De Nieuwe Stem. Algemeen onafhankelijk maandblad der jongeren
(1918-1919)– [tijdschrift] Nieuwe Stem. Algemeen onafhankelijk maandblad der jongeren, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 346]
| |||||
Geestelike stromingenIII.
| |||||
[pagina 347]
| |||||
vrouw na te lopen. Er zijn winkels, waarvan ik de étalage zou kunnen uittekenen tot in verrassende bizonderheden, hoewel ik ze de laatste drie jaar niet gezien heb. Zolang ben ik namelik getrouwd en nu is de beurt aan m'n vrouw om mij na te lopen. Dat zegt ze tenminste zelf. Toèn zon ik op middelen om lief te hebben zonder te wachten. Later heb ik vaak ernstig getracht te wachten zonder lief te hebben. Het een is even vruchteloos als 't ander. Want het overseinen van de uitkomsten der staartsommen had slechts zeer beperkte gevolgen. Ze was niet handig genoeg om haar valse staart in schijnbare overeenstemming te brengen met de waarachtigheid van mijn quotient. En aldus loog ze ongevaarlik - de lezer weet immers dat ze nog geen achttien jaar was - en Meester had gemakkelik werk om niet haar twede slachtoffer te worden. Dus moest er 'n andere mouw worden gepast aan de blauwe jurk. Ik nam van tuis kleine stukjes papier mee en daarop reproduseerde ik met potlood niet alleen de quotienten doch ook de staarten. 'n Paar maal ging het goed, hoewel de meester 'n ergerlike achterdochtigheid betoonde. Zij loog met 'n allerliefste glimlach en ik slaagde erin m'n hoofd ergens weg te steken. Toen viel 'n billet doux op de grond en daar m'n buurman weigerde het op te rapen - hij was jaloers op mij omdat hij niet zo dikwijls 'n sent van z'n moeder kreeg als ik - onderschepte de meester het. Hij vouwde het ongemotiveerd kalm open, nam op zeer degelike wijze kennis van de inhoud, bezag het vervolgens aan de maagdelike zijde met niet minder grote belangstelling, deponeerde het daarna op haar bank en verzocht haar met vriendelike aandrang ‘er even gebruik van te maken.’ Zij kreeg 'n kleur en ik ook. Toen vroeg Meester naar de herkomst van het manifest. Ik begon nu het geval hevig interessant te vinden. Ha, nu kon ik haar eens tonen, dat ik geen gewone jongen wras. - Ik was inderdaad een uilskuiken. - Want zij zou natuurlik zwijgen, zwijgen voor mij. En Meester zou aanhouden. Meesters houden altijd aan tot ze alles of tot ze niets weten. Ik zou die spanning even laten voortduren, laten stijgen. Tot het 'n geval werd van klassikale belangrijkheid. En dàn, dan zou ik opstaan, met de ogen van allen op mij gevestigd en ik zou zeggen: ‘ik heb het gedaan, meester, maar zij heeft het niet gevraagd.’ Dan zou ik natuurlik straf krijgen en ik was vast besloten, die met waardigheid te dragen, zoals Jacob de Witt de pijnbank en Karei de Eerste het schavot en meer andere grote mannen weer andere onaangenaamheden hadden verduurd tot stichting van het nageslacht. Doch 't werd geen geval. Want reeds bij de twede aanmaning, geuit, lezers, op volstrekt gemoedelike toon, ik verzeker het u, met noch de vorm, noch de klank van een ultimatum en toen zelfs nog geen enkele straf in uitzicht was gesteld, toen dus nog geen derde deel van de klasse de zaak belangrijk genoeg achtte om er enige aandacht aan te schenken, toen zei ze: ‘Wel, ài ep'et gedaen, maer 'k ep'em niks gevraegd.’ En ze keek me verwijtend aan.
