De Nieuwe Stem. Jaargang 1
(1946)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 737]
| |
[Nummer 12]De heilige plaatsGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 738]
| |
hem een deel van den dag. Zie, zeide hij, de Geprezene heeft ons verhoord en rijk gemaakt boven de verdienste. Toen ging hij naar de marktplaats en zocht onder de ezels. Hoewel hij een groot aantal penningen bezat keerde iedere verkooper zich van hem af wanneer hij ze aanbood en daar Challal geen koopman was, maar een vroom man, begreep hij niet waarom men meer penningen verlangde dan hij bezat. Het lot echter was hem ditmaal buitengewoon gunstig gezind. Er stond daar op de markt een man die zich ergerde aan zijn ezel omdat het beest, hoezeer het ook geslagen werd, zich geen duimbreed van zijn plaats bewegen wilde. Het was maar een klein ezeltje, reeds oud van jaren, met pooten zoo dun dat men zich verbaasde hoe het er op kon staan, vooral omdat het hoofd veel te groot scheen te zijn. Maar Challal bewonderde het wegens zijn fraaie blankheid en door zijn tanden liet hij uit bewondering een gesis hooren dat klonk als de naam Hassan. En zie, terstond kwam de ezel naar hem toe en legde het hoofd op Challals schouder. Toen Challal ben Lalh zijn zak met penningen aanbood greep de eigenaar toe en hij zegende hem met den koop. En de ezel volgde zijn nieuwen meester vlug en vroolijk. Het was vreemd dat Challal terstond een zoo groote genegenheid opvatte voor zijn beest, dat hij met zijn liefkoozend gesis Hassan bleef noemen, terwijl het beest wederkeerig hem aanhing als een vader. Telkens wanneer Challal hem aanraakte, aan den hals of aan den rug, werd zijn hart warm, hetgeen hem verwonderde, want dit gevoel had hij nooit gehad bij de aanraking van de vrouw. Toen hij met Hassan voor de tent kwam riep hij en zeide tot de vrouw: De Geprezene heeft ons het geluk gezonden. Gij zijt mij dierbaar, vrouw, als op den dag dat ik u aanschouwde, maar ik zweer u dat gij voortaan mijn hart met Hassan moet deelen. Niet alleen de vrouw, ook de ezel verstond zijn woorden, want hij legde zijn hoofd op Challals schouder en zijn oogen, die hij uit onverschilligheid voor de wereld altijd nedergeslagen hield, opende hij wijd. De vrouw antwoordde slechts: Het zij zoo. En nog dien dag bemerkte zij dat zij den ezel dankbaarheid verschuldigd was. Challal moest vele pakken vervoeren naar het land, maar inplaats ze op de vrouw te laden zeide hij dat zij rusten kon en hij bond ze op den rug van Hassan, de andere droeg hij zelf. | |
[pagina 739]
| |
Zij dankte Challal en Hassan beiden, zij zegende ze toen zij ze weg zag gaan. De ezel liep zoo vlug dat ook Challal weder de jeugd in de beenen voelde. En de hitte van de zon op zijn hoofd deerde hem niet, noch de hardheid van de steenen aan zijn voeten, het werd een vroolijke tocht die slechts drie dagen duurde, met aangename woorden tot den ezel gesproken, afgewisseld met dank en lofvoor den Geprezene. En toen de vrouw gerust had nam ook zij weder de lasten op en volgde man en ezel op de tochten. Maar zij had haar taak volbracht, het lot had haar dag beschikt voor de laatste rust. Aan den rand van de steenen vlakte bleef zij staan en sprak: Hier lig ik. En zij stierf. En Challal viel voor haar ter aarde, zeggende: Veertig jaren hebt gij gediend en het loon hebt gij hier gederfd. Maar ik bid en geloof dat het in den hemel wacht. Daarna zamelde hij steenen, die hij opstapelde tot een teeken voor haar graf. Voortaan had Challal op de lange reizen geen ander om toe te spreken dan den ezel. Hij deed dit gaarne, misschien omdat wegens den ouderdom zijn hart voller was dan voorheen, misschien omdat hij tot Hassan meer te zeggen had dan eertijds tot de vrouw. De ezel spitste de ooren en hoorde hem, hij knikte regelmatig het hoofd onder het gaan en liep zoo vlug dat hij soms stil moest staan opdat zijn meester hem kon inhalen. Gij zijt een eerlijke ezel, groot van hart, zeide Challal dan, hem over den hals strijkend, niet minder dan menig mensch in de vervulling van de taak u door het lot gezonden. Eerlijk en trouw werkte de ezel inderdaad, maar niet beter dan zijn meester. Beiden waren zij oud, beiden stonden zij bij den dageraad vroolijk van hun leger op en namen de zware lasten, die hun te dragen gegeven werden, zwoegend in hitte en stof, ep hun loon was niet meer dan juist genoeg voor den dag. Het scheen zelfs dat hun lust aan het werk toenam met de jaren, terwijl hun behoefte aan loon verminderde, want het werden steeds langer tochten die zij maakten, ofschoon de penningen, voor het werk betaald, gelijk in aantal bleven. En altijd wanneer zij langs den steenhoop kwamen, waar Challal ben Lalh de vrouw begraven had, hielden zij stil, de man om te bidden en den Geprezene te danken, de ezel om te rusten. Dan, nadat Challal de handen naar den hemel had geheven, streek hij Hassan over het hoofd, zeggend: | |
