De Nieuwe Stem. Jaargang 1
(1946)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 780]
| |
Sociale en cultureele aspecten van een centraal welvaartsplan
| |
[pagina 781]
| |
één harmonisch patroon samengeweven. Vandaar mede, dat hun sociaal-economische hervormingspolitiek nauw aansloot zoowel bij de economische theorie als bij de sociale evolutie. Vooral onder invloed van de klassieke physica is daarin wijziging gekomen.Ga naar eind3) De economische wetenschap wilde, ten bewijze van haar veelal betwist zuiver-wetenschappelijk karakter, worden: wetswetenschap, exacte economie. Haar terminologie legt van deze mechanisch-mathematische imitatie bij voortduring getuigenis af. Ook de vaststelling van haar object en methode. De moderne economische wetenschap heeft haar object gedefinieerd als dat der economische aanwending van schaarsche goederen ter voorziening in betrekkelijk onbeperkte behoeften. Het economisch subject moet tusschen de vele mogelijke aanwendingen een rationeele keuze verrichten en de zuiver-economische wetenschap bestudeert deze ‘logic of choice’. Alle veranderingen, teweeggebracht door historische, sociale, politieke e.a. factoren ‘van buiten af’, zoo stelt de economische theorie, laten het economisch keuze-handelen in wezen onberoerd en betreffen slechts de concrete grondgegevens (‘data’) daarvan. Deze data vormen het object van andere wetenschappen (sociologie, historie, psychologie etc.) of van de wijsbegeerte en moeten door deze kant en klaar aan de economische wetenschap worden ‘geleverd’, die ze voor kennisgeving aanneemt, zonder verder eigen onderzoek. In waarheid evenwel bemoeien die andere wetenschappen zich nauwelijks met dergelijke gemengd-economische onderwerpen.Ga naar eind4) Meerendeels zijn de bedoelde onderwerpen onwelkome zwervers, zonder vast wetenschappelijk onderdak. Terwijl de vernauwing van het economisch object belangrijke gedeelten uit de materie ecarteert en naar het grens- en randgebied (veelal niemandsland) der ‘data’ verwijst, wordt het rest-gedeelte andermaal door en voor toepassing der exacte methode, gekortwiekt. Van de ‘logic of choice’ maakt men een zuiver kwantitatieve relatie. De kwalitatieve aspecten van het economisch handelen worden welbewust afgesneden. Het menschelijk handelen wordt a.h.w. gede-humaniseerd en gede-kwalificeerd. Wat dan overblijft, noemde men vroeger den ‘homo economicus’. Thans is deze geheel vervluchtigd tot curven en functies. Juist evenwel de exacte natuurwetenschappen hebben zich bij haar | |
[pagina 782]
| |
vernieuwde ontwikkeling wederom naar de wijsbegeerte toegekeerd en verschillende denkgewoonten als onjuist of tenminste eenzijdig vervangen dan wel aangevuld. Terwijl de moderne physica zich thans, al naar omstandigheden, van verschillende, soms tegenstrijdige, denkmodellen bedient, is de economische theorie blijven werken met het overgenomen denkmodel der Newtonsche mechanica. Dit past in zekeren zin bij de geestesstructuur van het rationalisme en van een vroegere overgang in het denken, parallel loopend met de omwenteling, teweeggebracht door de industrieele mechanisatie. Maar sedertdien heeft de sociale en cultureele ontwikkeling niet stilgestaan. Dit maakt verklaarbaar, waarom de pure theorie op vele vragen, die door de huidige samenleving aan de economische wetenschap worden gesteld, geen antwoord kan, en dus ook niet wil, geven. Zulks veroorzaakt spanningen en onzekerheid, binnen en buiten de theorie. Deze heeft aan gezag en macht ingeboet. Men gewaagt - niet voor de eerste maal - van een crisis