaartsidealen van het tweede kwartaal der twintigste eeuw rusten echter op een sociaal-philosophisch en sociaal-ethisch herziene grondslag. Sociale solidariteit en service, sociale rechtvaardigheid en gelijkheid, sociale coöperatie en coördinatie, sociale contrôle en directie zijn als korte formuleeringen van nieuwe cultuuridealen omhooggestuwd. Zij richten zich tegen het optimistisch evolutionisme, het individualistisch automatisme en het ethisch hedonisme van een af te sluiten tijdperk der cultuurgeschiedenis. In een naast de puur-economische theorie staande, daarmee gelijkwaardige sociaal-economische theorie, zal met deze historische ontwikkeling rekening gehouden moeten worden. Die ontwikkeling omvat de nieuwere beschouwingen ten aanzien van de overheidstaak, vrijheid, democratie, cultuur, vooruitgang, arbeid, bestaanszekerheid, levensstandaard, maatschappij-inrichting etc. Zij omvat de wijsgeerige omwenteling van de natuurwetenschappen met betrekking tot het vroeger gehuldigde causale determinisme, de uitzonderinglooze wetmatigheid, de exacte bepaaldheid en de volstrekte objectiviteit. Zij omvat de gewijzigde geestesstructuur en waarde-hiërarchie, inzettend met de wereldbeschouwingsphilosophie van Dilthey en de creatieve evolutie-philosophie van Bergson. Zij omvat de sociaal-religieuze en sociaal-humanitaire geestesstroomingen uit de eerste helft van deze eeuw, die ongetwijfeld in de tweede helft tot een fundamenteele reconstructie op sociaal-economisch gebied (zoowel van de theorie als van de politiek) in belangrijke mate zullen bijdragen. Al dit en nog zooveel meer zal uitdrukking moeten vinden in het nieuwe ‘plan’ der sociale wetenschappen, dat hierboven (sub a) reeds aangeduid werd. Al zulks oefent evenzeer invloed uit op de tijdruimtelijke gestalte der welvaartsdoeleinden. Het socio-cultureel gehalte dezer welvaartsdoeleinden bepaalt op zijn beurt mede het type en het niveau der welvaartsplanning. (Vgl. hierna sub 11). Planmatige research is noodig om de socio-cultureele bindingen der welvaartsdoeleinden te analyseeren, waarbij zoowel de typisch nationale als internationale aspecten zullen moeten worden bezien. Verder gespecialiseerd onderzoek zal moeten dienen om na te gaan aan welke concrete criteria de nieuwe welvaartsidealen kunnen | |||||||||
[pagina 115]
| |||||||||
worden getoetst. De laatste jaren is b.v. toenemende aandacht besteed aan de norm van ‘full employment’Ga naar eind4); een nieuwe standaard is hard bezig zich een weg te banen naar de top, nl. van ‘full nutrition’Ga naar eind5). Dergelijke minimum-levensstandaards zullen straks worden uitgewerkt voor de bevrediging van andere elementaire behoeften aan stoffelijke en geestelijke welvaart (woning, kleeding, opvoeding, ontspanning, gezondheid, zekerheid etc.), waarbij meer dan vroeger met de inkomensklasse en de gezinsgrootte rekening zal worden gehouden. Het resultaat dezer socio-cultureele voorstudiën zal tenslotte mee beslissen, hoe en in wat voor soort welvaartsplan de economische doelmatigheid harmonisch kan worden vereenigd, binnen de marge van het mogelijke, met de sociale rechtvaardigheid en de cultureele menschwaardigheid. ad c. Planning, planners en publiek. Volgens Prof. von Hayek brengt planning met onvermijdelijke noodwendigheid de slechtste elementen aan de top van het overheidsapparaat. Dit is, dunkt ons, een ontoelaatbare generalisatie van het Duitsche voorbeeldGa naar eind6). Maar het wijst niettemin op het uitzonderlijk groot belang van een juiste planning der plannersGa naar eind7). Dit vraagt in de eerste