| |
| |
| |
Europese federatie door Jan Romein
1. Inleiding
Na de Napoleontische oorlogen beproefde het Congres van Wenen een reconstructie der Europese orde, die tevoren op het zogenaamde Europese evenwicht gesteund had, volgens het z.g. legitimiteitsbeginsel. Het bezorgde het Continent een periode van 40 jaar zonder grote oorlogen en was reeds daarom niet zo verwerpelijk, als de liberale geschiedschrijving het later wel heeft doen voorkomen. Niettemin is dit beginsel heden ten dage alleen uit dien hoofde al niet meer toepasselijk, omdat er zo goed als geen vorstenhuizen meer zijn, waarop het zou kunnen worden toegepast. Het legitimiteitsbeginsel, dat, conservatief en reactionnair zelfs als het was ten opzichte van de Franse Revolutie, in de eerste plaats aan de staatshoofden dacht, werd afgewisseld door het liberale principe van de nationaliteitsstaat, waarbij het accent niet meer op het staatshoofd, maar op de staat zelf viel. De onrust onder het systeem-Metternich, vooral in Griekenland en België, vond daar zijn oorzaak. Ditzelfde principe leidde in de jaren '60 en '70 tot de oorlogen, door Sardinië en Pruisen gevoerd om de Italiaanse en Duitse eenheid tot stand te brengen. Het beginsel, waarnaar in 1919 de reorganisatie der Europese orde beproefd werd was in wezen nog hetzelfde - en daarom ook tot mislukking gedoemd - maar in de nieuwe naam, die men er aan gaf - die van zelfbestemmingsrecht der volken, schemert toch reeds een derde beginsel door, waarbij de nadruk niet meer op de nationale staat, maar op het volk van die staat valt. Het beginsel volgens hetwelk bij de komende vredesconferentie opnieuw een ordening van ons continent beproefd zal moeten worden, zal als de consekwentie van dit derde beginsel beschouwd kunnen worden inzóver, dat men nu alléén op het belang der volken zelf zal mogen letten, zelfs ten koste van de ‘staat’ in de oude betekenis van dat woord. Men zal dat belang echter
anders moeten zien dan in Versailles het geval was. De vorige
| |
| |
wereldoorlog, die aan de 19e eeuwse vrije wereldeconomie de bodem onttrokken heeft of beter misschien, welks uitbreken, voorzover de oorzaken daarvan van economische aard waren, het bewijs leverde, dat aan die economie de bodem onttrokken was, en de daarop volgende economische crises, deden als verweermiddel tegen die ontreddering een economisch nationalisme ontstaan, waarbij elke natie zich inkapselde in haar eigen belangen, die overal tenslotte leidden in de richting ener autarkie. Deze is evenwel, ook voor haar vurigste aanhangers nooit meer geweest dan een pis-aller en waar anderzijds een terugkeer tot de vrije wereld-economie van vóór 1914 tot de volstrekte onmogelijkheden behoort, is het duidelijk, dat men in de toekomst een weg zal moeten inslaan, die noch tot het éne noch tot het andere uiterste zal leiden, derhalve noch tot een conceptie, waarbij de wereld als één economisch geheel wordt beschouwd in de zin zoals de 19de eeuw dat deed (d.w.z. met Europa en de Ver. Staten als fabriek en de andere landen met agrarische of grondstoffelijke monocultures er omheen) noch ook tot een, waarbij het streven naar nationale autarkie, die even onbereikbaar als onwenselijk is, wordt volgehouden. Die derde weg kan slechts bestaan in de vorming van continentale federaties of blokken, waarvan wij de omtrekken in onze vorige beschouwing getrokken hebben. Federaties derhalve, waarin elke nationale staat van zijn soevereiniteit naar buiten heeft afstand gedaan in het belang van het geheel, dat is in dit tijdsgewricht evenzeer in zijn eigen belang, precies zoals op kleine schaal in 1795 de gewesten van de Republiek der Verenigde Nederlanden afstand hebben gedaan van hun soevereiniteit terwille van de Bataafse Republiek, d.i. zowel in het belang der zeven gewesten gezamenlijk als in dat van elk afzonderlijk. Of zoals op iets groter schaal de Duitse landen hun soevereiniteit naar buiten hebben opgegeven terwille van het Duitse Rijk
en op nog groter schaal de Ver. Staten van Noord-Amerika hun (steeds trouwens betrekkelijke) soevereiniteit steeds meer hebben prijs gegeven ten gunste van Washington. Deze drie voorbeelden vertonen dit integratieproces tevens in drie verschillende graden. De Bataafse Republiek werd een volkomen eenheidsstaat, de Duitse Republiek zo goed als, de Amerikaanse weer iets minder. De continentale federaties zullen aanvankelijk nog weer losser moeten zijn, wil hun vorming niet nationale (en
| |
| |
dan reactionnaire) reacties opwekken, die het begonnen hervormingswerk in gevaar zouden brengen, anderzijds echter ook weer niet zó los, dat de continentale tendenzen geen aanhechtingspunten zouden kunnen vinden voor een toekomstige ontwikkeling. Het is een probleem van practische politiek waarbij van te voren niet uit te maken valt, waar hier het juiste midden is te vinden.