der economische wetenschap. Deze maakt deel uit van - en is mede debet aan - de algemeene cultuurcrisis. Planning wil een der hulpmiddelen vormen tot overwinning der crisis van dit tijdsgewricht, maar wordt ook zelf hierdoor in haar volle ontplooiing gehandicapt. Economische politiek immers werkt juist via de ‘data’, is hét instrument tot opzettelijke wijziging der grondgegevens. Dit grensgebied dient dus vooraf verkend en op kaart gebracht te zijn. Het is niet voldoende, zooals in de z.g. dynamica der analytische theorie geschiedt, de gevolgen van ingetreden veranderingen der data, ceteris paribus, te bestudeeren. Men moet ook weten, waardoor en hoe de uitgangspunten veranderen, waarom de ‘cetera’ (de overige gegevens) nimmer ‘paria’ gelijk blijven. Dit is onvoorwaardelijk noodzakelijk, teneinde tot een betrouwbare ‘geschiedschrijving der toekomst’ te geraken en de toekomstige ontwikkeling te leeren beheerschen. De oorzaken van veranderingen der data liggen op gemengd-economisch terrein. Zij zijn in het meerendeel der gevallen herleidbaar tot het eigenmachtig en soms willekeurig doen en laten van levende menschen en van menschelijke groepeeringen in de samenleving. Zij zijn ten deele irregulair en in belangrijke mate kwalitatief. Dit beteekent allerminst, dat het puur-theoretisch data-procédé | |
[pagina 783]
| |
en de kwantitatieve bewerking van economische relata wetenschappelijk verwerpelijk zouden zijn. Maar het beteekent wel, dat de heerschende economische analyse slechts een partieel aspect weergeeft en dringend aanvulling behoeft door bestudeering der totale structuur van de sociaal-economische realiteit en evolutie. Dit inzicht is geenszins nieuw, noch ook beperkt tot de wetenschap. Het is aanwijsbaar in de wetenschappelijke golfbeweging en de periodieke methodenstrijd. Cultuurhistorische verschijnselen, ook waarneembaar bij religie, moraal, wijsbegeerte en kunst. Als tegenwicht tegen de streng doorgevoerde, op zichzelf onvermijdelijke, specialisatie, doet zich wederom steeds nijpender de behoefte gevoelen aan een meer encyclopaedisch waarheidszoeken, een overkoepelende geesteshouding. Een der symptomen hiervan is de instelling door verschillende onzer universiteiten - die de naam ‘universiteit’ waardig willen zijn - van een ‘studium generale’. Een ander is de coördineerende welvaartsplanning. | |
7. Doelstellingen van planning en welvaartsplanning.Er is veel discussie over de vraag óf wij moeten plannen dan wel niet, de vraag waarvóór eventueel gepland moet worden, raakt daarbij niet zelden in het gedrang.Ga naar eind5) Planning geschiedt niet om de wille van de planning. Met verschillende typen van planhuishouding correspondeeren verschillende soorten van doelstelling. Planning zonder vooraf bepaalde doelstellingen is non-sens. Wie echter stelt de doelen? De wetenschap houdt haar deur gesloten. Reeds Bacon heeft opgemerkt, dat voor wetenschappelijk onderzoek de doeleinden zoo steriel zijn als Vestaalsche maagden. Het streven naar den opbouw van een logisch-exacte economische theorie heeft ook er toe geleid de doeleinden van het terrein dezer wetenschap te weren. Sociaal-economische doeleinden zijn nu eenmaal niet veil en verhandelbaar. Er is geen enkel marktmechanisme om kwantitatieve uitdrukking te geven aan bij het publiek bestaande preferenties inzake sociale rechtvaardigheid of bestaanszekerheid. Zelfs het streven naar volstrekte economische gelijkheid bevat kwalitatieve elementen. Geleidelijk is niet-meetbaarheid hetzelfde gaan beteekenen als niet-wetenschappelijke vatbaarheid. Zoo werden de hoogste | |