plaats hervorming en aanvulling van het hooger onderwijs. De stichting van een politiek-sociale faculteit, gelijk te Amsterdam ‘gepland’, en van gelijksoortige instellingen elders, zal in een dringende behoefte voorzien, wat betreft de opleiding van hoogere bestuursambtenaren, die geroepen zullen worden aan de planning actief mede te werken. Het is echter evenzeer noodzakelijk, dat ook de toekomstige leiders van het bedrijfsleven, waaraan, volgens het subsidiariteitsbeginsel, een deel der planning in loyale en vrijwillige samenwerking (teamwork) gedelegeerd zal moeten worden, de gelegenheid krijgen zich met deze moderne technieken en gedachtegangen vertrouwd te maken. Tenslotte is er het probleem van de sociale vorming en opvoeding van het publiek, dat zich immers over de doeleinden der planning in groote lijnen heeft uit te spreken. Teneinde tot juiste oordeelsvorming in staat gesteld te worden, dient het van verschillende zijden omtrent de idee van planning voorgelicht te worden. Alleen welvaartsplanning, die niet slechts passief wordt geduld, maar waarlijk weerklank vindt bij het volk, zal op den duur scheppend werk kunnen verrichten. Geestelijke rijpheid is de voedings- | |||||||||
[pagina 116]
| |||||||||
bodem, waarin haar zaad kan wortel schieten en gedijen. Achter deze simpele opmerkingen gaan formidabele problemen en zelfs conflicten van waarde-systemen schuil. Dit komt immers neer op een vrijwel complete re-educatie, zoowel van de elite als van de massa, zoowel van de oudere als van de jongere generatie. Mannheim heeft in een diepgaande ontleding de Copernicaansche omwenteling op het socio-cultureele vlak blootgelegdGa naar eind8), hierin bestaande, dat terwijl voorheen de hoogste waarden voor en door de samenleving in het algemeen blind werden aanvaard als geboden van God of als deel van eeuwenoude, natuurlijke tradities, geleidelijk het inzicht baan brak, dat deze waarden althans voor een deel bewust kunnen worden gewaardeerd en geherwaardeerd, in vrijheid al dan niet geaccepteerd, en waar noodig naar redelijk en zedelijk inzicht gecorrigeerd. Maar terwijl aldus het automatisch waardeeringsmechanisme afbrokkelt, is daarvoor in de plaats nog niet gekomen een opvoedingsstelsel, planmatig gericht op het aankweeken der geestelijke vermogens tot bewuste en voor concrete doeleinden vrijwillig overeenstemmende waarde-appreciatie. Van de vervulling dezer beide voorwaarden, intelligentie en solidariteit, is de toekomstige maatschappelijke ontwikkeling afhankelijk. Wie planning zegt, zegt doeleinden, en wie doeleinden zegt, moet zeggen: wetenschap, kennis en inzicht. Met betrekking tot de welvaartsplanning vloeien de problemen van cultuur-sociologie, van sociale philosophie en ethiek, alsmede van sociale paedagogie en psychologie ineen tot het centrale probleem der sociale vorming van den toekomstigen mensch, d.i. van de opvoeding van ouders en van kinderen tot doelbewuste burgers. Burgers, die een hoogere trap bereiken dan van klasse-bewustzijn en klassen-strijd, die zijn maatschappij-bewust en zelfs wereld-bewust. Burgers, kortom, die zijn plan-minded, die door sociale samenwerking gezamenlijk den bouw van een nieuwe wereldorde, gegrond op sociale rechtvaardigheid, nastreven. ad d. Socio-cultureele welvaartsplanning. Welvaart omvat de onderling verstrengelde stoffelijke en geestelijke welvaartsspheren. De sociale en cultureele bestanddeelen der stoffelijke en geestelijke welvaart zijn maar ten deele in geld uitdrukbaar en drukken niettemin hun stempel op het algemeen welzijn. Welvaartsplanning zal ook aan die ideëele, maar niet of niet geheel meetbare aspecten | |||||||||