| |
2. Waarom Europese blokvorming?
Historische oorzaken, zowel van economisch-historische als van politiek-historische aard, doen ten opzichte van de aaneensluiting der Europese staten tot een Europese federatie echter zóveel problemen rijzen, dat wij hier niet kunnen volstaan met de algemene organisatorische grondslagen, waarop wij in ons vorig stuk de zes continentale federaties hebben opgetrokken.
We hebben daar gezien, dat één van de redenen, die het wenselijk deden zijn tot de vorming van continentale federaties over te gaan, de beperking was van het aantal vertegenwoordigers in een mundiaal lichaam, alsmede dat deze beperking zowel organisatorisch als politiek noodzakelijk was, organisatorisch om dat lichaam niet over te belasten, politiek om een evenwicht in de machtsverhouding dier vertegenwoordigers te scheppen. Datzelfde geldt in misschien nog hogere mate voor de Europese federatie, d.w.z. dat ook hier de kleinere en kleine staten zich tot federaties of blokken moeten groeperen om een organisatorisch hanteerbaar en machtspolitisch uitgebalanceerde Pan-Europese federatie te krijgen. Ook het practisch-politieke probleem, hoe na de oorlog met Duitsland te handelen, zowel als de toekomstige plaats van dit Rijk in de Europese federatie zal door de toepassing van deze blok-vorming een andere en wij menen betere en meer afdoende oplossing vinden dan die van Versailles. Destijds werd, in de practijk, het beginsel van het zelfbestemmingsrecht der natiën gebruikt voor de stichting van een aantal ‘nationale’ staten (Tsjecho-Slowakije, Joego-Slavië) om een ring te leggen van (Franse) vazalstaten om het Duitse Rijk, terwijl terzelfdertijd ongeveer de Baltische Staten (Finland, Estland, Letland en Lithauen) ontstonden, oorspronkelijk krachtens hetzelfde beginsel, door de Russische Revolutie toegepast, maar later evenals Polen en Roemenië gebruikt voor het z.g. ‘sanitair cordon’ om de Sowjetunie van Europa af te sluiten. In
| |
| |
hoofdzaak derhalve waren bij de stichting dier staten als vooral ook bij de bepaling hunner grenzen militaire gezichtspunten aan de orde. De toepassing van het blokvormingsbeginsel bereikt het toen beóógde resultaat langs een andere weg. Geen bedreiging van Duitslands grootte en kracht in Midden-Europa, maar een relativering ervan door aanéénsluiting der kleinere staten tot dan eveneens grote blokken of federaties. Hetzelfde geldt tegenover Engeland dat zolang het Empire in welke vorm ook blijft voortbestaan, eveneens een macht ontwikkelen kan ver uitgaande boven die der andere Europese staten. Als men wil kan men deze blokvorming binnen Europa een terugkeer noemen tot de 18e eeuwse politiek van het Europese evenwicht, maar dan op een andere basis. Niet meer enkele grote mogendheden die elkaar met behulp van satelliet-staatjes en subsidie-verdragen het streven naar de hegemonie over Europa beletten, maar blokken die in grootte, bevolkingstal, industriële en agrarische betekenis (het massa-index-principe) ongeveer tegen elkaar opwegen, alle groot genoeg om een onmisbare factor voor de continentale samenwerking te zijn, en geen van alle zó groot, dat niet een poging tot overheersing van één door alle andere in de kiem zou kunnen worden gesmoord.
| |
3. Welke Europese blokken?
Hoe ziet nu een dergelijk Europa er uit? Evenals bij het schetsen van de omtrekken der continentale federaties, knopen we ook bij dat van de Europese blokken (of federaties) aan reeds begonnen ontwikkelingen aan en laten, evenals daar, mogelijkheden voor verdere ontwikkeling in deze richting over. Wij onderscheiden dan de volgende zeven federaties.