[pagina 784]
| |
waarden, in doeleinden belichaamd, voor de wetenschap van onwaarde. Men heeft een strenge scheiding getrokken tusschen twee rijken: dat der feiten en dat der waarden. Op het eerste gebied zouden ervaringsoordeelen tot stand kunnen komen, van objectieve geldigheid - op het tweede waarde-oordeelen, van louter subjectieve geldigheid. Met de verbanning der waarde-oordeelen uit de economische wetenschap wilde men ook een strenge caesuur maken tusschen ‘zuivere’ economie eenerzijds en normatieve ethiek, philosophie, politiek anderzijds. Chassez le naturel, il revient au galop. Merkwaardigerwijze hebben de doeleinden juist in de exacte wetenschappen hun glorieuze rentrée gemaakt.Ga naar eind6) Van wijsgeerig standpunt is verzet gerezen tegen toegespitste tegenstellingen zooals causaal-finaal, objectief-subjectief, ervaring-waardeering, positief-normatief e.d. Zeker voor wat betreft de geesteswetenschappen ziet men thans meer en meer de doel-looze, d.i. waardevrije, analyseGa naar eind7) als een soort propaedeuse voor een zin-volle, d.i. waardeerende, synthese. Deze nieuwere wijsgeerig-wetenschappelijke opvattingen hebben evenwel in de ‘neutrale’ economie nog vrijwel geen weerklank gevonden. Deze houdt zich immers slechts bezig met een bestudeering der cijfermatige verdeeling van schaarsche middelen over gegeven doeleinden. Welvaartsplanning evenwel is planning voor te geven doeleinden. Wie moet die doeleinden nu ‘geven’, als de vakeconoom meent zich qualitate qua afzijdig te moeten en mogen houden? Naast deze persoonlijke vraag rijst de zakelijke of deze taak principieel vervulbaar is. Tweeërlei bezwaar wordt wel daartegen ingebracht. Het eerste luidt, dat uit vrije wil geen overeenstemming over bepaalde doeleinden verkrijgbaar is, zoodat deze per slot van rekening steeds zal moeten worden afgedwongen. Het tweede betoogt, dat de doeleinden zelf - ook al ware men het in beginsel over elk op zich beschouwd eens - onderling per se tegenstrijdig en onvereenigbaar zijn. Het eerste argument vormt den grondslag der redeneering van Hayek c.s., volgens welke juist de vaststelling der doeleinden onherroepelijk voert op den ‘weg naar slavernij’. Het daarin opgesloten scepticisme en pessimisme (van waarde-oordeelen gesproken!) | |
[pagina 785]
| |
zijn, dunkt ons, niet houdbaar. Niet, dat deze gevaren op phantasie berusten, verre daarvan. Die ontwikkeling is zeer wel mogelijk, maar stellig niet noodzakelijk, dus niet aan alle planning inhaerent. In fascistische landen zijn inderdaad de leidende doelstellingen de doelstellingen van den leider. Maar in de democratische landen bestond b.v. zonder eenigen twijfel een volkomen vrijwillige en vrijwel volledige overeenstemming omtrent de te bereiken oorlogsdoeleinden. Het valt niet in te zien, waarom dit zelfde in principe absoluut onmogelijk zou zijn voor het nastreven van vredesdoeleinden.Ga naar eind8) In feite ontvouwen de politieke programma's in en van vele landen heden ten dage een verrassende en soms zelfs verwarrende overeenstemming. Vrijwel zonder onderscheid spreken zij van sociale rechtvaardigheid, zekerheid, vrijheid, arbeid, gelijkheid, welvaart etc. De interpretatie van den inhoud verschilt, zoo ook de appreciatie van den prijs, die men hiervoor betalen wil. Het schijnt eigenlijk relatief juist veelal gemakkelijker een zekere eenstemmigheid te bereiken over de na te streven doeleinden, dan over de alternatieve middelen en wegen ter verwezenlijking, resp. over hun voor- en nadeelen. De practijk