De Nieuwe Stem. Jaargang 1(1946)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 94] [p. 94] Verzen door Anthonie Donker Prelude De eekhoorns spelen in het groen En schieten als een weversspoel Door 't bont gekleurde looftapijt Van lichte beuk en zware eik. Het voorjaar is zoo licht en speelsch. Wel is dat alles schrijnend deels Maar hoe verzoenend anderzijds - En ik bespeur het nog bijtijds. Het gaat alleen om het geluk Maar dat is niet meer van het ik. Reeds gaat het om het evenwicht Tusschen de wereld en de ziel. Eenzaam te zijn en niet alleen - Het hunkren drijft naar andren heen. Alleen wie alles is ontvallen, Hij is alleen tezaam met allen. Ik ben alleen maar eenzaam niet, Dat is de grondtoon van het lied, Dat eindlijk aangeheven wordt En in de verte reeds gehoord. De eekhoorns spelen in het groen En schieten als een weversspoel Door 't bont gekleurde looftapijt Van lichte beuk en zware eik. 1942 Najaar [pagina 95] [p. 95] Gijzeling Rondom mij dreigt een ring van wachten - Ik wandel door het smalle park En vaar op onafzienbare gedachten Als Noach in de ark. Ik zie het roest, de rauwe wratten Der prikkels puilen uit het groen. Doch ik berg hier als ginds mijn schatten En thans zoo goed als toen. Zoo goed als toen de wereld open Lag als een wijde voorraadschuur. Mijn zekerheid is vrij van hopen, En los van voorjaarsduur. Wat deert het mij of straks die steenen Wacht aantreedt als vuurpeloton? Alsof het daavrend salvo mij ooit éénen Toon van mijn eeuwgen klank ontnemen kon. Stil ligt de tuin met bloem en vijver Gelijk een duizendjarig rijk, Een stilte - daarvoor nemen vrees en ijver En doel en drift de wijk. Ik zie de visschen en de vogels En zelf word ik een avondlied. Nooit doen de bliksemende kogels Als zij aanfluiten dat te niet. Ten einde nijgen onvermijdlijk De roes, de rijkdom en de roem. Doch ik behoor reeds onafscheidelijk Bij wat geen tijd kent en geen doem. Zoo stil bemin ik thans de diepe kleuren, De moedermelk van al, het licht. O, ik onthoud van al het tijdelijk gebeuren Voor altijd niets dan het gedicht. Rondom dreig dan een ring van wachten - Ik wandel door het smalle park [pagina 96] [p. 96] En vaar op onafzienbare gedachten Als Noach in de ark. St. Michielsgestel Juli 1942 Wilde hyacinth De voet van berk en wilgen staat In wilde hyacinth gebaad, En donkerblauw golft er de grond Of het er onder water stond. De diepe ondergrond der ziel Wemelt van blauwe hyacinth, Een wildernis schuw en viriel Die in zichzelve vrede vindt. 1942 Wielewaal Als de wielewaal mij roept, Liefelijker dan de koekoek, Stiller dan de nachtegaal, Zie ik af van bed en boek, Zie ik af van kus en taal, Levend in die andre toonschaal Waar de wielewaal in roept - Wielewaal diep in het loover - Klinkt uw stem uit de verborgen Woonplaats van de zielsgerusten, Waar rumoer van daagsche zorgen, Roes van nachtelijke lusten 't Hart niet langer verontrusten, Wielewaal, in 't diepste loover? Wielewaal wiens lied ontwapent, Die niet droevig als de koekoek, Dringend als de nachtegaal, Aanheft in den diepsten schuilhoek, In sublieme dieventaal, 't Voorspel van een nieuw koraal - Wielewaal, maak droom tot waken. 1942 Vorige Volgende