Ik moest al m'n sommen weer uitvegen en zij ook. Ik moest nablijven en zij ook. Maar zij mocht na 'n kwartier weg, omdat ze begon te huilen | |||||
[pagina 348]
| |||||
‘dat zai d'r toch niks an 'ad kenne doen.’ En ik bleef tot halfzes omdat ik niet huilde. Natuurlik weigerde ze de volgende morgen een appel, waardoor afdoende werd gedemonstreerd dat ‘alles uit was.’ Dezelfde middag aksepteerde ze 'n stukje gedroogde schar van m'n buurman, wiens vader ‘an’ was.Ga naar voetnoot1) Toen was ik gebroken en besloot me aan de litteratuur te gaan wijden. Ik las in 'n aflevering van 'n tijdschrift, dat eigelik niet voor me bestemd was van 'n hopeloze liefde, waarin de hopeloze held op 'n gegeven zeer hopeloos ogenblik en op nòg hopelozer toon uitriep: ‘Is er gerechtigheid hier beneden?’ Die held beantwoordde de vraag negatief en ik omhelsde hem geestelik en sloot me bij hem aan. De volgende week kwam 'n nieuwe aflevering en kreeg hij haar. Hij werd subiet ons verbond ontrouw en daar ik nog niet opnieuw verliefd was, verzaakte ik hem en de gerechtigheid.
Goede vrienden zijn de gerechtigheid en ik later nooit meer geworden. Eerstens was het ambt, dat ik koos om in mijn behoeften te voorzien daarvoor al bizonder ongeschikt, dat wil zeggen: het was ongeschikt om me weer met de gerechtigheid te verzoenen. Om in mijn behoeften te voorzien was het helaas ook ongeschikt. Vervolgens beleefde ik een tijdperk, waarin de gerechtigheid maar al te dikwijls en wat al te luidruchtig geprezen werd door gekroonde hoofden, gehelmde hoofden, gemyterde hoofden, gebarette hoofden en leeghoofden. Zij was vóór die tijd al wat bloedarmoedig en dus zal ze door al die koortsachtige reclame wel finaal vermoord zijn. Ik stel u dus voor, de vraag boven dit opstel gelanceerd, negatief te beantwoorden, evenals mijn romanheld het deed, voordat hij zijn objectieve kijk op de samenleving vertroebelde, doordat hij dit begrip wat al te beperkt ging opvatten. En tòch lezers, toch heb ik verleden week Zaterdag (13 September 1919) des namiddags te half vier, weer 'n ogenblik aan een soort gerechtigheid geloofd. En dat nog wel door een artikel in ‘De Hervorming.’ Als ik er goed over nadenk, moet het een wenk zijn geweest van de Hogere, de Hemelse Gerechtigheid. Zodat ik het mijn plicht reken, U omtrent dit heugelik feit volledig in te lichten. * * *
U kent ‘De Hervorming’ ongetwijfeld, waarde lezers. In het vorige nummer heb ik 'n klein, doch schitterend staaltje uit haar kolommen overgeplant. Bovendien heeft Koos Vorrink U in kennis gebracht met Mevrouw Blauw-Heering en Mevrouw de Douariere P. van Heerdt tot Eversberg-Quarles van Ufford. Beide dames waren verontwaardigd op de litteraire recensent, omdat deze het gewaagd had, Barbusse's ‘Hel’ min of meer intellectueel te beoordelen. Hun protesten - het zij hier in 't voorbijgaan gezegd - hebben doel getroffen, want tans beoordeelt dezelfde recensent ‘Goethe's Liefdeleven’ van Johan de Meester en | |||||
[pagina 349]
| |||||
zegt tot slot langs z'n neus weg: ‘Ook dames kunnen het, ondanks den titel, lezen.’ Wanneer gij het boek dus nog eens aan een nichtje of 'n andere vriendin wilt cadeau doen, voor haar verjaardag b.v., dan hebt gij alleen het titelblad te overplakken, liefst met 'n eksemplaar van ‘De Hervorming.’ Vervolgens kunt U het boekwerk met 'n gerust hart en ongeschokte zedelikheid ten geschenke geven. Revenons à nos moutons. Bovengenoemde dames en anderen hebben zich aan ‘De Hel’ geërgerd. Waarom moet 'n mens nu juist dat soort dingen opzoeken, niet waar, om er 'n boek over te schrijven? Al dat gezoek naar 't ongezonde, 't perserve, is toch eigenlik zeer ongepast. Een medicus ontlast z'n gemoed zelfs van 'n grote dosis verontwaardiging, omdat Dr. R. Miedema aan Barbusse een soort van doktersvisie op het leven had toegekend. En waarde lezers.... nu komt de Gerechtigheid.... in hetzelfde nummer van ‘De Hervorming’ verrast de heer Willem van de Wall, teologies student te Washington, D.C., al de nette dames en andere nette lezers van Protestantenbondse beginselen met een artikel over.... geslachtsziekten in Amerika en Holland. Als dat geen Hemelse gerechtigheid is.... Toch zullen ze wel blind blijven, hoor.
