De Nieuwe Stem. Jaargang 1(1946)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 361] [p. 361] Verzen door H.W.J.M. Keuls Heb ik u den dood geschonken? Door een lied in droom gesust, Zonder dorst en half bewust Hebt gij van een wijn gedronken, Waarin alle levensvonken Dooven tot verloren lust. Heb ik u den dood geschonken? Oude stemmen zijn verklonken, Niets dat u meer verontrust, Donker der nabije kust Is reeds in uw blik gezonken. Heb ik u den dood geschonken? * * * Nog eenmaal zal uw zingen klinken, O stem, die God voor mij verkoor En die in pijnen ging teloor, Nog eenmaal zal mijn hart u drinken. Als om mij heen de vormen slinken, Als ik geen ander lied meer hoor, Zal eenmaal nog uw zingen klinken. Tusschen der dingen luide blinken Zwerf ik langs een onzichtbaar spoor, 't Is of een weten gaat mij voor: Als alle zonnen mij ontzinken, Zal eenmaal nog uw zingen klinken. [pagina 362] [p. 362] O hart, vernederd instrument, Ontspannen van het eenzaam wachten, Of tot uw sluimerende krachten De hemel nog een bode zendt! Waar zijn de handen heengewend, Die eenmaal u tot ruischen brachten? O hart, vernederd instrument, Ontspannen van het eenzaam wachten! Het zachtste lied, u ingeprent, Vervloog in verre zomernachten, En tot geen zingen meer bij machte Zucht gij een naam, dien niemand kent; O hart, vernederd instrument! * * * Het spel der wereld is gedaan, Nog voor mijn lied werd uitgezongen; Het leven heeft mijn stem bedwongen, Voor ik den dood was toegedaan. Nu moet ik onvervuld vergaan, In doffen nood teruggedrongen; Het spel der wereld is gedaan, Nog voor mijn lied werd uitgezongen. Kunnen aan grens van dit bestaan Geluk en smart zich nog verjongen? Het sleepend noodlot schijnt voldongen, Vergeefs roep ik de schimmen aan, Het spel der wereld is gedaan. [pagina 363] [p. 363] Mijn weemoed vloeit in rimpelingen uit Over het slib der eens beweende stonden, Het hart voelt nauw'lijks nog zijn oude wonden En mijn verlangen werd een ver geluid. In grijzen droom, die nieuwe ijlte ontsluit, Heb ik aan 't eind mijn wezen weergevonden; Mijn weemoed vloeit in rimpelingen uit Over het slib der eens beweende stonden. Een milde nacht de onderstroomen stuit, De draden van den tijd zijn afgewonden, Het leven zweeft boven zijn eigen gronden En zwakker wordt de roep der verre fluit. Mijn weemoed vloeit in rimpelingen uit. * * * Waar wacht gij op? de wegen zijn verkend, Hebt gij nog angst voor uiterste gebieden? De dingen onveranderlijk geschieden, Of gij uw blik naar licht of donker wendt. Uw lot werd tot een stukgewaaide tent Gij kunt de wereld nergens meer ontvlieden; En de demonen, die den droom gebieden, Bezoedelen het laatste firmament. Waarop wacht gij? Op een vernieuwd verschiet, Of op een klank, die dwingt den nacht tot tranen? Of op een licht, dat zich een weg wil banen Door nevelen van onverlost verdriet? Of op een mensch, die zich een god mocht wanen; Die eenmaal kwam en u weer wachtend liet? Vorige Volgende