I. De Noord-Europese of Skandinavische Federatie, II. De West-Europese (of Anglo-Nederlandse) Federatie, III. De Zuid-Europese of Latijnse Federatie, IV. De Balkan-Federatie, V. De Donau-Federatie, VI. De Oost-Europese of Poolse Federatie, VII. De Midden-Europese of Duitse Federatie.
Hierbij moet als 8ste onderdeel Zwitserland genoemd worden. De ethnografische samenstelling van dit land alsmede een traditie van eeuwen als vooral ook een practische behoefte aan ‘neutraal’ gebied maakt het wenselijk in dit opzicht het voorbeeld van 1919 te volgen en in de Europese federatie Zwitserland de rang te
| |
| |
geven, die de Staat-Washington in de Verenigde Staten heeft. Tot de Noord-Europese of Skandinavische Federatie behoren Zweden, Noorwegen, Denemarken en Finland. In totaal, in ruwe cijfers van circa 1935, 1.200.000 km2 en 16 millioen inwoners. Naar oppervlakte is zij de tweede der zeven, naar bevolking de laatste. In menig opzicht bestaat zij al of bestond zij toch.
De West-Europese of Engels-Nederlandse Federatie. Zij zou bestaan uit Groot-Brittannië, Ierland, Nederland, België en Luxemburg. Wij gaan er van uit, dat de Belgische Staat reeds te lang bestaat en ook te zeer in een nog veel verder verleden wortelt om een verdeling in een Vlaams en Waals gedeelte en resp. aansluiting bij Nederland en Frankrijk nog wenselijk te maken. Veeleer kan deze staat, indien zij blijft bestaan, de natuurlijke brug vormen tussen de Noordzee- of Anglo-Nederlandse Federatie, waartoe hijzelf behoort en de Latijnse of Middellandse Zee-Federatie. Waarschijnlijk zou deze West-Europese federatie niet zo vlot tot stand kunnen komen als de Noord-Europese. De gedachte is nog ongewoon, maar er zijn aan de andere kant toch heel wat symptomen in de geschiedenis, die er, als men het zo wil uitdrukken, heenwijzen. De uitwerking hiervan zou een aparte verhandeling vereisen. Ik wijs hier slechts op drie dier symptomen: de verwante geest der betrokken volken, allen kinderen van de Noordzee om zo te zeggen, en de uitspraak dat de grenzen van Groot-Brittannië aan de Rijn liggen en tenslotte de historie: Cromwell en Willem III: voldoende in elk geval om het verwijt te ontgaan dat alleen de recente geschiedenis de vader dezer gedachte zou zijn. Zij beslaat 375.000 km2 en is daarmee op één na de kleinste, haar inwonertal bestaat echter uit 66.000.000, de derde van bovenaf. Zoals de Skandinavische federatie beneden, is zij dus boven het gemiddelde bevolkt. Emigratie van hier naar het Noorden zal derhalve misschien een van de middelen zijn om hier een stabieler evenwicht te scheppen tussen oppervlakte en bevolking.
De Zuid-Europese of Latijnse Federatie. Zij bestaat uit Frankrijk, Spanje, Portugal en Italië. Ethnologisch is de eenheid hier even nauw als bij I en II, ja, let men resp. op Finland, Ierland en Walenland dan is deze Romaanse federatie zelfs nauwer. Ook ideologisch is de afstand tussen deze volken niet bijzonder groot. In ander opzicht, historisch en politiek, liggen hier wellicht groter hinderpalen.
| |
| |
Indien zij daarom voorlopig nog niet tot stand zou kunnen komen, zou het bezwaar echter niet zó overwegend zijn, omdat alle drie leden, zo niet of niet meer tot de grote dan toch tot de grotere Europese mogendheden gerekend kunnen worden. Zou zij wèl tot stand komen, dan zou zij daarom èn naar oppervlak èn naar bevolkingsgetal nr. 1 zijn met haar ongeveer 1.450.000 km2 en haar 112.000.000 inwoners. Wenselijk is haar vorming om drie redenen: 1e. opdat niet de Midden-Europese het sterkste bevolkingsgetal opleverde en 2e. opdat de federale gedachte niet verzwakt worde door het bestaan van nog drie afzonderlijke nationale eenheidsstaten in het Nieuwe Europa en 3e. terwille van de nauwe samenwerking, nodig voor de integrering van het aan de Europese federatie toegevoegde ‘Latijnse’ gedeelte van Noord-Afrika (zie het stuk over de Continentale Federaties).