levert op dit punt dus niet zelden precies het omgekeerde beeld van de theorie, die vooronderstelt, dat voor gegeven doeleinden één bepaald middel steeds wetenschappelijk de voorkeur verdient, zonder zich bewust te zijn van de waarde-oordeelen, die ook hier meespreken. Meer moeilijkheden biedt het andere punt van critiek, betreffende de principieele onvereenigbaarheid der doeleinden. Dit argument gaat terug tot Max Weber. Volgens hem zijn ethische conflicten als gevolg van elkander uitsluitende doeleinden onvermijdelijk. Over zoodanige conflicten wilde hij evenwel niet doen beslissen door de openbare, iederen beoefenaar bindende wetenschap, maar door individueele zielestrijd voor het forum internum van het menschelijke geweten. Is echter zijn uitgangspunt wel onomstootelijk juist? Zijn gelijkheid en vrijheid in concreto vereenigbaar? Is gegarandeerde bestaanszekerheid van den arbeider vereenigbaar met volledige ondernemersvrijheid? Is verkorting van den arbeidstijd vereenigbaar met vergrooting van de arbeidsproductiviteit? Is afschaffing van den rijkdom vereenigbaar met cultureele vooruitgang? Is het streven naar stabiliteit vereenigbaar met dat naar dynamische progressie?Ga naar eind9) | |
[pagina 786]
| |
Het is de vraag, of het hier telkenmale een aut-aut, dan wel een et-et betreft. Volstrekte gelijkheid en volstrekte vrijheid lijken inderdaad niet vereenigbaarGa naar eind10), maar wel een relatieve gelijkheid (van kansen en lasten) met een relatieve vrijheid (van keuze en zelfbeschikking). Het gaat om een bepaling van de juiste verhouding tusschen conflicteerende doeleinden, om een compromis, om een meer of minder. Die juiste verhouding kan niet voor eens en voor altijd worden vastgelegd. De socio-cultureele opvattingen, de idealen der samenleving zijn aan gedurige wijziging onderhevig. Wat de zwakheid schijnt van planning, kan integendeel zijn haar kracht. De volkeren zelve kunnen op gezette tijden en in groote lijnen tot uiting brengen, welke doeleinden het hoogst worden gewaardeerd en welke waarde-verschuivingen in de onderlinge verhouding der doeleinden hebben plaatsgevonden. In plaats van het marktprijsmechanisme treden hier de stembus, het referendum, de publieke opinie, de ontwikkeling van het sociale denken en bewustzijn. Op deze indices zal de planning soepel kunnen en moeten reageeren. Passief én actief. Planning is dynamisch-variabel, moet zich aanpassen aan de reëele vraag en aan de behoeften, als ook de-e bewust beïnvloeden. Juist omdat zoovele doeleinden concurreeren en conflicteeren, juist omdat deze conflicten in de planlooze maatschappij volgens het vrije spel van blinde krachten tot hoogst willekeurige combinaties en ongewenschte consequenties kunnen leiden en ook geleid hebben, daarom is planmatige constructie noodzakelijk. Wetenschappelijk gefundeerd onderzoek kan de grondslagen leggen, de gegevens verzamelen en deskundig advies verstrekken, welke de bevoegde instanties tot relatief juiste beslissingen in staat stellen. Tusschen de volkomen onbepaaldheid van socio-cultureele doeleinden, waarbij alléén de liberale waarde-ideologie bindend is bepaald, en de slaafsche navolging van één gefixeerd standaard-doelsysteem, voorgeschreven door een dictatoriale groepsheerschappij, tusschen deze beide uitersten vinde democratische planning het juiste midden. Men kan niet meer rustig afwachten, welke richting als einduitkomst van millioenen ongevormde en ongeordende, losstaande en afwisselende, individueele gewetensoverleggingen zal worden ingeslagen. Aan het ‘sociaal geweten’ zal moeten worden geappelleerd. Dit kan niet effectief geschieden zonder geregelde en deskundige | |
