De Nieuwe Stem. Jaargang 1(1946)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 207] [p. 207] Verzen door Louk E. Roest Crollius-van Doorn Zoeklichten - De stralende nacht hangt verzilverd in regen, de wind waait zacht de lente tegen - Ik sta aan de rand van de oorlogsnacht en verwacht de ridicule vertooning van macht om macht. De spookgestalte van mijn woning reikt naar de flitsen: tastende vingers van zeeanemonen, gluiperig-plotsling de hemel splitsend en dan, in een ruk, weer ingetrokken geschrokken van naderstuivende daemonen. [pagina 208] [p. 208] Οὐδεν μενει Zal ik u altijd dierbaar zijn? Dat is de eerste van de vele vragen en om die vraag golft de eerste pijn. Zal ik u altijd dierbaar zijn? Een hart kan veel verdragen. Uw liefde tast naar tijd noch taal en nochtans leven wij in tijden, ook wij, al staat voor ons het maal van lust steeds klaar als een onthaal van overstelpend zinverblijden. Geen woorden uiten onzen zin naar tastbaar wederzijdsch behagen. Zwijgend varen wij de nachten in, die ons, belovende gewin, in iedre kus belagen. Er is geen taal, er is geen tijd. Mijn lief, ik zou u willen spreken van onze wegen naar de eenzaamheid waarlangs ook onze lust verglijdt naar geestelijker streken. Vorige Volgende