De Nieuwe Stem. Jaargang 1(1946)– [tijdschrift] Nieuwe Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 92] [p. 92] Oog in oog door D.A.M. Binnendijk De sterren, flonkersteenen in den ring, Dien God zich smeedde: ál verheerlijking Zijner aanwezigheid... Verruklijk oogenblik, Waarin mijn hartslag meldt Zijn nadering! Laat iedre dag u vinden voorbereid Op wat het barre lot ons heeft bereid: Den dood. Maar eerst van 't leven alle lasten En lusten, talloos, waar gij zat van zijt. Voor wie verblind is: een armoedig deel. Doch voor de zienden steeds een lustprieel. Wees beurtlings beide: soms baart weelde onlust, En soms, doch vaker, is reeds weinig veel. Een wereld, woest en ledig zonder u, Liefde, houdt mij gevangen hier en nu. De ziel, wetsovertreedster van nature, Treft echter daaglijks ruggespraak met u. 't Verloop des tijds breekt alle harten stuk. Geen houdt het uit tegen zijn wreeden druk. Aldus de les. Maar elke dag leert anders: Alleen uit leed puurt liefde haar geluk. 't Kristal van mijn bewustzijn vangt de stralen Der diepverborgen zon in veelheid van herhalen. Laat dan mijn hart, brandpunt van ons heelal, U al mijn woorden tot één klank vertalen. Ledig of vol, al naar der minnaars tal, Is van verstand de maat van het heelal. Voor u, voor mij, wordt tusschen mond en oogen De wereld, van geluk vervuld, weer smal. [pagina 93] [p. 93] Ik zie den waaier van uw wimpers trillen. Ik hoor uw stem onder mijn mond verstillen. Geluk, hoe lang nog, eer het is vervuld En ik, uw warmte zoekend, zal verkillen? De weelde van uw woorden, honingzoet, Wordt op den tong die proeft als roet, Bitter en duf. Daar worden alle smaken Voorgoed vervalscht voor wie beminnen moet. Vorige Volgende