De Nieuwe Stem. Jaargang 1
(1946)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 498]
| |
Multatuli's tekortGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 499]
| |
rechtvaardiging is te vinden in, waar tenslotte voor een mens alles vandaan komt - zijn eigen ervaring. En het is inderdaad mijn eigen ervaring met Multatuli, die mij op het tekort van dezen groten man heeft doen stuiten en het tot een probleem voor mij gemaakt heeft. Een probleem, waar ik nooit helemaal uit ben gekomen - met Multituliaanse eerlijkheid wil ik het erkennen. De zaak is deze. Toen ik als gymnasiast Multatuli begon te lezen - vergeef me een tweede eerlijke bekentenis - trok hij mij niet aan, maar stootte hij mij af, met het onvermijdelijke, maar achteraf gezien ongelukkige, gevolg, dat ik er spoedig in bleef steken. Toen ik er later weer toe terugkwam - want een ontmoeting met Multatuli is vroeg of laat onvermijdelijk, beste bewijs misschien van zijn grootheid - en ik er over ging nadenken, wat mij dan eertijds in hem had afgestoten, kwam ik tot de ontdekking, dat dit toch niet alleen zijn ongeloof was geweest - U moet weten dat ik destijds dominé had willen worden - maar dat het zo niet dieper, dan toch elders moest liggen. Immers het gevoel van afgestoten te worden was bij de herhaling der lectuur weliswaar verminderd, maar toch niet verdwenen. Om het te begrijpen, diende ik allereerst vast te stellen wàt het dan was, dat mij afstootte. Het is moeilijk te zeggen, maar ik geloof, dat ik het mag omschrijven - hoe zonderling het ook klinkt, als een gevoel van superioriteit van mijn kant. Ik begrijp Uw meesmuilen en ik smuil zelf ook mee. Ik kan nu dat misplaatste superioriteitsgevoel wel verontschuldigen, met te zeggen, dat ik ook bij die herhaalde lectuur nog jong, want nog student was, maar daarmee is het toch niet weggeredeneerd. Het is zelfs nu nog niet helemaal verdwenen en daarom ben ik zo verwaand, moet ik wel zo verwaand zijn, mij, en hedenmiddag ook U af te vragen: is er dan iets in Multatuli zelf, dat dit gevoel tot op zekere hoogte rechtvaardigt? En ik geloof inderdaad, dat er iets in Multatuli is, dat ons superioriteitsgevoel - geheel instinctief uiteraard - rechtvaardigt. Maar ik geloof tevens, dat we het overwinnen kunnen, wanneer we trachten te begrijpen waar het vandaan komt. Het komt, als ik wel zie - de moderne psychologie kan ons hierbij behulpzaam zijn - van Multatuli's eigen minderwaardigheidsgevoel. Dat is op zichzelf geen ontdekking, laat staan een, waarop | |
[pagina 500]
| |
ik mij zou laten voorstaan. Velen hebben minderwaardigsheidsgevoelens, onverschillig of zij groot zijn of niet. Misschien zijn we er wel geen van allen geheel vrij van. Doch als dat zo is, zult U vragen, waarom zou het ons dan hinderen bij Multatuli, waarom zouden we er bij hem met een completerend meerderwaardigheidsgevoel op reageren, terwijl wij dat bij anderen niet doen, b.v. niet bij zijn antipode, Thorbecke, die o.a. tegenover Groen van Prinsterer, stellig evenmin vrij van minderwaardigheidsgevoelens was? Het antwoord, mijn hoorders, op die vraag is niet moeilijk. Het komt omdat Multatuli een groot, een zeer groot schrijver was. Zó'n groot schrijver, bedoel ik, dat hij niet in staat was, zelfs als hij gewild had, maar hij wilde niet, welke gevoelens van hem óók, te verbergen. Hij heeft dus ook zijn minderwaardigheidsgevoel niet verborgen, het veeleer geëtaleerd en als groot schrijver zó geëtaleerd, dat we het wel zien moeten en er wel met een meerderwaardigheidsgevoel op moeten reageren. Het is hetzelfde unieke schrijverstalent, dat hem a.h.w. zijn oprechtheid dicteerde, waardoor hij de orthodoxie dier dagen als huichelarij moest bestempelen, het modernisme als halfheid doen afwijzen, het liberalisme doen hekelen als ontrouw aan eigen beginsel, de toenmalige Tweede Kamer moest doen zien als een ‘verzameling van nietigheden’, hetzelfde schrijverstalent, dat hem ook zijn minderwaardigheidsgevoel om zo te zeggen schaamteloos moest doen ontbloten. Minderwaardigheidsgevoel - ook dat is geen nieuws - is onverdraaglijk, reeds voor een gewoon mens. Dubbel onverdraaglijk is het ook, ja juist wanneer het onbewust is, voor een groot man. Wat moest Multatuli doen? Hij moest doen wat ieder ander doet, die er onder lijdt, het compenseren en - overcompenseren. En het is die overcompensatie, het is dat voortdurend moeten laten zien, hoe geniaal hij is of hij zich nu met de hoge politiek of met het biljarten bezighoudt, die afstoot, maar - en dat wilde ik de jongeren zeggen, die het vergaat en vergaan zal, als het mij vergaan is - die ophoudt af te stoten, wanneer wij haar maar eenmaal begrepen hebben als wat zij is: een dwangmatige reactie op een gevoel van minderwaardigheid. Doch hiermee is niet alles gezegd. Vergun iemand, die niet alleen | |