De Balkan-Federatie. Zij bestaat uit: Griekenland, Albanië, Bulgarije, Joegoslavië, terwijl een Turks vertegenwoordiger er zitting in heeft voor het Europese gebiedsdeel van Turkije. Zij is circa 550.000 km2 groot en telt globaal 28 millioen inwoners, resp. nr. 3 en nr. 6. Verdere industrialisering, met door de Europese federatie verstrekte kapitaalsgoederen, kan haar op de duur aan een bevolkingsdichtheid helpen, meer in overeenstemming met haar grootte. In de Balkanbond heeft zij een voorloper en al een geschiedenis. Tengevolge van de concurrentie tussen het daar belegde Engels-Franse kapitaal en dat van het Duitse imperialisme hebben de Balkanvolken tot nog toe in een positie verkeerd, niet ongelijk aan die van Zuid-Amerika. De bovengenoemde industrialisatie zal echter die banden van dienstbaarheid geleidelijk doen slaken en dit gebied tot die volkomen gelijkwaardigheid en gelijkgerechtigdheid opvoeden waarop de begaafdheid dezer volken hen aanspraak kan doen maken.
De Donau-Federatie. Wanneer Roemenië, Hongarije en Tsjechoslowakije zich aanéénsluiten tot een Donau-federatie is ook dit geen volkomen nieuwe figuur. Wel nieuw, voorzover bij vroegere plannen voor een Donau-federatie altijd mede aan Oostenrijk is gedacht. Het scheppen van een noodzakelijk tegenwicht tegen de Pruisische geest in de Midden-Europese of Duitse federatie kan beter dan door een afsplintering van Duitssprekende volken door een aaneenvoeging daarvan worden bereikt. Zie daarvoor onder VII. Nochtans liggen
| |
| |
hier misschien, met uitzondering van de Midden-Europese of Duitse federatie zelf, de moeilijkste problemen ter oplossing. Territoriaal: de afbakening van de grens tussen Hongarije en Roemenië (Zevenburgen) en die tussen Hongarije en Tsjechoslowakije en tenslotte het probleem der Sudeten-Duitsers. Nu de grenzen echter niet meer als vroeger van militair belang zijn, zou dit probleem nuchter bezien kunnen worden. Op grond van wat zoëven werd opgemerkt, schijnt het aanbeveling te verdienen, misschien met enkele correcties van overdrijvingen, voor dit probleem de oplossing van München te aanvaarden. Bovendien zullen misschien in deze federatie nog de meeste sociale problemen op te lossen zijn, met name dat van het grootgrondbezit, dat overal elders, ofschoon niet overal opgelost, toch een minder centraal en acuut probleem vormt dan hier. Verdere liquidatie ervan, al of niet met schadeloosstelling aan de grondheren ligt overigens te zeer in de lijn der ontwikkeling dan dat hier de uitdrukkelijke wenselijkheid ervan nader betoogd hoeft te worden. De 5de federatie heeft een oppervlakte van 550.000 km2 (even groot als die van de Balkan) en een bevolking van ong. 45 millioen (4e plaats van bovenaf).