[pagina 117]
| |||||||||
voldoende aandacht moeten besteden, zal een evenwichtige synthese moeten nastreven van financieel-economische en socio-cultureele planning. De laatste begeeft zich voor Nederland vrijwel geheel op terra incognita. Behalve Rusland, zijn o.m. Zweden, Engeland en - in mindere mate - ook Amerika ons hierin voorgegaan. Onbekend maakt onbemind. Alleen al de aanwending van de moderne term ‘planning’ op het gebied der cultuur wekt instinctieve afweer-reacties, zelfs naar schr. d. ervaren heeft, bij de weinigen, wier levenswerk in feite uit cultureele planning op een onderdeel bestaat. Monsieur Jourdain is niet dood, hij leeft. Hij is in ons land thans een graag geziene gast. In de hoogste kringen. Het socio-cultureel denken is nog in veel opzichten irrationeel. Vandaar de kloof, die het van rationeele planning scheidt. Het is de bedoeling in de hierna volgende beschouwingen de hoofdlijnen der methodiek en problematiek van socio-cultureele planning nader uit te stippelen. | |||||||||
11. Methoden van socio-cultureele planning.In groote lijnen valt drieërlei methode van welvaartsplanning te onderscheiden. Ietwat simplistisch te kenschetsen als overwegend materialistisch (a), idealistisch (b) en realistisch (c). ad a. De eerste opvatting leunt sterk aan bij de heerschende economische theorie, welke haar gebied als autonoom beschouwt. Deze welvaartsplanning bepaalt zich in eerste instantie tot economische grootheden, bij voorkeur in cijferschema's uitdrukbaar. Daar is een economisch plan en hoogstens kunnen, bij wijze van correctie en retouche, enkele sociale en cultureele aspecten naar voren worden gebracht, als een pikant sausje over enkele spijzen van een tevoren gereedgemaakt menu. Zoodanig welvaartsplan streeft primair naar maximale productie. Wat betreft de verdeeling van het nationale product kan aan sociale en cultureele vragen eenige aandacht worden geschonken. Ook voorzoover het betreft coördinatie van departementale deelplannen, worden de ev. plannen der sociale en cultureele ministeries hierin betrokken. Aan een zelfstandige socio-cultureele planning in eigenlijken zin biedt deze opvatting weinig of geen armslag. ad b. De tweede opvatting is diametraal tegenovergesteld aan | |||||||||
[pagina 118]
| |||||||||
de eerste. Zij stelt voorop sociale en cultureele waarden om haarszelfs wil. Deze waarden zouden ook het economisch leven, daaraan ondergeschikt, moeten beheerschen. Volgens socialeGa naar eind9) en cultureele doelstellingen, zelf weer gericht volgens hoogere ethische en religieuze normen, behoort de welvaartsplanning te worden afgestemd. Elk socio-cultureel ideaal-systeem schijnt echter voorshands min of meer utopisch ten opzichte van de financieel-economische noodsituatie, waarin ons land verkeert. Ook zij, die principieel georiënteerdzijn naar deze tweede idealistische opvatting, worden aldus door harde noodzaak en uit practische overwegingen veelal teruggedrongen naar de eerstbeschreven, min of meer materialistische opvatting. ad c. Een tusschenweg lijkt evenwel mogelijk, welke naar die synthese streeft, welke de essentie vormt van alle planning. Men kan inderdaad geen sociaal paradijs bouwen op een economisch kerkhof. Anderzijds vooronderstelt de economische vooruitgang ook de bevrediging van minimale socio-cultureele behoeften. Tusschen deze sferen bestaat wisselwerking, is verschuiving mogelijk en een naar omstandigheden optimale verhouding nastreefbaar. Teneinde na te gaan of, hoe en in hoever