* * *
We gaan vrijwel het gehele artiekel siteren, want het is daarvoor belangrijk genoeg. Vooraf twee opmerkingen.
‘Er bestaat oogenblikkelijkGa naar voetnoot1) voor de moderne kerk van Nederland de schoonste gelegenheid het menschdom ter hulp te snellen, tot het daadwerkelijk dienen van God door het dienen van de menschen en daardoor zichzelve weer midden in de maatschappij te plaatsen en tot middelpunt van sociaal leven, belangstelling en verbetering te maken. Namelijk door onmiddellijk te velde te trekken tegen eene ontzettende plaag, die alle volkeren ter wereld, dus ook het Nederlandsche volk, teistert. Die plaag is de voortwoekering der geslachtsziekten, welke | |||||
[pagina 350]
| |||||
enorme afmetingen heeft aangenomen. Het gele gevaar, het bolsjewistische gevaar, het militaristische, kapitalistische, socialistische gevaar, het zijn alle nachtmerries vergeleken bij het venerische gevaar, dat, wanneer men niet spoedig maatregelen neemt, Nederland's gezondheid even noodlottig zal worden als het Pruisische militairisme aan België. In 1914 voteerden de Kamers millioenen om door vlugge en bestendige mobilisatie elken eventueelen vijand van de grenzen te houden. Deze paraatheid moet er veel toe bijgedragen hebben ons land voor een inval te behoeden.’ U bemerkt, van ‘het kapitalistiese gevaar’ heeft de heer Van de Wall geen benul. Laten we hopen, dat hij in dezen nog wat ervaring opdoet. Anders kunnen we hem bij zijn strijd tegen de geslachtsziekten niet al te veel sukses voorspellen. Doch laat ons voortgaan. De heer Van de Wall richt zich tans tegen onze Kristelike Regering, die de revolutie, de onzedelike treinlectuur, ‘De Hel’ van Barbusse en de rode ambtenaren vervolgt, alles met de polsslag des tijds. ‘Wat deed echter de Regeering om den vijand te keeren, die sinds lang een inval in ons land deed en de elf provinciën voet voor voet bezet houdt,Ga naar voetnoot1) die thans even goed als de Duitschers in België deden, dagelijks zijne slachtoffers eischt en duizenden gezinnen in de treurigste ellende dompelt, een vijand die reeds minstens een 300.000 medeburgers met zijn sluipmoordenaarsgif aangetast en tot onmenschelijke ellende gedoemd heeft? Wat deed de Regeering teneinde deze volkspest te bestrijden? In vergelijking met wat bijvoorbeeld tegen veeziekten gedaan wordt, niets. Minister Aalberse bekende het, volgens persberichten, zelf. Hij heeft een postje van 10.000 gulden op de begrooting gezet. Van officieele rapporten wordt weinig nut verwacht, omdat het z.g. geheime ziekten geldt. Particuliere vereenigingen schijnen ook geen resultaten bereikt te hebben. Van algemeene mobilisatie en organisatie der strijdkrachten is geen sprake. Van ontwerpen van wet, die dit beoogen, ook niet. Volgens den heer Simons in ‘de Telegraaf’ uit wiens artikel van 20 April ik deze details put, is de minister voor den dag gekomen met een niet groote staatscommissie, om voor te bereiden een regeling van de ziektebehandeling. Doch dat is het kwaad niet in zijn kern aantasten, dat is inplaats van preventieve, nabehandeling. Er bestaan zelfs geen officieele regeeringscijfers over het aantal besmetten, al zullen doktoren en ziekenhuizen hunne privé-statistieken er wel op na houden. Doch dit alles veroorzaakt nog niet eens een locale, laat staan nationale, bestrijding van deze ergste der volkskankers. En elke dokter zal u kunnen vertellen, dat zonder krachtige actie en samenwerking in dezen van de maatschappelijke gezondheid controleerende lichamen er geen effectieve bestrijding mogelijk zal zijn.’ Ach, de heer Van de Wall zit in Amerika en weet het zo niet, hoe het in ons lieve landje toegaat. In ons verkerkelikte Holland zijn immers èn zieke èn gezonde lichamen niet de minste belangstelling waard, omdat het lichamen zijn. Bij ons geldt alleen de geest, Van de Wall, het lichaam, gewoonlik met de teologiese term ‘vlees’ aangeduid, is des duivels. | |||||
[pagina 351]
| |||||
Vandaar dat bloedarmoedige kindertjes, t. b. c. patiënten en andere lastposten geholpen worden door de particuliere liefdadigheid. De Staat der Nederlanden bekostigt alleen belangrijke zaken zoals het Koninklike Huis, onze Marine, onze Justitie, onze Defensie en onze Veepest. Als dat alles niet zo was, was Holland Holland niet meer. En gij weet het allen lezers.... dan.... Houdt er van òp, buurvrouw.