De Oost-Europese of Poolse Federatie. Deze dankt haar naam aan het feit, dat zij vrijwel uitsluitend uit Polen bestaat. De enige andere ‘staat’ die er deel van uitmaakt is Oostpruisen. De kwestie van Dantzig en de Poolse corridor is namelijk een Gordiaanse knoop, die alleen doorgehakt kan worden. Het bijzondere gevaar dat Pruisen biedt (zie VII) maakt het noodzakelijk hier territoriaal dieper in te grijpen dan dat elders nodig blijken zal. Niet Duitsland, maar Pruisen moet ‘vernederd’ worden. Ook overigens zal in territoriaal opzicht deze federatie moeilijkheden genoeg opleveren. De grenzen naar het Oosten toe zullen die van '39 moeten zijn, zodat Polen de door de oorlog van '20 onrechtvaardig verworven en door niet-Polen, n.l. Wit-Russen en Oekrainers bevolkte gebieden weer aan de S.U. zal moeten afstaan. Naar het W. toe zal het de grenzen van '19 moeten behouden. Of er reden is O.-Pruisen op de duur als een aparte staat te handhaven zal er van afhangen, hoe de samenstelling der bevolking er zal uitzien na de liquidatie van het ook hier zeer acute probleem van het grootgrondbezit. Wanneer wij voor het op deze wijze herstelde Polen, schattenderwijs, 1/3 aftrekken van zijn oppervlak voor het aan de S.U. af te
| |
| |
stane (of wil men: afgestane) gebied en, even schattenderwijze ¼ voor het aantal inwoners in dat gebied, dan vinden wij voor de Poolse federatie ong. 250.000 km2 (de kleinste der zeven in oppervlakte); met haar bevolking van 35 millioen neemt zij dan echter nog de 5de plaats in.
Voor de Balkan-, Donau- en Oosteuropese federatie zullen voorlopig minderheidsstatuten nog nodig zijn, waarbij de contrôle evenwel effectiever moet en nu ook kan zijn dan die via de Volkenbond van Genève destijds. Vrijwillige emigratie of volkenruil zal hier waarschijnlijk een oplossing kunnen bieden, waar minder ingrijpende maatregelen falen.
De Midden-Europese of Duitse Federatie. Ondanks of misschien wel juist doordat de geschiedenis hier het meeste voorwerk heeft verricht, ligt hier, evenals reeds in 1815 en in 1919, het kernprobleem der Europese ordening. Dit is door de centrale ligging der Duitse landen ook heel natuurlijk. En natuurlijk of niet: sinds er eenmaal geen uitzicht meer bestaat op een streven naar de hegemonie over Europa van Spaanse of Franse zijde en sinds Rusland zich zijn eigen federatie gevormd heeft, bestaat er alleen nog maar in Duitsland een haard van imperialisme, die de vreedzame samenwerking der Europese volken nu reeds binnen 70 jaar driemaal verstoord heeft. De historische oorzaken c.q. de existentiële rechtvaardigheid daarvan op te sporen is belangrijk, maar oneindig belangrijker is de voorwaarden te scheppen, waarop een herhaling daarvan onmogelijk wordt. Toch laten beide problemen zich niet volledig scheiden, namelijk niet voorzover men die voorwaarden mede moet zoeken in een wegnemen van de oorzaken. In die oorzaken laten zich twee groepen onderscheiden: negatieve en positieve. Tot de negatieve behoort alles wat men kan samenvatten onder de Pruisische geest, tot de positieve: organisatie-talent en theoretisch vermogen, in verbinding met elkaar blijkbaar een hevig explosief. Hetgeen overigens Duitsland in de 19e en vroeg-20e eeuw te zien heeft gegeven is in wezen niet anders dan hetzelfde verschijnsel, dat zich ook bij de andere grote mogendheden heeft voorgedaan - en zwakker bij de kleine - een economisch (en dus uiteindelijk ook: militair) imperialisme, dat nu achteraf blijkt, het - onbewuste - voorstadium geweest te zijn van die vorming der continentale eenheden, waarop de ongehoorde verbetering van ver- | |
| |
keer en techniek in laatste instantie moest uitlopen (zie het vorige stuk). Het noodlot van Duitsland is geweest, dat het, waardoor is onzeker, te laat gekomen is, zowel bij zijn eenwording als vervolgens bij
zijn imperialistisch streven, waardoor het eerst volgroeide naties, vervolgens gerijpte imperia niet naast, maar tegenover zich vond. Dit te laatkomen is vervolgens weer grotendeels verantwoordelijk te stellen voor het z.g. minderwaardigheidscomplex, dat het toch reeds explosieve mengsel van militaire geest en theoretisch vermogen of wil men van barbarisme en techniek zo bijzonder explosief gemaakt heeft.
