De Nieuwe Stem. Jaargang 1
(1946)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 358]
| |
Verantwoordelijkheid der humanisten
| |
[pagina 359]
| |
gevoel, dat onafhankelijk is van persoonlijke willekeur. Dit humanisme is ouder dan vandaag. Het is er altijd geweest en het heeft zich in Westeuropa, min of meer onafhankelijk van de godsdienst, tenslotte geheel onafhankelijk, gemanifesteert. Zó gezien is er geen reden er heden de nadruk op te leggen. In de kring van wijsgerige intellectuelen, van erudieten en personen met een zeker verfijnde beschaving, was en is het een voorkomend verschijnsel. Het is zelfs zo zeer aan een dergelijke kring verbonden geweest, dat men juist dáár het meest zal twijfelen aan wat heden aan de orde is: het humanisme als grondslag van de levensopvatting der velen, die onkerkelijk en buiten-christelijk hun geestelijk leven bewuster leven dan voorheen, nu zij in de afgelopen jaren, de steun ontberend van traditioneel beschermende instituten en een vertrouwde gang van zaken, alleen kwamen te staan en dat wel voor welke grote vragen, vragen die het diepste raken van een mensenleven. Toen is immers gebleken, wat wie scherper toezag reeds veel eerder had opgemerkt, dat de lijn die ons scheidde niet liep tussen christenen en humanisten, maar tussen wie waarlijk leefden uit het christendom en uit het humanisme en wie tot een geestelijke onverschilligheid waren vervallen, welk verval niet het twijfelachtig voorrecht is van een van die beide tradities. De tijd is voorbij dat ons volk in geestelijk opzicht te verdelen viel in een kleine kring van humanistisch ‘ingewijden’ en de grote massa van kerkelijke gelovigen. Honderdduizenden Nederlanders leven, buiten kerk en christendom, min of meer bewust uit het humanisme. Daarmee is het niet langer een zaak van enkelingen, maar een volkszaak. Temeer nu die vele Nederlanders zich niet meer met politieke partijen of daarmee verwante groeperingen als geestelijk surrogaat tevreden kunnen stellen en anderzijds uit de oorlog tevoorschijn zijn gekomen in de meest hartelijke en oprechte samenwerking met hun christelijke landgenoten, op velerlei gebied. Al deze omstandigheden vergen humanistische bezinning en organisatie, principieel tegenover, praktisch naast en met de kerk. En hoewel het dus geenszins de bedoeling kan en mag zijn te komen tot een vereniging van intellectuelen, hoewel het dus in de eerste plaats blijft gaan om organisatie van het geestelijk en maatschappelijk leven van alle humanisten, is de steun van de humanistische intellectuelen onontbeerlijk. Het Humanistisch Verbond, op 17 | |
[pagina 360]
| |
Februari j.l. te Amsterdam opgericht,Ga naar voetnoot1) doet dan óók een beroep op hèn. Nodig zijn geestelijke leiders, sprekers, kaderopleiders, schrijvers, kortom, zij, die door hun ontwikkeling en studie toegang hebben tot de bronnen van het humanisme en voor wie het humanisme voldoende actuele werkelijkheid is, dat zij inzien welk volksbelang op het spel staat. Hier wordt een poging gewaagd, waarvan niet vaststaat, dat zij zal slagen, noch tot welke uitkomsten zij zal leiden. Op velerlei punten moet twijfel blijven bestaan, maar de poging zelf moet worden gewaagd. Het is niet langer verantwoord de vele humanisten in Nederland een losse groep te laten zijn zonder geestelijke leiding, zonder innerlijke en uiterlijke weerbaarheid. Deze verantwoordelijkheid rust niet in de laatste plaats op wie zich het humanisme zeer bewust eigen maakte en er zo uit leeft, niet alleen voor zich zelf maar ook tezamen met allen, die in de beginselen van het humanisme het ware, schone en goede zich het best zien ontplooien. |
|