[pagina 740]
| |
Mijn edele helper, na den Geprezene dank ik u. Wij, Challal en Hassan, zullen de lasten dragen zoolang het lot het wil. Meer dan tachtig jaren oud was Challal en Hassan, gerekend naar den tijd den ezelen geschonken, was even oud. Voor beiden moest het einde nabij zijn. Hoeveel lasten er ook te dragen gegeven worden, eenmaal komt de dag dat een ander ze moet opnemen. Challal had nooit geklaagd, evenmin als de vrouw voorheen. Hij had slechts gedankt voor hetgeen het lot hem had toegedeeld. Nu kwam zijn dag van klagen. Toen zij weder aan den steenhoop kwamen, op het uur dat de zon daalde en de einder van de vlakte rood werd, was het de ezel, niet Challal, die zich het eerst moest nederstrekken. Challal sprak hem nog toe en Hassan verstond hem nog. Maar eer de zon in haar gloed van sluiers verdwenen was, was Challal alleen op de aarde. Eerst legde hij het hoofd op den grond om den Geprezene te danken voor hetgeen beschikt was. Dan hief hij de handen, scheurde zijn kleed en klaagde met al zijn stem, want ook klagen mag de mensch wanneer de smart hem overvalt. Een nacht en weder een dag lag hij uitgestrekt in zijn geween. Toen verhief hij zich, ging en zocht steenen op de vlakte, die hij tezamen droeg tot een graf voor zijn ezel, terzijde van den steenhoop der vrouw. Vele steenen waren noodig, zoodat hij zoovele dagen zamelen moest dat zijn mondvoorraad begon te ontbreken. Toen bad hij den Geprezene hem ook in dezen nood bij te staan. En zie, terwijl hij daar lag tusschen de twee steenhoopen in gebed, kwam er een man gereden op een kameel, een barmhartig en vroom man, die klacht en gebed van Challal ben Lalh hoorende, afsteeg, hem brood en penning gaf en tezamen met hem bad. Toen Challal verzadigd was hielp die man hem steenen te zamelen voor de grafsteden. En na drie dagen kreeg Challal weder gebrek aan spijs en thans kwamen er twee mannen gereden op kameelen aan die plaats. Ook zij ontfermden zich, geroerd door Challals vrome klacht, ook zij boden hem brood en penning en hielpen hem steenen op te hoopen. Daar zij vernuftige lieden waren uit de stad gaven zij hem raad, hoe hij eerst een muur moest bouwen om zijn dierbare plek te beschermen voor het nachtgedierte, hoe hij daarna zijn dierbare grafsteden behoorde te bouwen volgens zekere fraaie regelen | |
[pagina 741]
| |
en orde. Ziende dat hij een zeer waardig man was bleven zij eenige dagen om hem bij het werk te helpen en toen zij vertrokken aanschouwde Challal reeds de grondvesten van een monument. Toen ontwaakte in hem de zin voort te gaan met de verfraaiing en hij reinigde de steenen van het zand tot de zon ze zoo wit als marmer maakte. Zeer vele dagen was hij bezig. Maar toen er op een dag een karavaan van kooplieden langs kwam vonden zij hier tot hun verbazing een plek die zonder twijfel heilig moest zijn, want de steenen blonken tegen den klaren hemel en binnen de omheining zagen zij Challal met den witten baard biddend op de aarde uitgestrekt, die op hun gaven van penningen geen acht sloeg, zoozeer was hij verdiept in zijn vroomheid. Vol ontzag bogen zij zich achter hem neder en volgden hem in de gebeden. Daarna verzochten zij hem hun met zijn wensch een gunst te bewijzen en Challal vroeg alleen dat zij steenen voor hem zamelen zouden om zijn vereerde grafsteden te verfraaien. De steenen verrezen tot muren van meer dan manshoogte en de grafsteden van de vrouw en van Hassan daarbinnen werden ontzagwekkende gewrochten. Vele jaren leefde Challal ben Lalh op deze plaats, zelden eenzaam, want rondom zijn muren hadden andere vrome lieden hun tenten opgeslagen om zijn voorbeeld te volgen in gebed en lof tot den Geprezene. Onder de mannen der karavanen waren ambachtslieden die de grafsteden versierden met witte kalk, waarop zij heilige spreuken en figuren griften. Anderen droegen tegels aan uit de stad, witte en groene, voor de belegging van de vloeren en daar dit werk veel tijd vereischte bouwden ook zij hun tenten rondom en sloegen er waterputten. De plaats werd heinde en ver bekend als de plaats van den heiligen Hassan en van de heilige zonder naam. Toen Challal ben Lalh tot zijn vaderen ging bestond hier reeds een hoog vereerde stad. Deze stad werd een oord voor bedevaart. En hoewel heden ten dage zelfs de geleerdste man weinig kan vertellen van de wederwaardigheden van Hassan en de andere heilige, kan men zeker zijn dat zij beide schepselen waren, groot in nederigheid en in de eerlijke vervulling van de taak die het lot den schepselen geeft.
(Nadr. verb. Auteursr. voorbeh.) |
|