* * *
Is het niet de hele Waarheid, die Barbusse sprak in L'Enfer? Is de Waarheid schrikliker, somberder, troostelozer? Dit vraagt Koos Vorrink in zijn zevende heidenpreek. Ziehier het antwoord van Van de Wall: ‘De Vereenigde Staten nu staan, inzake de geslachtsziektenbestrijding van alle naties aan de spits.Ga naar voetnoot1) Ik heb hier voor me liggen de Chamberlain Kahn Wet, op de bestrijding der geslachtsziekten, die in Juli 1918 door het Congres werd aangenomen en 10.250.000 gulden toestond om dit werk mee te beginnen. Dit bladGa naar voetnoot2) is niet de plaats om die wet te bespreken, maar wel de plaats om de godsdienstige kringen onder het oog te brengen, wat door het in werking treden van die wet voor wetenschap verkregen werd. Ik kies nu maar eenige gegevens uit de lange rapporten die voor mij liggen. Eenige series van onderzoekingen brachten aan het licht, dat 91 pCt. van de schooljeugd sexueele kennis uit schadelijke bronnen opdoet, waarvan nog 63.9 pCt. voor het elfde jaar. Gij zult er van schrikken als ik u vertel, dat van 531 geëxamineerde kinderen 19.7 pCt. reeds voor het 12e jaar en 62.1 pCt. reeds voor het 15de jaar sexueele handelingen verrichtte. Verneemt voorts, dat 5.4 pCt. van de in 1917 gemobiliseerden bij aankomst in het militaire kamp venerisch besmet bleken, dat later van elke 6 aangetaste soldaten er 5 in civiele omgeving besmet werden en dat tot aan den wapenstilstand van 11 Nov. 1918 er bij de 200.000 man door geslachtsziekten uit de gelederen geworpen waren, dat is bijna het dubbele van het aantal, dat door de Duitschers op het slagveld buiten gevecht gesteld werd.Ga naar voetnoot3) Tenslotte moet het toch wel indruk op u maken, dat de statistieken sinds uitgewezen hebben, dat van elke 770.000 jonge mannen die elk jaar meerderjarig worden, 450.000 oftewel meer dan 60 pCt. venerisch besmet zijn, enz.’ Zestig procent van alle jonge mannen. Betekent dat iets voor U lezers? Zestig procent.... Betekent dat iets voor U, jonge vrouwen.... Dat is nu geen roman.... het zijn dode statistieken. 't. Is in Amerika, meent ge? | |||||
[pagina 352]
| |||||
Van de Wall had deze aanmerking òòk verwacht. En hij slaat alle ijdelheid van ons-zindelike-Hollanders de bodem in: ‘Dit is nu Amerika, een land van sport, van lichaamshygiëne, waar de drank is afgeschaft, waar het volk elken dag baadt, waar valsche schaamte en pruderie zoo goed als onbekend is, waar men begonnen is met sex.-onderwijs te geven en waar men gewend is man en paard te noemen. Wat is er dan van Nederland te verwachten, een land, waar sport en lichaamshygiëne pas aan het opkomen zijn, waar men schijn baar zonder den drank niet bestaan kan, waar het volk zich niet baadt, hoogstens zich eenmaal per week in een kommetje verschoont, waar het fatsoenlijker is in het geheim aan onzedelijke ziekten te lijden en die in het geheim te laten voortwoekeren, dan ze in het openbaar te bestrijden, waar geen sex.-onderwijs gegeven wordt en men verzwijgt, wat gezegd moet en fluistert over wat verzwegen behoorde, waar geen wet op de bestrijding der geslachtsziekten is en geen militaire, noch civiele statistieken gepubliceerd zijn? Laten we lankmoedig en beleefd zijn en zeggen, dat op zijn rooskleurigst genomen de Amerikaansche cijfers ook wel voor Holland zullen gelden. Dan verheffen we ons niet gelijk pharizeërs en vernederen we ons niet, zoolang als het niet noodig is. Maar dan gelden ook de bovenstaande treurige gegevens voor de Hollandsche samenleving en ge kunt met mij aannemen dat zulks waar is, ook de maat van ellende aan het overloopen isGa naar voetnoot1) en dat er in de binnenkamers, ziekenhuizen en gestichten dag en nacht gesteund wordt: ‘O, Heer, maak mij vrij van zond' en dood.’ Hoort ge dat Mevrouw Blauw-Heering en Mevrouw de Douarière P. v. Heerdt tot Eversberg-Quarles van Ufford? ‘In ons land, waar men verzwijgt wat gezegd moet worden en fluistert over wat verzwegen behoorde.’ Er is nog 'n hemelse gerechtigheid, bemerkt ge 't, dames?