sociale en cultureele plannen, in de naaste toekomst en op langer zicht, verwezenlijkt kunnen en moeten worden, vast te stellen waar telkenmale het optimum ligt, daartoe is juist een geëigend research-instrument voor socio-cultureele planning van noode. Zelfs de conclusie, dat sociale en cultureele plannen voorshands niet of nauwelijks tot uitvoering kunnen komen, mag slechts berusten op voorafgaande planning en research. Socio-cultureele planning zal naar omstandigheden kunnen evolueeren van een overwegend negatief naar een toenemend positief stadium. Dit echter is niet een kwestie van principe, maar een van graad, omvang, tempo, tactiek etc., waarmede realistische planning heeft rekening te houden. | |||||||||
12. Problemen van socio-cultureele planning.De onderhavige studie neemt nu verder tot uitgangspunt de hierboven gestelde realistische opvatting van socio-cultureele planning. Bij uitvoering op deze basis rijzen tal van problemen. Slechts enkele der meest op den voorgrond tredende kunnen hier worden bezien. Het zijn de volgende: | |||||||||
[pagina 119]
| |||||||||
Wat omvat socio-cultureele planning, welke zijn haar grenzen? Is planning op deze gebieden principieel wenschelijk of schadelijk? Wie moet deze planning verrichten? Is dit technisch uitvoerbaar, zoo ja, hoe? Welke zijn de financieel-economische kosten en het nut? Aan een korte behandeling van dit 5-tal vragen zijn de volgende nrs. 13 t/m 17 gewijd. | |||||||||
13. Het object van socio-cultureele planning.Het socio-cultureel gebied is niet een op zichzelf bestaand en omlijnd gebied van menschelijk leven en samenleven. Het is ongedefinieerd, omdat er geen objectief waarneembare en om trekbare socio-cultureele spheer bestaat. Is het ook ondefinieerbaar? Een tweede vraag. Waarom moeten juist het sociale en het cultureele worden vereenigd tot een socio-cultureel gebied? Waarom niet liever b.v. het sociale en het economische tot een sociaal-economisch gebied? Om met de laatste vraag te beginnen, het een sluit het ander niet uit. Tal van vraagstukken moeten inderdaad vooral sociaal-economisch worden bezien: zoo b.v. de verhouding van prijzen en loonen, van arbeid en productie, van klein- en grootbedrijf e.d. Anderzijds worden de sociale en cultureele welvaartsspheren door een sterke kwalitatieve band vereenigd. Factoren, die het sociaal proces naar vorm en inhoud beïnvloeden, werken als regel in op de cultuur-beweging en omgekeerd. Cultuur wordt gedragen door de geestesontplooiïng van den socialen mensch, ontwikkelt zich binnen het kader der sociale levensorde. Voorzoover althans onder cultuur in den ruimsten zin begrepen wordt, behalve de engere elite-cultuur, ook en juist de volkscultuur. Dat is: de cultureele habitus en structuur der gemeenschap, de stijl van innerlijk leven en uiterlijk samenleven, van denken en doen; het geestespeil der maatschappelijke verhoudingen en de zedelijke betrekkingen met den medemensch (in gezins-, groeps-, volks- en volkerenverband). Voor dit gebied van menschelijk-maatschappelijke en geestelijk-zedelijke samenhangen en overgangen is het begrip socio-cultuur, meenen wij, zeer wel bruikbaar. De sociale en cultureele doelstellingen in het bijzonder hebben tal van historische en actueele raakvlakken. Verschillende sociale | |||||||||
[pagina 120]
| |||||||||