[pagina 501]
| |
gezegd, maar ook reeds zo duidelijk getoond heeft, dat de causerie zijn terrein niet is, nog één ogenblik het woord en vergeef hem, dat hij insisteert op iets, waar men bij een causerie misschien overheen moet lopen. Ik wil nog één vraag stellen en haar tevens trachten te beantwoorden. Vanwaar had Multatuli, ondanks al zijn gaven, dat minderwaardigheidsgevoel? Ik wil andere mogelijkheden voor het moment terzijde stellen, maar op één wil ik nadruk leggen: ik geloof dat zijn minderwaardigheidsgevoel veroorzaakt, althans, laat ik voorzichtiger zeggen, zijn bizondere scherpte gekregen heeft, door de hoogheid van zijn eigen ik-ideaal. En ik wil vanmiddag ook niet verder vragen naar de oorsprong dáárvan, want dàt hij een zeer hoog ideaal van zichzelf had, zal wel geen kenner mij willen tegenspreken. Welnu, wat is natuurlijker dan dat het besef voortdurend tegenover dàt ideaal te kort te schieten, een gevoel van minderwaardigheid gaf, van minderwaardigheid dus in zijn geval niet tegenover anderen, maar tegenover dat wat hij wist, eigenlijk te moeten zijn, tegenover het in wezen romantische ideaal van de ridder zonder vrees en blaam, altijd en in alle omstandigheden? Wat afstoot in Multatuli is dus welbeschouwd niet te denken zonder wat in hem tegelijkertijd aantrekt, ja meer, wat onze bewondering en eerbied afdwingt, ook na zoveel jaren nog. Want wat afstoot blijkt nu immers niet anders te zijn dan dit, dat Multatuli behoorde tot die zeer zeldzame mensen, die ernst, volledige ernst maken met hun eigen ideaal, zodat hij a.h.w. voortdurend in de spiegel van dat ideaal zich zelf bekijkt - en dan, hoe kan het anders? - zichzelf tegenvalt, omdat hij er niet of maar zelden aan beantwoordt. Ik ben dus niet bang, zelfs vanmiddag, ja juist vanmiddag niet om Multatuli's tekort te zien, want ik zie het als een bewijs van zijn ware grootheid. Ik heb het vaker gezegd, maar wil het hier graag herhalen, men maakt iemand niet groot door hem vlekkeloos te zien. Integendeel: wie in zijn held een godheid ziet, verkleint hem, want menselijke grootheid bestaat nu juist in de spanning, die er bestaat tussen wat de mens in werkelijkheid is en wat hij zou willen zijn, omdat die spanning streven betekent naar hoger. En er is nog iets wat ik vaker gezegd heb, maar wat ik ook graag herhalen wil. Dat is dit. Ik heb mij eens afgevraagd, waarin toch | |
[pagina 502]
| |
het verschil gelegen is van kunstenaars wier werk veroudert en van hen wier werk eeuwig jong blijft. En ik heb dat verschil menen te vinden in wat ik de poly-interpretabiliteit, het voorverschillende-uitleg-vatbaar-zijn van de laatste categorie genoemd heb. Wanneer dit juist zou zijn en wanneer - wat zeker juist is - Multatuli's werk dus ook voor ons nog leeft, dan betekent dat, dat dat komt, omdat hij voor verschillende uitleg vatbaar is, zodat elke generatie weer opnieuw bij hem voor een probleem staat. En die poly-interpretabiliteit, dat voor verschillende uitleg vatbaar zijn wordt op zijn beurt weer veroorzaakt door de spanning in de kunstenaar zelf. Bij Multatuli is die spanning er een tussen zijn en willen-zijn. En zo hoog als dat willen-zijn was, zo laag moest soms dat zijn zijn. Laten we daarom Multatuli's tekort, zijn minderwaardigheidsgevoel waarderen: het is slechts de keerzijde van zijn eigenlijke meerderwaardigheid, die hierin bestond, dat hij ernst maakte met zijn ideaal. Ik geloof wanneer men dàt aan de ouderen zegt en de jongeren voorhoudt: neemt een voorbeeld aan Multatuli, want hij was een der zeer weinigen wien hun ideaal werkelijk ernst was, dat daarmee niet alleen iets nuttigs gebeurt, maar dat daarmee tevens het geheim onthuld is, zowel van het feit, dat Multatuli ons kan afstoten, als ook van dat veel belangrijkere feit, dat Multatuli ons nog altijd aantrekt, dat hij ons nog altijd bewondering, ja, ik aarzel niet te zeggen: eerbied afdwingt. Heil hun, die in zijn voetspoor gaan. |
|