[pagina 787]
| |
leiding. Zoodanige leiding vooronderstelt op haar beurt het loslaten van de fictie van de ‘neutrale Staat’, zonder nochtans te vervallen in eenigerlei conscientiedwang. Hierachter schuilt natuurlijk, wat betreft de sociale vorming (niet: gelijkschakeling!) der staatsburgers met betrekking tot de na te streven doeleinden, wederom een vraagstuk van socio-cultureele planning. Juiste voorlichting, opvoeding en opvoering van het sociaal verantwoordelijkheidsgevoel zullen moeten bijdragen tot verheldering der discussie en tenslotte tot bevordering van de noodzakelijke eensgezindheid, bij een voldoende meerderheid, omtrent de idealen van welvaartsplanning en de techniek van harmonische synthese bij haar realisatie. | |
8. Het object van een centraal welvaartsplan.Het object van een welvaartsplan kan ex definitione niet anders omvatten dan de bevordering van het algemeen welzijn. Dit is natuurlijk een doeleinde of beter: een reeks van samenhangende doeleinden. Schier vanzelfsprekend stonden deze doeleinden voorop bij de grondvesters der economische wetenschap.Ga naar eind11) De formalisatie en kwantificatie der economische theorie, met de daaraan verbonden uitbanning der materieel-kwalitatieve doeleinden, heeft ook op het punt der welvaart en welvaartspolitiek diepe sporen achtergelaten. De welvaart is óf uit de theorie geheel verdwenenGa naar eind12) óf op een eng begrensd, in geldeenheden meetbaar, gebied teruggedrongen.Ga naar eind13) Ten aanzien van de theoretische omschrijving en ontleding van het begrip volkswelvaart zijn wij over het algemeen niet veel verder gekomen dan de beroemde formule van Bentham: het grootste geluk van het grootste aantal. De sociaal-economische realiteit (inclusief de haar bewegende en door haar bewogen ideëele en ethische stroomingen) bleef daarbij echter niet stilstaan. Aldus zijn geleidelijk de volgende, meer gespecificeerde, onderdeelen van welvaartsplanning naar voren gekomen: vergrooting van het nationaal inkomen, gelijkmatiger verdeeling van dit inkomen, uitschakeling van cyclische fluctuaties, volledig gebruik der beschikbare arbeidskrachten en der overige welvaartsbronnen, verzekering van een minimum-bestaan voor iedereen, verhooging van het materieel en cultureel levenspeil van de groote massa, | |
[pagina 788]
| |
enz. Ook hier echter loopt de strijd minder nog over de doeleinden, welker goed recht ondanks ideologische verschillen vrij algemeen wordt erkendGa naar eind14), dan wel over de persoonlijke en zakelijke middelen tot verwezenlijking. Het bovenstaande is een meer concrete uitwerking van hetgeen onder een vorig hoofdje omtrent de doelstellingen meer in abstracto is opgemerkt. De welvaartsdoeleinden zijn van wezenlijk belang voor de omlijning van het object der welvaartspolitiek. Zij geven a.h.w. de omtrekken, maar zeggen nog niets omtrent het oppervlak. Eén ding is wel duidelijk, een welvaartsplan zal ruimer maatstaven voor het welvaartsobject moeten aanleggen dan de traditioneele theorie. Daarnevens zal met betrekking tot de volkswelvaart moeten worden opgesteld een balans van sociale activa en passiva, een waardeering van socio-cultureele winsten en verliezen. Het vrije markt- en prijsmechanisme is hiervan noch indicator noch regulator.Ga naar eind15) Welvaartsplanning moet ze desalniettemin incalculeeren.Ga naar eind16) Socio-cultureele verliezen kunnen voortspruiten b.v. uit overdaad, verspilling, roofbouw, ontbossching, uitputting