De Nieuwe Stem. Jaargang 1
(1946)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 710]
| |||||||
Sociale en cultureele aspecten van een centraal welvaartsplan
| |||||||
1. Probleemstelling.Een behandeling der sociale en cultureele aspecten van een centraal welvaartsplan kan betrekking hebben op twee probleemreeksen. In de eerste plaats kan men stellen, dat de idee van en de behoefte tot welvaartsplanning zelve kunnen worden aangemerkt als typisch cultuurverschijnsel. Daaraan kan worden toegevoegd, dat | |||||||
[pagina 711]
| |||||||
de wijze en mate van welvaartsplanning zoowel afhankelijk zijn van tijdruimtelijke, socio-cultureele voorwaarden, alsook omgekeerd zelve hoogst belangrijke consequenties op sociaal en cultureel gebied kunnen hebben. Een studie der socio-cultureele aspecten van welvaartsplanning heeft dus in dezen algemeenen zin de wisselwerking te belichten tusschen planning en cultuur, in een omkeerbaar verband van oorzaak en gevolg. In de tweede plaats kan de welvaartsplanning nader worden ontleed en meer in het bijzonder worden nagegaan, of en in hoever een afzonderlijke planning op sociaal en cultureel gebied wenschelijk en mogelijk moet worden geacht, ter coördinatie met de financieele en economische planning in één totaal-welvaartsplan. Dan gaat het, behalve om de interactie van planning en cultuur, om de actieve planning van cultuur, resp. socio-cultureele welvaart, zelf, dus om een verhouding van doeleinden en middelen. Tusschen de twee problemenreeksen bestaat, naar blijken zal, op verscheidene punten nauwe samenhang. Het is de bedoeling achtereenvolgens beide te behandelenGa naar eind3). Vóór alles moet echter vaststaan wat in het hier volgende onder planning, resp. welvaartsplanning, wordt begrepen. | |||||||
2. Wat is ‘planning’? Wat is welvaartsplanning?Het aantal definities van planning is legio, de daaraan verbonden implicaties dientengevolge zeer uiteenloopend. De termen planning, ordening, geleide economie, interventionisme e.d. worden, zelfs bij wetenschappelijke bespreking, veelal nog dooreen gebruikt. Sommigen vereenzelvigen planning met socialisme in het algemeen of met staatssocialisme in het bijzonder, resp. met socialisatie, anderen met bureaucratie of zelfs met dictatuur, waarbij tegenstellingen worden gemaakt met de private ondernemers- en verkeershuishouding, het particuliere initiatief, het kapitalistisch winstmotief en het individueel bezit van productiemiddelenGa naar eind4). Deze gegeneraliseerde indentificaties, zoo goed als de daaraan verbonden antithesen, zijn meerendeels onjuist en misleidend. Zij betreffen een historische verschijningsvorm, resp. eventueele toekomstvorm, van planning, maar niet de essentie daarvan. Planning is een techniek van modern, aan de Angelsaksen ont- | |||||||
[pagina 712]
| |||||||
leendGa naar eind5), rationeel beheer, van dezelfde orde als efficiency, research, accountancy, engineering e.d. Op zichzelf is deze techniek neutraal. Planning immers is een middel, dat op verschillende gebieden en op elk gebied voor verschillende doeleinden kan worden aangewend. Op verschillende gebieden: door militairen, medici, architecten, ondernemers, reclame-experts en financiers. Opzet en uitvoering kunnen echter zeer uiteenloopen. Speciaal op het gebied der welvaartsplanning, welke hier aan de orde is. Welvaartsplanning kan in beginsel evenzeer worden gericht op of verricht met meer als minder centrale leiding en ordening van het economisch levenGa naar eind6). Principieel denkbaar zijn: planloos-kapitalisme en plan-kapitalismeGa naar eind7), plan-collectivisme en planloos-collectivisme. Planning