* * *
Vervolgens behandelt Van de Wall de houding der Kerk ten opzichte van dit vraagstuk. Of de Kerk geen belangrijker dingen had, om er zich druk over te maken! Bij voorbeeld de questie: kerkeraad of kieskollege, psalmen of gezangen, fusie van kerk A en B., 't probleem of een dominee een baard en snor mag dragen en of hem het fietsen mag worden toegestaan. Dat zijn problemen van de eerste rang. Doch de kwestie dat het halve mensdom hard op weg is lichamelik en dus geestelik te verkankeren behoort niet tot de teologiese competentie. Intussen is Van de Wall's requisitoir niet van belang ontbloot: ‘De venerische ziekten zijn niet enkel besmettelijk, maar ook overerfelijk, ja, de besmetting openbaart zich soms pas in het derde geslacht. Er worden dagelijks kinderen verwekt, die vanaf hun geboorte tot afzichtelijk lijden en helsche smarten gedoemd zijn. Behalve prostituées, waarvan 100 pCt. in 20 jaren van ontucht absoluut besmet is, worden dag aan dag weer nieuwe generaties van onschuldige meisjes en vrouwen tengevolge van hun gang naar het huwelijksaltaar aan | |||||
[pagina 353]
| |||||
venerische besmetting en daardoor met haar toekomstig kroost aan ongeneeselijke krankzinnigheid, hersenverweeking, ruggegraatstering, verlamming, idiotisme, en chronische lichamelijke kwalen, blindheid, misgeboorten en miskramen, hart-, bloed-, bloedsvaten en andere organische ziekten onmeedoogenloosGa naar voetnoot1) prijsgegeven. En de kerk, het gewijde instituut van Goddelijke en menschelijke liefde, vraagt niet, doch laat door haren voorganger onder plechtige ceremonie van God-aanroeping, ontroerende muziek, bloemen en plantentooi, menig physiek misdadig huwelijk inzegenen. Wij begrijpen allen, dat dit een wantoestand is, die enkel en alleen uit onwetendheid voortspruit. Maar eens de oogen geopend, van het publiek, van de kerk,Ga naar voetnoot2) rust er ook voortaan eene verantwoordelijkheid op haar, wier verzaking een schennende misdaad aan God en menschen zou zijn.’ ‘Een wantoestand, die enkel en alleen uit onwetendheid voortspruit?. Ach Van de Wall, de Kerk trouwt maar raak hoor en vraagt evenmin naar lichaam en ziel van de trouwende mensen als de ambtenaar van de Burgerlijke Stand het doet. Trouwens, wie ook maar iets afweet van het ‘overtrouwen,’ spesiaal in de Moderne Kerkgenootschappen, beseft dat het uitsluitend mode en jacht naar opzien en deftigheid zijn, die tot een zodanig verlengstuk van de huweliks-plechtigheid doen besluiten. Het aantal volgkoetsen, het gewaad van de bruid en het royale van de bruiloft zijn factoren van precies evenveel gewicht als de kerkelike plechtigheid. Dat de moderne Kerk dus iets zou doen, iets zou kunnen doen in het vraagstuk van het huwelik is eenvoudig onmogelik. Ze mag mede 'n rol spelen in de huweliks-vaudeville, doch alleen als deftig figurant. Gaat zij meespreken, dan laat men haar eenvoudig links liggen en stelt zich met 'n andere vermakelikheid schadeloos. Bovendien zijn geslachtszieken geen dankbare instrumenten voor de Kerkelike liefdadigheid, zoals wezen, armen en ouden. Op al dezen kan met enig sukses de Schrift worden losgelaten; geslachtszieken bieden heel