en cultureele onderwerpen hangen nauw met elkander samenGa naar eind10). Philosophie, ethiek en wetenschap hebben elk ineenvloeiende sociale en cultureele aspecten. Deze maken ook contact bij de opvoeding en ontwikkeling van het volk en van bepaalde volksgroepen, bij het gezin, de jeugd, den arbeid, den vrijen tijd, de gezondheid, het onderwijs, bij productie en consumptie, bij de organisatie van het maatschappelijk leven, bij internationale samenwerking en bij alle streven naar vernieuwing. In de sociaal-economische verbinding dreigt overheersching van de economie. Als tegenwicht dient de alliage van het socio-cultureele, waarbij het accent wordt verlegd naar de cultuur. Het antwoord op de tweede vraag moet dus luiden, dat, afgezien van een aantal specifiek sociaal-economische vraagstukken, veel ervoor pleit het sociale en cultureele tot één samenhangend complex te combineeren. Tot dit socio-cultureel complex behooren: de afzonderlijke gebieden van het sociaal en cultureel gebeuren met hun wisselwerking in het verleden en heden, het gemeenschappelijk grensgebied van sociale en cultureele verschijnselen en tenslotte de nauw verbonden toekomstige ontwikkeling van maatschappij en beschaving in het kader van doelbewuste welvaartsplanning. Dit versterkt echter het bezwaar, door de eerste vraag gesuggereerd, dat zulk een veelomvattend en vaag gebied zich toch bezwaarlijk leent voor de wetenschappelijke aanpak van planning. Inderdaad zal derhalve moeten worden beproefd de samenstellende bestanddeelen, zoo niet scherp te scheiden, dan toch wel te onderscheiden. Deze overweging is alweer een realistische, teneinde practisch te kunnen werken. Door het sociale en het cultureele elk op zich zoo goed mogelijk te omlijnen, worden tegelijk de contouren van het geheel scherper gemarkeerd. Wat precies sociaal en wat cultureel is, daarover zijn de geleerden het niet eensGa naar eind11). Om een begin te maken, mag dat niet hinderen. Voorshands mag naar onze meening worden volstaan met voor de practijk bruikbare omschrijvingen, zonder wetenschappelijke pretentie, b.v. als volgt: Onder het sociale aspect worden bezien de verhoudingen en groepeeringen der samenleving; de klassen, standen, organen, de samenstellende bestanddeelen van de bevolking, van het bedrijfsleven, van het maatschappelijk leven; de menschelijke factor. | |||||||||
[pagina 121]
| |||||||||
Onder het cultureele aspect worden bezien de overwegend geestelijke en zedelijke waarden, welke 's lands ontwikkelingsgang en beschavingspeil kenmerken, alsmede de vormende krachten daarvan. In de bijlagen toegevoegd aan het slotartikel in het volgend nummer zal men een overzicht kunnen vinden, overeenkomstig dit schema, van het arbeidsterrein, resp. van sociale planning en van cultureele planning, welke tezamen tot socio-cultureele planning moeten worden gecoördineerd. Met nadruk zij er op gewezen, dat deze voorloopige proeve van indeeling niet bevat een program, doch slechts vormt een catalogus: een stukje planning om tot planning te geraken. Het bedoelde overzicht toont, dat socio-cultureele planning betrekking kan hebben op een zeer groot aantal onderwerpen, waarvan elk sterk gespecialiseerd onderzoek vereischt. Het is niet mogelijk binnen het raam van deze studie verder te gaan dan een globale aanduiding van het bestaan en den samenhang dezer vraagstukken, waarvan de gegeven opsomming niet uitputtend wil noch kan zijn. Ook is afgezien van een behandeling der technische planning-litteratuur, welke over een aantal der bedoelde onderwerpen afzonderlijk is gepubliceerd. | |||||||||
