De Nieuwe Stem. Jaargang 1(1946)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 708] [p. 708] Morgen door M. Mok Vroeg in de morgen wekte hem het stromen van water dat als brekend glas kwam vallen door de stilte van zijn dromen. Hij opende zijn ogen, even was er deze overgang van dood naar leven die niet zich zelve te herkennen waagt, daar zij een overstelpend licht ziet beven, waarin elk spoor van droom wordt weggevaagd. Dan zag hij door het venster naar beneden, de mannen stonden bij de pomp en wreven zich het water van de leden en van de glanzende halfnaakte romp. De blanke druppels in hun haren werden doortinteld van de jonge zon; het was alsof bij elk van hun gebaren de morgen nieuwe kleur gewon. En toen zij eindelijk hun schreden richtten, zwaar en geduldig, naar het kleine huis, bleef achter hen een klare stilte lichten, die langzaam volliep van een dun gesuis. De jongen repte zich, hij wierp zijn kleren vlug van zich af, als blanke vlokken sneeuw, en in een naaktheid die geen licht kan deren - zij klieft de ruimte als een meeuw - snelde hij weg en liet in felle stoten het water op zijn lichaam slaan. De diepe rillingen die hem doorschoten raakten de gronden van zijn wezen aan. Dit huiveren was pijn en wilde vreugde, het maakte hem een aards en eenzaam mens, dien alle schoonheid dezer wereld heugde, eer hij ging dwalen buiten elke grens. [pagina 709] [p. 709] Het deed hem in een eeuwigheid geloven, die uit des harten hunkering ontbloeit; door tijd bepaald, gaat zij den tijd te boven, wijl er het donker scheppingsvuur in gloeit. En toen hij aantrad in de lage kamer, was hij nog steeds van dat trillen vervuld, hij kon het voelen achter het gehamer van zijn naar verten hakend ongeduld, dat botste aan de klamme kamermuren en aan der mannen zwijgende gelaat. Maar zij, terloorgezonken in een pure berusting die den tijd niet meer verstaat, alleen een stem die, klankloos schier, blijft stromen achter de dagen, als vluchtige wind, door duizend generaties reeds vernomen, schonken geen aandacht aan dit koortsig kind. Traag aten zij hun brood, over hun handen gleed aarzelend een vage zonnestreep, gelijk een woord uit vreemde landen, welks zin geen sterveling begreep. (Fragment) Vorige Volgende