kan zijn totalitair, corporatief, democratisch, neo-liberaal, christelijk, socialistisch. Socialistische welvaartsplanning alleen heeft weer evenveel facetten als het begrip socialisme zelf. Een en ander is afhankelijk van de achterliggende plan-ideologie, van de sociaal-politieke doelstellingen en van het sociaal-economisch stelsel, waarbinnen de planning zich voltrekt. In de hierna volgende studie wordt het wezen van alle planning aldus gezien: Planning is de systematische opstelling, op grond van wetenschappelijk bewerkte gegevens, van een constructief en gecoördineerd program van actie (plan) voor het door een competente instantie te voeren toekomstig beleid, volgens vooraf bepaalde doeleinden, op een omlijnd gebied. Uit deze definitie kunnen de volgende constitutieve elementen van planning worden getrokken:
Welvaartsplanning heeft dezelfde samenstellende bestanddeelen. De elementen van de wetenschap en het toekomstbeeld, van de planners en de coördinatie der plannen, van de doelstellingen en het werkterrein der planning worden daarbij meer in het bijzonder op het welvaartsstreven afgesteld. Een nadere ontleding daarvan | |||||||
[pagina 713]
| |||||||
vraagt uiteraard een economische behandeling. Niet alleen evenwel in den engeren zin, welke men aan de term economisch pleegt te geven. In het hiernavolgende zal t.a.v. elk der bovengenoemde onderdeelen meer speciaal het sociale en cultureele aspect der welvaartsplanning in ruimeren zin worden belicht. (vgl. 3 t/m 8) | |||||||
3. Wetenschappelijke basis en techniek.Planmatig vooruitdenken en ontwerpen zijn bijna zoo oud als de wereldGa naar eind8). Zij gaven mee den stoot tot het ontstaan en de ontwikkeling van het economisch leven en verkeer, van wetenschap en techniek. Wat wij thans onder ‘planning’ verstaan, is dus niet iets in wezen geheel nieuws, maar een moderne versie van rationeel denken, technisch geperfectionneerd, met sterk uitgebreide actieradius en meerendeels uitgevoerd ten behoeve van een kleiner of grooter collectiviteit. Zoodanige planning is zelf weer mede afhankelijk van door haar eigen geestesproducten vervaardigde efficiente werktuigen, evenals gecompliceerde machines noodig zijn om de onderdeelen van moderne machines te vervaardigen. Het ‘expérience vaut mieux que science’ is hier zeker niet geldig. Wetenschap is hier evenzeer onmisbaar als ervaring. Geen planning kan slagen, die niet is gebaseerd op adaequate en recente grondgegevens, verkregen en bewerkt met behulp van het meest verfijnde wetenschappelijk instrumentarium, dat zelf al weer ten deele vrucht is van planning. Voor wetenschappelijke welvaartsplanning is in de eerste plaats beschikbaar het instrumentarium van de statistiek, de economische theorie en de econometrie. De laatste is a.h.w. middelaar tusschen de beide eersten. Wat de statistiek betreft, kwantiteit en kwaliteit van haar gegevens zijn de laatste decennia sterk in omvang toegenomen. Van haar ontwikkeling mag men in de toekomst nog veel verwachten. Betrouwbare cijfers zijn voor elken vorm van planning onontbeerlijk. Cijfers alleen zullen echter nimmer voldoende grond leveren voor het voeren van verantwoorde sociaal-economische politiek. Nu eens stellen zij tot weinig meer in staat dan een ‘wild guess’, dan weer geven zij slechts kwantitatieve expressie aan ‘wishful thinking’. Bovendien draagt alle statistische arbeid door het enkele | |||||||
[pagina 714]
| |||||||