14. Socio-cultureele planning: contradictio in terminis?In den aanvang van dit opstel is gezegd: planning is zelf een cultuurverschijnsel en beïnvloedt op haar beurt de cultuur. Maar hoe? Dictatoriale planning zal ook de cultuur persen in het keurslijf van één dwingend voorgeschreven doelsysteem. De Staatsraison bepaalt wat cultuur is en wat niet, d.w.z. stelt normen voor de kunst, de godsdienst, de wetenschap, het recht, de moraal enz.. De overheid bemoeit zich, straf regelend, met de kerkelijke en rechterlijke dienaren, met de artisten en studenten, met school en gezin, met pers en radio, met het menschelijk denken en gevoelen, kortom met alle spiritueele strevingen in de samenleving. Zij ment, vent, remt en stremt het cultureele leven, tot elk sprankje van cultuur, alle leven is gebluscht. Immers een der wezenskenmerken van cultuur, althans van Westersche cultuur, is: haar ongedwongen, origineele, persoonlijke, gedifferentieerde uiting en ontplooiïng. Ziedaar het dilemma. Barbara Wootton heeft het puntig getypeerd: | |||||||||
[pagina 122]
| |||||||||
‘The problem of planning for freedom thus resolves itself into the problem of determinate planning for indeterminate cultural ends’Ga naar eind12). Is democratische planning van cultuur mogelijk, zonder deze, hoe goed ook bedoeld, juist daardoor te verstikken? Brengt planning, in welken vorm dan ook, niet automatisch mede: ingrijpende overheidsbemoeiïng, vergaande uniformiteit, dwingende aanwijzingen, bureaucratische belemmeringen e.d.? Zoo men al huiverig is voor economische planning, moet dan niet het ergste gevreesd worden van het met grove, zware laarzen onbehouwen rondstappen door Vadertje Staat op een gebied, waar zulk een teer gewas met ontelbare, zorgzame vingeren wordt geteeld? Wie de voorgaande uiteenzettingen met aandacht gevolgd heeft, zal niet bij voorbaat afwijzend staan tegenover de zienswijze, dat deze voorstelling in haar algemeenheid gechargeerd is. Stellig is de idee, dat cultuur-planning via cultuur-conformiteit zou neerkomen op een cultuur-catastrophe, meer dan een gekunstelde paradox. Het waarschuwingssignaal staat inderdaad op rood, maar het kan zeer wel op groen worden overgeschakeld. Mogelijk misbruik sluit een goed gebruik niet bij voorbaat uit. Socio-cultureele planning is ongetwijfeld uiterst delicaat, vereischt een groote mate van behoedzaamheid en tact. Meer nog dan elders is hier het criterium: de wijze en mate van planning. Men kan de universiteiten en faculteiten plannen, het aantal docenten, den aard der te doceeren vakken en de lesgelden. Men kan bovendien nog, als in Duitschland, aangeven, wat de professoren op hun colleges moeten en wat zij niet mogen vertellen. Men kan echter ook vóór dit hellend vlak van propaganda en staatscultuur stilhouden. Goede cultureele planning is het trekken van grenzen op de juiste tijden en plaatsen. Kan men echter, eenmaal aanvangend, inderdaad nog stoppen waar en wanneer men wil of wordt men op een zeker punt of oogenblik de opgeroepen geesten niet meer baas? Zelfs in de strengst gecentraliseerde planhuishouding, in de Sowjet-Unie, welke in het vijf-jaren-plan ook den cultureelen opbouw omvat, constateeren sommige waarnemers (in afwijking van evenzoovele anderen!) een krachtige opbloei der wetenschapsbeoefening, een uiteindelijk herstel van het vrije kerkelijk leven, een hoog niveau van de kunstbeoefening. Maar gesteld al, dat cultureele planning niet per se behoeft te | |||||||||
[pagina 123]
| |||||||||