van den bodem, vernietiging van natuurschoon, werkloosheid, onzekerheid, gebrek aan ondernemingslust, speculatie, zwarte handel, ondervoeding, overbezetting, woningnood, onderconsumptie, overproductie enz. Socio-cultureele winsten kunnen het gevolg zijn van verhooging der koopkracht van minvermogenden, bescherming der zwakkeren, verbetering der lichamelijke en geestelijke gezondheid, der voeding en behuizing, der levens- en arbeidsvoorwaarden, van het onderwijs, van de jeugdzorg, -vorming en -scholing, der toegepaste wetenschap, der volksopvoeding, -ontwikkeling en -ontspanning etc. Slechts een deel dezer sociale kosten en satisfacties is in geldeenheden meetbaar, een ander deel berust op wisselende waardeering en vergelijking van sociale alternatieven. De gebruikelijke, schoon ietwat willekeurige, scheiding tusschen stoffelijke en geestelijke welvaart kan niet worden geïdentificeerd met die tusschen kwantitatief en kwalitatief uitdrukbare welvaart. De ‘stoffelijke’ welvaart heeft kwalitatieve aspecten: b.v. de arbeid niet als kostprijs-factor maar als ‘human factor’, niet als middel maar als doel, als cultuurwaarde, als ontplooiïng van de menschelijke persoonlijkheid, arbeidsvreugde als deel van levensgeluk; het kunst- | |
[pagina 789]
| |
zinnig aspect van bouwwerken, van woninginrichting, van ambacht en nijverheid. De ‘geestelijke’ welvaart heeft kwantitatieve aspecten: de ‘belegging’ der openbare middelen in gezondheid, kennis en karakter der bevolking, het aantal inrichtingen van onderwijs en voor de scholing van arbeiders, de beschikbaarstelling van deviezen voor den import van boeken en papier. Ten aanzien van het object van een welvaartsplan kan thans resumeerend het volgende worden opgemerkt: Welvaart is naar vorm en inhoud een historisch-relatief begrip, mee-bewegend met de sociale evolutie, beïnvloed door en zelf wederom invloed uitoefenend op de zich wijzigende wereld- en maatschappij-beschouwingen. Het is niet mogelijk welvaart geheel te toetsen aan vaste criteria van maat, getal en gewicht. Maar daarom niet minder behoort de studie der volkswelvaart, in haar kwantitatieve én kwalitatieve aspecten, wederom centraal gesteld te worden in de sociale wetenschappen. Het object van een welvaartsplan is niet de steen der wijzen, een ideaal-systeem voor alle tijden en volken. Long-run-planning kan streven naar de opstelling van een program van actie voor een langere tijdsperiode, maar gedurige contrôle en revisie zal hier noodig zijn. Ook kan zij meerdere volken pogen te omspannen. Er moet nl. in dit verband nog iets gezegd worden over de verhouding van nationale en internationale welvaart, resp. welvaartsplanning. Van verschillende zijden is getracht ook in dit opzicht een onoverbrugbare tegenstelling te construeeren.Ga naar eind17) Ontegenzeggelijk vormt van een als ideaal einddoel, door middel van coöperatie en coördinatie, na te streven internationale planning, de ultra-nationalistische, b.v. op autarchie gerichte, planning een antipode. Afgezien evenwel, hier als elders, van absolute tegenstellingen, kunnen ook relatieve verschillen van uitgangspunt groote moeite opleveren. Men breekt zich nog het hoofd, hoe b.v. internationale vrijhandel en landsgewijze conjunctuur- en geldpolitiek tot verzekering van volledige arbeidsbezetting vereenigbaar zijn. Het zou een afdalen in technische details vereischen om daarop nader in te gaan.Ga naar eind18) Hier slechts een enkele algemeene opmerking. Dat de volkswelvaart berust op en afhankelijk is van de welvaart der economisch verbonden volkeren, is heden ten dage gemeengoed. Dientengevolge ligt de zaak echter veeleer omgekeerd dan | |