tijdselement, d.w.z. de periode tusschen de verzameling en het gebruik der cijfers, in zekeren zin het karakter van een Sisyphusarbeid, een arbeid, die, zoodra voltooid, alweer is ‘out of date’. In hoever bieden de sociale en politieke wetenschappen een hechte basis? De sociologie en sociographie, de sociale psychologie en paedagogie, de wetenschap der politiek zijn eerst in opkomst. In de toekomst zullen zij aan de planning waardevollen steun kunnen en moeten bieden. Momenteel blijft de welvaartsplanning vnl. aangewezen op de economie. De oudere economische theorie ‘bewees’, dat voor de volkswelvaart staatsonthouding het meest doelmatig was. Een positieve economische politiek was daarmede veroordeeld als onder alle omstandigheden overbodig en schadelijk. De nieuwere theorie heeft dit standpunt over het algemeen verlaten. Zij is, behoudens uitzonderingen, niet meer bij voorbaat gekant tegen elke andere dan liberale economische politiek. In haar abstracten, puren vorm bepaalt zij zich tot logische analyse en houdt zich gemeenlijk afzijdig van alle welvaartspolitiekGa naar eind9). Een brug tusschen wetenschap en staatsmanskunst is niet geslagenGa naar eind10). Met de welvaartsplanning als zoodanig heeft de economische theorie zich aanvankelijk weinig of slechts in negatieven zin bemoeid. Plannen werden, volgens de theorie, gemaakt in elke individueele huishouding en zonder onderling overleg (de ‘hidden hand’ van Adam Smith!) zou uit het totaal van die millioenenplannen niettemin de volkshuishouding als geheel op de meest efficiente wijze worden geregeld. Daaraan werd toegevoegd, dat in één collectief beheerde volkshuishouding (welke met de idee van planning werd geïdentificeerd) een zoodanige rationeele economische calculatie (als ieder voor zich in de vrije markthuishouding op grond van prijsvergelijkingen pleegt te voeren) niet mogelijk zou zijnGa naar eind11). Ook dit schijnt thans wel een overwonnen standpuntGa naar eind12). In positieven zin, d.w.z. als theoretische planhuishoudkunde, verkeert de opbouw der laatste decennia nog in een beginstadiumGa naar eind13). De toegepaste theorie, betreffende materie en methode der welvaartsplanning, ontbreekt vrijwel geheelGa naar eind14). Op enkele punten zullen oorzaken en gevolgen van deze lacunes hierna nog iets scherper in het licht gesteld kunnen worden. | |||||||
[pagina 715]
| |||||||
4. Planmatige beheersching der toekomstige ontwikkeling.Karl Mannheim heeft beproefd in zijn hiervoor geciteerd werk aan te toonen, dat en hoe met de sociale ontwikkeling ook het sociale denken zich wijzigt. In dit laatste onderscheidt hij 3 phasen: Toevallig vinden, uitvinden en plannen. Het tweede stadium wordt gekenmerkt door het telkens ‘uitvinden’ van een bepaalde oplossing voor een bepaald geval, terwijl deze oplossing niet ten einde toe en als onderdeel van een grooter geheel wordt doorgedacht. Het samenhangend sociaal-economisch gebeuren is evenwel heden ten dage met geimproviseerde en incidenteele regelingen meer geschaad dan gebaat. De sociale ontwikkeling is reeds een stadium verder en vraagt om weldoordachte systematische toekomstplannen. Men behoeft het nog niet in elk opzicht met bovenstaande uiteenzetting en indeeling van Mannheim eens te zijn, om accoord te gaan met diens betoog, dat het sociale denken bij de sociale ontwikkeling ten achter is geblevenGa naar eind15). De toekomstige ontwikkeling systematisch beheerschen, beteekent, op sociaal gebied, dat men deze ook, min of meer vergaand, van aard, tempo en richting kan doen veranderen. Ten aanzien van die mogelijke veranderingen botsen de maatschappij- en levensbeschouwingen. Sommigen wenschen in het geheel geen veranderingen, tenzij om de klok terug te zetten, dan wel slechts door spontane groei van onpersoonlijke krachtenGa naar