zijn schadelijk, zij is toch evenmin strict noodzakelijk? Waarom, zoo redeneeren zeker niet alleen de lauwen en halven, zouden wij willens en wetens een terrein zoo vol voetangels en klemmen betreden? De erflaters der cultuur zijn niet volgens plan gekweekt. Scheppende energie gaat niet langs voorgeschreven paden, doch baant zich zelve eigen wegen. De Nederlandsche cultuur heeft naam verworven in de wereld, zonder bewuste collectieve planning. Dit standpunt wordt niet meer algemeen gedeeld. Zeer terecht rekent ons Departement van Buitenlandsche Zaken thans ook de cultureele voorlichting in den vreemde omtrent Nederland tot zijn taak. Het Departement van O.K. en W. gaat een zeer bescheiden proef nemen met de aanstelling van cultureele attachés. Hoe echter valt de hedendaagsche vergelijking van Nederland en andere landen uit? Het gaat daarbij om meer dan om de namen van enkele representanten van ons cultureele leven. Het gaat om meer dan molens, bloembollen, kleederdrachten en klompen. Het gaat om het niveau onzer cultuur, evenzeer ook van de massa des volks. Het zij veroorloofd op slechts één punt een bij uitstek deskundig schrijver te citeerenGa naar eind13). Vergelijkt men, zoo schrijft de Vries Reilingh, het hoofdstuk Nederland uit het ‘International Yearbook of Adult Education’ van 1929 met die over andere landen, dan blijkt niet alleen ‘de geringe omvang van de desbetreffende bemoeienis hier te lande, doch haast nergens krijgt men een dergelijk verbrokkeld beeld van ongelijksoortige pogingen...’ men komt niet verder ‘dan het stadium van dilettantisme en philanthropie’. Staat dit voorbeeld van planlooze, socio-cultureele achterstand op zichzelf of is het één uit vele? Het zou een afzonderlijke studie vereischen om hieromtrent onderdeelsgewijs een gefundeerd oordeel te kunnen uitspreken. Een feit is echter, dat elders op deze onderwerpen zeer intensief gestudeerd is en wordt. Waar en hoe gebeurt dit welbewust bij ons, welke menschen hebben wij hiervoor beschikbaar? Het is gevaarlijk te willen blijven rusten op de lauweren in een roemvol verleden behaald door dichters en schilders, wijsgeeren en geleerden, uitvinders en ontdekkers. Onze hedendaagsche cultuur is wellicht minder individueel en meer sociaal gebonden. Of voor de bepaling van het niveau dezer sociale cultuur bruikbare | |||||||||
[pagina 124]
| |||||||||
criteria te vinden zijn, zij hier in het midden gelaten. Maar het zegt toch in ieder geval wel iets in dit opzicht, dat volgens Westersche maatstaven bij uitstek democratische, cultureel hoogstaande landen, als b.v. Engeland en Zweden, reeds betrekkelijk ver op den weg van socio-cultureele planning zijn voortgeschreden! Alva Myrdal heeft een hoogst belangwekkend beeld geschetst van de socio-cultureele planning in ZwedenGa naar eind14), welke aldaar grootendeels nog voor den oorlog tot stand kwam en in hoofdzaak gekoppeld is aan de bevolkings- en gezinszorg. Deze studie bevat een rijkdom aan statistisch materiaal, die haast verbijsterend is. Verbijsterend ook naar den inhoud en voor ons land. Wij liggen daarbij naar het schijnt ver achter, welhaast een heele phaseGa naar eind15). Ook bij de desbetreffende ontwikkeling in Engeland waren wij wellicht reeds vóór den oorlog achterop geraakt. Sindsdien is aldaar juist in dit opzicht veel gepresteerdGa naar eind16) en nog meer in voorbereiding. Op socio-cultureel gebied kan men natuurlijk, minder nog dan elders, uit den vreemde importeeren en klakkeloos imiteeren. Hier zij dan ook de inhoud dezer planning daargelaten, alleen op het bestaan als zoodanig de aandacht gevestigd. De in de kop van deze paragraaf gestelde vraag is daarmede beantwoord. Een logische antinomie tusschen planning en cultuur bestaat niet. Dat elders socio-cultureele planning mogelijk en wenschelijk gebleken is, bewijst echter nog niet alles voor ons land. Daarvoor ware op vele punten nader onderzoek noodig. Zoodanige research vormt echter reeds de beginphase van planning. | |||||||||