wat minder bekeringskans en zijn ook wat te vies voor liefhebberende jonge en oude dames. Zodat Van de Walls slot slechts 'n medelijdende glimlach kan afdwingen. ‘Ik voor mij, die krachtens mijn speciaal onderwerp van studie en werk onder deze in alle standen der maatschappij voorkomende slachtoffers, diep en diep doordrongen ben van de schreiende nood door de venerische ziekten veroorzaakt, heb mijzelf gezworen, dat ik na beëindiging van mijn studies alleen dat beroep zal aannemen, waarin mij vergund zal worden van huwelijkscandidaten, terwille van mijne heilige roeping, die hun bescherming en die van hunne kinderen beoogt, òf een medisch attest van lichamelijke gezondheid, òf een gesprek onder vier oogen te verlangen om kwaad te voorkomen waar zulks mogelijk is en de inzegening een wijding te maken tot geluk en leven en niet tot ellende en dood. | |||||
[pagina 354]
| |||||
Dit voel ik als het volbrengen van den wil des Vaders in het dienen van de menschen: ‘als uit kracht die God verleent.’ (1 Petrus 4:11).’ Als Van de Wall dit ernstig meent - en dat geloof ik onvoorwaardelik - en zich later niet tevreden stelt met de schijn van zekerheid, doch werkelik volle zekerheid eisen gaat, dan.... dan is er voor hem in geen enkele Kerk plaats. Want alle vaderlandse Kerkgenootschappen - hoe onderscheiden ook door oceanen van teologiese subtiliteiten - hebben één kenmerk gemeen. En wel dat ze al minstens vijf en twintig jaar lang leven van de schijn, voor de schijn en door de schijn. Met geen enkele realiteit hebben ze ook maar de geringste konneksies.
* * *
Heb ik dit alles gesiteerd, lezers, om aan te tonen dat de Kerk ook in dit opzicht dood is? Och neen, daarvoor zouden zovele woorden niet nodig geweest zijn. Wat ik dan wel wilde? Jonge mensen, in mijn hart is de vlam van felle opstandigheid hoog opgelaaid, toen ik de sijfers van Van de Wall las. Komt uit uw schuilhoeken, waarin ge gekropen zijt met uw individualistiese gewichtigheidjes. Zie de wereld aan, zie deze sijfers aan. Durft gij ze aan te zien en afzijdig blijven in onze strijd? Gij weet toch, dat men al dat schroeiend leed niet wegwast met mediese verklaringen? Gij weet toch, dat aan het seksuele vraagstuk vastzitten het drankvraagstuk, het woningvraagstuk, het huweliksvraagstuk, het gezondheidsvraagstuk en nog talrijke andere vraagstukken? Gij weet toch òòk, dat om de seksueele misère aan te tasten in haar oorzaak een bittere strijd zal moeten worden gevoerd tegen loonslavernij, drankgebruik, zondegeloof, krottenhuisvesting, militairisme en nog zoveel andere steunpilaren van burgerlikheid? Dat deze gehele strijd een titanenworsteling zal zijn tegen het Kapitalisme en deszelfs veelzijdige lichaams- en zielsuitbuitingsmethoden? Waar is uw plaats in deze strijd, jonge mensen? In een knus hoekje met een bundel gedichten? Dan zijt gij - hoe schoon uw gedachten en uw leven en uw ziel ook zijn mogen - onze tegenstanders. Er is 'n hel van schrijnend leed op aarde. Daarin passen geen knusse hemeltjes. Er zijn werkers nodig met eeltpoten. Er zijn werkers-als-duivels nodig. ‘Vecht, vecht voor je geluk, kameraden.’ Mr. Punch. 17 September 1919. |
|