eind16), - anderen verschillen van meening over de gewenschte wijze en mate van verandering. Wetenschappelijk gezien vereischt een beheersching der toekomstige ontwikkeling de voorafgaande vervulling van twee voorwaarden, nl. 1e kennis van het ‘vrije’ toekomstige verloop en 2e kennis van de gevolgen van ingrijpen in dit verloop. Mede onder invloed van een eertijds machtige wereld- en maatschappijbeschouwing nam de economische wetenschap te dien aanzien geruimen tijd het volgende standpunt in. Verondersteld werd, dat 1e het economisch gebeuren zich in wezen ontwikkelde volgens het wettenstelsel der theorie en 2e op den duur, alsook in groote lijn, geen afwijking van dit wettenstelsel door ingrijpende maatregelen mogelijk was. Het eerste punt betreft het vraagstuk der | |||||||
[pagina 716]
| |||||||
causale determinatie en prognose, het tweede dat der verhouding van theorie en politiek. Het heeft lang geduurd aleer men zich realiseerde (en nòg is dit geen gemeengoed), dat predicties op grond der strenge wetten van een statisch-abstract denkschema, volgens het patroon indien a, dàn b, niet vormden prognoses in den eigenlijken zin, maar logische subsumpties en implicaties. Of in de realiteit werkelijk a voorkwam, en zoo ja, of daarop werkelijk b zou volgen, dat kon zoodanige theorie door middel van haar analytisch-tautologische oordeelen niet zeggen. Zoo ontstonden b.v., naast en tegen de algemeene wetstheorie, speciale conjunctuurtheorieën, welke zich bezig hielden met de verklaring en voorspelling van de conjunctuurcyclus.Ga naar eind17) In het algemeen is deze economische dynamica met de heerschende theorie niet tot een geslaagd geheel vereenigd. Men had - op zichzelf consequent - aangenomen, dat menschelijke macht in het economisch leven slechts met luttele vrijheidsgraden werkzaam kon zijn binnen het streng begrensde kader der economische wetten van de theorie. Zoodra men zich gedwongen zag tot de erkenning, dat de bedoelde economische wetten slechts op deze strenge wijze gelden in het rijk van den geest, begon ook het inzicht te rijpen, dat de economische regels, die in de werkelijkheid van invloed zijn, zich omgekeerd op belangrijke punten richten naar het institutioneele kader (de sociaal-economische orde), gevormd en hervormbaar overeenkomstig de machtswil der menschelijke samenleving. Het onderzoek naar de wederzijdsche, wisselende grenzen van die, in de werkelijkheid waarneembare, economische krachten en van de menschelijke, gezamenlijke machtsuitoefening verkeert alweer momenteel nog in een aanvangsstadium. De achterstand van het sociaal-economisch denken maakt verklaarbaar, dat in de theoretische discussie, hier te lande ontstaan naar aanleiding van het wetsontwerp tot de instelling van een Centraal Planbureau, wel nog van velerlei misverstand gebleken is. Zoo is van verschillende zijden er op aangedrongen, dat de planning zich zou bepalen tot prognose. Dit is zeer bepaaldelijk geen planning. Ontbreekt het constructief program van actie voor het toekomstig beleid, dan onstaat een Hamlet zonder Hamlet, een planning zonder plan. Dit was kenmerkend voor vele vóór den oor- | |||||||
[pagina 717]
| |||||||
log incidenteel getroffen maatregelen. Het is, in de terminologie van Mannheim, niet meer dan de overgang naar de derde phase van sociaal denken, geen binnentreden in het beloofde land. Planning is niet slechts diagnose en prognose, maar ook op grond daarvan, directie en constructie (c.q. reconstructie). | |||||||