[pagina 790]
| |
gewoonlijk voorgesteld. De interdependente relaties der moderne wereldhuishouding dwingen juist de automatisch deelhebbende onderscheiden volkeren tot actieve nationale planning, teneinde niet passief de internationale repercussies en reacties te ondergaan. Anderzijds zijn nationale planning-organen onontbeerlijk om, vereenigd tot internationale organisaties, zelve de toekomstige conjunctuur en structuur der wereldhuishouding te beheerschen. Goed gerichte nationale planning is geenszins uit den aard der zaak incompatibel met een doelmatige inrichting der internationale economie. Mits aangevuld door internationale economische samenwerking, kan zij integendeel een instrument vormen, voorshands noodzakelijk (zoolang de economische souvereiniteit der afzonderlijke staten wordt gehandhaafd) tot bevordering van een betere wereldorde. Alleen planmatig denken en rationeel regelen kan een duurzame wereldvrede naderbij brengen,Ga naar eind19) in de plaats van ‘muddling through’. Het liberale recept van ‘il mondo va da se’ heeft jammerlijk gefaald. Het object van een nationaal welvaartsplan dient derhalve onder de socio-cultureele aspecten ook en niet in de laatste plaats het internationaal aspect te omvatten. Uiteindelijk zal dit de eerste plaats moeten innemen (al dan niet via het interregionaal aspect). | |
9. Tusschenbalans.Het bovenstaande is een thema met variaties, onder meer de huidige ontoereikendheid illustreerend van het sociale denken en in het bijzonder van de economische wetenschap ten opzichte van een aantal essentieele problemen, waarvoor welvaartsplanning ons stelt. Men neme dit echter ook weer niet te tragisch. Zoodra men zich immers dit tekort goed realiseert, is men reeds halverwege. De lacunes in onze kennis vormen allerminst reden tot ontmoediging, eerder een prikkel tot hard werken. Wetenschap is steeds een doordringen tot het onbekende. Een rechtvaardiging van afwachten en onthouding ligt daarin zeker niet opgesloten. Op de volmaakte kwantitatieve kennis van de wereldgeest van Laplace kan niet worden gewacht, nu minder dan ooit. De practijk der planning zal zich zelve een weg moeten banen. Deze vereischt | |
[pagina 791]
| |
den moed van alle vernieuwenden en verantwoordelijken pioniersarbeid. Nog een zeer belangrijk lichtpunt moet wel in het oog worden gehouden, al kan het hier slechts worden aangestipt. In het sociaal denken is wetenschap niet steeds het elementaire, noch ook het waarde-hierarchisch primaire. Ook de wetenschap wordt bevrucht door de wereld- en maatschappij-beschouwing van den wetenschappelijken onderzoeker, door de geestelijke en zedelijke stroomingen van de historische cultuur-periode, waarin hij leeft en werkt. Conservatieve tendenzen en gevestigde belangen mogen wetenschappelijke vernieuwing, gegrond op nieuwer wijsgeerigwereldbeschouwelijk inzicht, korter of langer tijd tegenhouden, op den duur zal deze zich doorzetten. Nu is het zeker verheugend te kunnen vaststellen, dat zoowel van kerkelijke (katholieke en protestantsche) zijdeGa naar eind20), als in humanistische kringen stijgende belangstelling, om niet te zeggen: sympathie, waarneembaar is voor de idee van planning, resp. van planmatig geleide groei en vernieuwing. Als symptoom van deze zich ook hier te lande ontplooiende geestesinstelling (grootendeels nog buiten of tegen de engere vakwetenschap), worde hier slechts vermeld de oprichting door een groep vooraanstaande