15. Het subject van socio-cultureele planning.Het trekken van grenzen op de juiste plaatsen is zeker wel in de eerste plaats van groot belang bij de vaststelling der competentie van het subject, resp. de subjecten, van socio-cultureele planning. Het subsidiariteitsbeginsel, volgens hetwelk hoogere organen zich moeten onthouden van werkzaamheden, die door lagere organen kunnen worden verricht, sta hier voorop. De overheidstaak zij vóór alles een stimuleeren en coördineeren van dat, wat in de vrije maatschappij opkomt en door particuliere organisaties is of wordt opgebouwd. Die beide voorschriften hebben echter bedenkelijk veel weg van gemeenplaatsen. Het zijn in elk geval geen vaste criteria, volgens | |||||||||
[pagina 125]
| |||||||||
welke problemen kunnen worden opgelost. In de practijk is het juist de groote moeilijkheid te bepalen, welke werkzaamheden inderdaad door lagere organen kunnen en dus ev. moeten worden verricht, waar stimuleeren overgaat in reguleeren en wanneer de overheid bij gebreke aan voldoende particulier initiatief zelf moet inspringen. Momenteel is overigens noch de overheid, noch de maatschappelijke organisatie op deze taak voldoende voorbereid. Op de ministerieele departementen van Sociale Zaken en van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen ontbreekt b.v. een speciaal orgaan voor planning en research, zooals de economische departementen deze kennen. Anderzijds staat ook de vrije socio-cultureele organisatie te onzent pas in de kinderschoenen. Aan de totstandkoming van dit noodzakelijk kader dient allereerst krachtige steun te worden verleend. De typische kenmerken van onderorganisatie, te weten eenerzijds overlapping, anderzijds lacunes, zijn ook hier duidelijk waarneembaar. Naast den reeds geprojecteerden Economischen en Socialen Raad ware als hoogste, overkoepelende instantie te stellen een Socio-Cultureele Raad. De oprichting van het Studiecentrum voor Maatschappelijke Vraagstukken wijst in de richting van een ontbrekend toporgaan voor deze materie. Daarheen tendeert ook het Nationaal Instituut. Maar ook de hieronder hiërarchisch ressorteerende organen ontbreken nog goeddeels of bevinden zich eerst in oprichting. Het is hier niet de plaats een volledig organisatie-schema uit te werken. Bij wijze van voorbeeld worden hier slechts genoemd een Wetenschapsraad, Kunstraad, Onderwijsraad, Jeugdraad, Arbeidsraad, Gezondheidsraad, Bevolkings- en gezinsraad, Huishoudraad, Volksgroepsraad enz. Onder elk van deze Raden kunnen dan weer verder gespecialiseerde Raden ressorteeren. B.v. onder den Onderwijsraad een afzonderlijke Universiteitsraad, onder den Jeugdraad een Paedagogische Studieraad, onder den Volksgroepsraad een Middenstandsraad enz. De juiste organisatie en onderlinge taakverdeeling der te stichten of onderling te verbinden Raden hangt samen met wat op dit gebied reeds gegroeid was of in wording is. Over de verhouding tot de overheid zou nog veel te zeggen zijn. Deze hoeft al naar | |||||||||
[pagina 126]
| |||||||||
het onderwerp niet steeds gelijk te zijn. Men verwijt echter de protagonisten van planning veelal - en niet steeds geheel ten onrechte - dat zij zich verschansen achter een façade van papieren organen, constructies, formules en planvormen. Mede daarom heeft de onderhavige studie zich meer toegelegd op de materieele dan op de formeele problemen. Ten deele liggen de laatste al reeds op het terrein van de ordening, organisatie en uitvoering. (Slot volgt) |
|