5. Het plan-subject.Het plan-subject kan zijn: het gezinshoofd, de ondernemer, de bedrijfstak, een orgaan, de overheid. Er zijn individueele gezinsen bedrijfsplannen, locale, regionale, nationale en internationale plannen, centrale totaal-plannen en gedecentraliseerde deel-plannen. De strijd om de planning betreft echter vrijwel uitsluitend de planning door en voor een publieke of semi-publieke collectiviteit. Geleidelijk zijn verschillende onderwerpen van planning geheel of ten deele bij de overheid geconcentreerd, tegenwoordig vrijwel als vanzelfsprekend aanvaard, vroeger in het geheel niet. Zoo b.v. de militaire planning, de waterstaatkundige en stedebouwkundigeGa naar eind18) planning. Verschil van meening - op en neer golvend - bestaat omtrent de overheidsplanning van het onderwijs en het verkeer. De grootste - en veelal toenemende - oneenigheid heerscht op het stuk der economische planning van staatswege, zich uitstrekkend buiten het eigenlijke terrein der overheidshuishouding (openbare financien). Door alle tijden heen vinden deze tegenstellingen uitdrukking in het sociale denkenGa naar eind19). Ook de economische wetenschap heeft steeds beproefd voor tegengestelde standpunten de bijbehoorende rationalisatie (achteraf of vooraf) te leveren. Onder verschillende namen: mercantilisme - laisser faire, katheder-socialisme - manchester-liberalisme, socialisatie - particulier initiatief, planhuishouding - vrije verkeershuishouding e.d. komt de antithese tusschen bewust ingrijpen en spontane ontwikkeling naar voren. Geleidelijk echter is deze antithese verouderd, doordat binnen de economische theorie - eertijds uitsluitend liberale theorie - a.h.w. een geleidelijk toenemende opschuiving naar links, tot en met de communistische, geheel centraal geleide huishouding als wetenschappelijk relevant, heeft plaats gevonden. Het is hier niet de plaats om deze ontwikkelingsgang zelfs maar summier te schetsen. | |||||||
[pagina 718]
| |||||||
De vermelding dient slechts om verklaarbaar te maken, dat ten gevolge daarvan tenslotte de basis kwam te ontbreken voor een bestrijding der welvaartsplanning van overheidswege, als zijnde bij voorbaat onwenschelijk en onmogelijk uit economisch-theoretisch oogpunt. Derhalve zien wij dan ook de anti-planners geleidelijk overstag gaan, met verplaatsing van het accent naar politiek, ethisch en cultureel gebied. Al blijft, onder den drempel van het bewustzijn verdrongen, het oude vrijheidsideaal als economisch criterium van doelmatigheid onveranderd den gedachtengang beheerschen. De meest op den voorgrond tredende figuren zijn hier: Robbins)Ga naar eind20), von Hayek)Ga naar eind21), von MisesGa naar eind22), en RöpkeGa naar eind23). Planning, zoo betoogen zij, moet nolens volens uiteindelijk terecht komen bij staatssocialisme, nationaal-socialisme, bureaucratie, autarchie. tyrannie, dictatuur. Haar maatregelen, die uiteraard zijn dwangmaatregelen, vernietigen de vrijheid en democratie, kortom de Westersche cultuur. De meest interessante en invloedrijke tegenstemmen zijn die van MannheimGa naar eind24), SchumpeterGa naar eind25) (zij het lang niet in ieder opzicht) en Barbara WoottonGa naar eind26). Deze uiterst belangrijke discussie zou minstens een afzonderlijk artikel waard zijn. Thans met betrekking tot de overheid als plansubject slechts een drietal opmerkingen. In de eerste plaats berust het gansche betoog contra planning telkenmale op de vooronderstelde noodzaak eener absolute keuze van het eene, met uitsluiting van het andere, dus van alles of niets. Simplistische, monistisch-antihetische voorstellingen zijn hier, als elders, uit den booze. Het gaat niet, behoeft althans niet te gaan, om totale binding of totale vrijheid. Het gaat om de, in gegeven