Hoe is dit kennelijke gevaar in de toekomst nu te vermijden? In theorie staan er twee wegen, twee uitersten open: vernietiging van dit krachtcentrum of wel: volledige gelijkberechtiging. Wij menen dat de laatste weg in het algemeen de juiste is, en zien daarbij af van een onmiddellijk op de oorlog te volgen overgangsfaze van quarantaine en contrôle. Volledige gelijkberechtiging. Maar waarvan? Niet van een Duits of Groot-Duits Rijk met de bestaande nationale staten, die alle kleiner of toch dunner bevolkt en minder geïndustrialiseerd zijn. Déze gelijkberechtiging zou op de duur wéér tot een Duitse poging naar hegemonie leiden. Maar een gelijkberechtiging van de Duitse federatie met de zes andere Europese federaties, wier omtrekken hier tevoren geschetst zijn. Een Duitse federatie d.w.z. een zekere teruggang zal noodzakelijk zijn. De hyper-centralisering van het Duitse Rijk, zoals zij sinds '33 haar beslag gekregen heeft, moet ongedaan worden gemaakt, niet alleen terwille van het algemeen-Europese belang, maar niet minder in het belang van de Duitse volken zelf, die geen Pruisen zijn. Wil dit echter zó gebeuren, dat niet op de duur Pruisen toch weer de leiding van de Duitse federatie aan zich trekt, dan moet hetzelfde beginsel van in grootte en bevolking ongeveer gelijke federaties worden toegepast, dat richtinggevend geweest is, zowel bij ons ontwerp van de continentale gemeenschappen als van de federaties op het Europese continent. D.w.z. tegenover Pruisen sta niet, als voorheen, een geïsoleerd Beieren, een geïsoleerd Saksen enz., maar staan federaties, en wel de volgende: I. De Westduitse of Weser-federatie, II. De Rijn-federatie, III. De Zuidduitse federatie, IV. De Oostduitse of Oder-federatie, V. De Noordduitse federatie.
De Westduitse federatie bestaat uit: Hannover, Westfalen, Oldenburg,
| |
| |
Brunswijk en Lippe. De Rijn-federatie uit: de Rijnprovincie, de Rijnpalts, Baden en Hessen. De Zuidduitse federatie uit: Beieren, Oostenrijk en Würtemberg. De Oostduitse federatie uit: Saksen, Silezië en Thüringen. De Noord-duitse federatie uit: Brandenburg, Pommeren, Mecklenburg en Sleeswijk-Holstein.
Bij deze oplossing komt het nationaliteiten-beginsel niet in gevaar. De omringende landen krijgen geen irredenta binnen hun grenzen waarvan zij slechts verdriet zouden beleven en toch is het gevaar voor een Duitse overheersing van het continent voorgoed opgeheven, uiteindelijk omdat de overheersing van Pruisen binnen Duitsland opgeheven is, enerzijds doordat Pruisen tot de vroegere mark Brandenburg is teruggebracht, anderzijds door de opname van Oostenrijk in de Duitse federatie. Het eenheidsideaal is evenmin geschonden, slechts ontdaan van zijn hypertrofie. De Rijksdag wordt omgezet in een Federatie-raad, waarin de vijf Duitse federaties vertegenwoordigers zenden, wier respectievelijk aantal volgens de te berekenen massa-index wordt vastgelegd, evenzo als de sub-federaties federale raden hebben, volgens ditzelfde beginsel evenredig vertegenwoordigd.
De zeven federaties, die tezamen met Zwitserland de Europese Federatie vormen, zenden volgens hun massa-index vertegenwoordigers naar de Europese Raad, waarin ook Zwitserland één afgevaardigde heeft. Bij het economisch departement van die Raad komen de opgaven van het aantal uit te voeren en te ontvangen goederen federatie-gewijs binnen. Er bestaan dus ook zeven federale Raden waar de bij de Federatie aangesloten landen, alweer volgens hun massa-index, in vertegenwoordigd zijn. Op de duur stelt ook de federatie het gehele productie-plan voor de federatie-als-geheel vast. Zij - en niet de Staten afzonderlijk - zijn ook diplomatiek bij de andere federaties vertegenwoordigd in een gezantschap waarin alle landen, bij de federatie aangesloten, hun ‘vertegenwoordigers’ hebben. Zij leggen de eed op de Federatie af. Voorts bestaan er in deze federaties dezelfde departementen, die we bij de Continentale federaties aangegeven hebben. Een federaal gerechtshof effent geschillen, tussen de bij de federatie aangesloten landen gerezen, waarbij het Europese federale gerechtshof hof van appèl is.
|
|