intellectueelen van een ‘Studiecentrum voor maatschappelijke vraagstukken’, dat, indien tot krachtige ontwikkeling gestimuleerd, op dit terrein zeer nuttig werk zal kunnen verrichten. Hetzelfde geldt voor het Verbond van Wetenschappelijke Onderzoekers. Bovenbedoelde geestesstroomingen ontspruiten niet uit louter toeval. Het door den Engelschen historicus Arnold Toynbee geintroduceerde begripspaar ‘challenge and response’, waarop Prof. Romein de aandacht gevestigd heeft,Ga naar eind21) bewijst ook hier zijn waarde. Sedert geruimen tijd stelt de sociaal-economische en socio-cultureele evolutie ons voor een in scherpte toenemende uitdaging. Uit de practijk zelve, gesteund door een toenemend aantal sociale voor-denkers, drong zich een antwoord naar voren, dat in het grootbedrijf en in enkele sectoren der overheidsgestie reeds lang van waarde bevonden was: doelbewuste planning. Merkwaardigerwijs kwam hiertegen bij monde van Hayek, Mises en Robbins c.s. een reeds doodgewaande klassiek-liberale variant der puur-economische theorie plots fel in actie. Nu op eenmaal | |
[pagina 792]
| |
wist zij mee te spreken over ideale doeleinden, over sociale en cultureele aspecten, over historie, politiek en ethiek, ja zelfs over menschen van vleesch en bloed met kwalitatieve motieven. In plaats van de cultuur-historische evolutie beschouwde zij evenwel de planning als de ‘uitdaging’ en gaf daarop een ‘antwoord’. Een misplaatst antwoord en inderdaad, als de purist zijn eng begrensde baan te buiten gaat, onzuiver. Onzuiver alleen reeds, omdat de verregaande uitholling der vrijheid door de spontane economische ontwikkeling wordt blank gelaten, de mogelijke aantasting van vrijheid door planmatig overleg zoo zwart mogelijk voorgesteld. Dit antwoord vergrootte nog de reeds bestaande ‘lag’ tusschen sociaal-progressieve ontwikkeling en sociaal-conservatief denken. Inderdaad geeft de dictatuur (en dus ook planning onder dictatuur) een ‘abortief’ antwoord op de sociale uitdaging. Het is echter niet zoo, dat uit planning volgens logische deductie de dictatuur voortvloeit. Veeleer is juist diezelfde liberale variant der economische theorie door haar negatief extremisme mee schuldig te achten, telkenmale als de slinger naar het andere uiterste doorslaat.Ga naar eind22) Dat welvaartsplanning in staat is het juiste antwoord te geven, is logisch noch bewijsbaar noch weerlegbaar. Of zij het metterdaad doet, is in de eerste plaats afhankelijk van de wijze, waarop zij al naar omstandigheden wordt toegepast. Men kan planning op zichzelf noch een vloek noch een zegen noemen. Het hangt ervan af, wie plant, waarvoor en hoe. Aan de vruchten kent men de boom. Al in het Paradijs stonden verschillende boomen. Nuchter beschouwd, is dit nauwelijks een openbaring. Deze conclusie bevestigt slechts, wat wij eigenlijk wel wisten en vanzelf deden, n.l. dat, indien en voorzoover wij plannen, onze planning moet zijn een verstandige en behoorlijke, dat rekening gehouden moet worden met onze democratische tradities, met onze specifieke volksaard en cultuur, met hetgeen organisch is gegroeid, met de beginselen van vrijheid en zelfwerkzaamheid. Dit zijn alle vrij vage termen. De concrete uitwerking is beslissend, vooral ook wat betreft de juiste aansluiting bij de socio-cultureele evolutie. Toch brengt dit ons reeds dichter bij een laatste, meer positieve, conclusie. Het onderzoek der sociale en cultureele aspecten van welvaartsplanning in het algemeen, voert onafwijsbaar in de richting van socio-cultureele planning in het bijzonder. |
|