omstandigheden, relatief juiste verhouding van binding en vrijheid. Er bestaat ook minder juiste en verkeerde planning. Planning is een middel, dat niet slechts in één richting voor één uniform doelsysteem kan worden aangewend. De vlotte uitspraak van Robbins ‘scratch a would-be-planner and you will find a would-be-dictator’ is niet meer dan een conservatief-liberale verkiezingsleus. Het plan-subject kan zich immers welbewust ten doel stellen te plannen voor functioneele decentralisatie, voor individueele vrijheidGa naar eind27). Indien een volk vóór alles en zooveel mogelijk vrij wil zijn, moet het daarvoor den prijs betalen en zoo noodig iets anders offeren of | |||||||
[pagina 719]
| |||||||
op den koop toenemen, ev. minder gelijkheid en minder rechtvaardigheid. Planning kan en moet - ten deele door trial and error - beproeven dit ‘minder’ tot een minimum te beperken. Men kan geen perfecte orde plannen, waarbij elk doeleinde maximaal verwezenlijkt wordt. Zelfs voor één doeleinde is dit al niet mogelijk: summa ius summa iniuria, de eens vrijheid kan de anders onvrijheid beteekenenGa naar eind28). Planning is geen utopie, maar realiteit, geen magie, maar gebrekkig menschenwerk. In de tweede plaats, en meer speciaal wat de overheidstaak betreft, is een spectrum van kleuren, een gamma van klanken, een scala van treden denkbaar. Van het streng centraal geleide economisch stelsel der U.S.S.R., waar staatshuishouding en volkshuishouding elkander vrijwel dekken, tot een afloopende reeks mengvormen, waar de ‘vrije sector’ primeert. De kans op bureaucratie stijgt natuurlijk naar gelang met de planning een meer centrale ordening is verbonden en minder met het subsidiariteitsbeginsel rekening wordt gehouden. In verschillende soorten mengsystemen van welvaartsplanning geeft de overheid in een centraal plan slechts algemeene lijnen aan, terwijl de vrije organisaties van het bedrijfsleven zelf de meer gedetailleerde plannen zullen kunnen opstellen. Bij het groote publiek is evenwel een begrijpelijke gedachten-associatie ontstaan tusschen de opzet van het Russische 5-jarenplan en de techniek van planning als zoodanig. Men zal nu moeten leeren vorm en inhoud wederom van elkander los te maken. Het is een meer dan gradueel verschil of de doelstellingen van planning door een op de vrije volkswil gebaseerd regeerbeleid worden aangegeven, dan wel deze doelstellingen van bovenaf aan het volk worden doorgegeven, ja, feitelijk ook de ‘volkswil’ zelf planmatig van een centraal punt uit wordt vastgesteld. De geleerde anti-planners maken zich veelal schuldig aan een valsche identificatie van overheidsinterventie en planning van overheidswege. Er is planlooze en planmatige overheidsinterventie. De eerste is door den nood der omstandigheden sterk uitgedijd, met alle nadeelige gevolgen van dien. Planning is niet synoniem met uitbreiding van overheidsinterventieGa naar eind29), het kan deze in totaal ook verminderen, althans verhinderen, dat zij is: tegenstrijdig, inefficient en schadelijk. Men mag wel zeggen, dat de overheid heden ten dageGa naar eind30) in elke | |||||||
[pagina 720]
| |||||||
volkshuishouding, ook de zuiver-kapitalistische, een min of meer omvangrijke taak te vervullen heeft. De feitelijke ontwikkeling van de laatste halve eeuw toont een toenemende omzetting van de ‘nachtwaker-controle-Staat’ in de ‘sociale-service-Staat’. Meer en meer rijpt het inzicht, dat deze ‘social control’, zooals men die overheidsfunctie in de U.S.A. noemtGa naar eind31), met behulp van systematische planning het meest efficient volvoerd kan en dus ook - als men goede boven slechte interventie prefereert - moet worden. Of zulks op democratische wijze geschiedt, hangt er van af, hoe, zooals Mannheim het uitdrukt, ‘de contrôle op deze contrôle’ functionneertGa naar eind32). De contrôlemiddelen van critiek en oppositie zijn nuttig, inzoover zij de aandacht der planners vestigen op stellig niet geheel denkbeeldige bezwaren en gevarenGa naar eind33), op de vereischte voortdurende inspanning om deze te overwinnen en tenslotte op de noodzaak om niet alleen de planning, maar ook de planners zelve op de juiste wijze te ‘plannen’. Dit komt in laatste instantie neer op vragen van voorlichting, onderwijs en opvoeding, op socio-cultureele planning dus. Zulks is, gelijk Barbara Wootton opmerkt, niet een vicieuse maar een virtueuse cirkelgang. Ten derde en tenslotte. In het licht der practijk zal moeten blijken aan welken kant het gelijk is. Wanneer planning plaats vindt, met en door zelfbeschikking en zelfwerkzaamheid, kan men haar, dunkt ons, bezwaarlijk voor fascisme verslijten. Het wordt dan een kwestie van woorden. Niet enkel een begrip als planning heeft een variabel-dynamisch aspect, maar ook begrippen als vrijheid, democratie en cultuur (resp. hun tegenhangers) zijn aan historisch-relatieve interpretatie onderhevig. In het stadium van planning worden nieuwe vormen van vrijheid geformuleerd, zooals b.v. vrijheid van vrees, van gebrek, van onwetendheid, van chaos en crisis e.d. Deze kunnen worden verkregen door sociale coöperatie, met prijsgeving, ten behoeve van de gemeenschap, van een betrekkelijk klein deel der oude individueele vrijheid tot actie. De impliciete redeneering is nu, dat de som van ieders vrijheid toch toeneemt als het aandeel in het sociale plus grooter is dan het individueele minus en dat derhalve planning juist ‘the road to freedom’ openstelt. Die redeneering bevat een kern van waarheid voor wat betreft | |||||||
[pagina 721]
| |||||||
de splitsing en vernieuwing van het begrip vrijheid en is toch niet geheel zonder bedenking. Termen als vrijheid en democratie zijn geen kwantitatieve maar overwegend kwalitatieve begrippen, waarvan inhoud en waardeering mee door de sociale evolutie worden bepaald en dus niet meetbaar zijn volgens vaste, exacte criteria. Bovendien werkt de nieuwe negatieve formuleering ‘vrijheid van’ in plaats van de positieve ‘vrijheid tot’ ietwat misleidend. Vrijheid van gebrek e.d. behooren meer tot de voorwaarden van ware vrijheid dan tot de essentialia van vrijheid zelf. Als voor de vervulling van deze voorwaarden andere vrijheden ernstig zouden moeten worden aangetast, resp. andere voorwaarden sine qua non nu op haar beurt onvervuld of onvervulbaar moesten blijven, dan, maar ook alleen dan, ware zoodanige planning te duur betaald. Dit slechts als casus positie. Maar stellig liggen hier problemen en lang niet eenvoudige. Zij zijn onoplosbaar met dogmatische voorstellingen van één begrip vrijheid en één begrip planning (resp. plan-subject). Oplosbaar alleen bij onderscheid van verschillende soorten en graden van vrijheid en onvrijheid (of beter: vrijheden en onvrijheden) eenerzijds en een verschillende wijze en mate van planning anderzijds. Een logische tegenstelling tusschen planning en democratie bestaat zeer zeker nietGa naar eind34), dit is een quaestio facti. Aan de actueele ontwikkeling is het, te bewijzen, dat deze contradictie, behalve academisch bezien, ook inderdaad niet noodwendig is, ja dat zelfs omgekeerd moderne democratie zich o.m. in planning kan en wellicht ter zelfhandhaving moet verwezenlijken. Voor ons land en onze overheid is hier mogelijk een historische taak weggelegd. (Wordt vervolgd) |
|