De Nieuwe Stem. Algemeen onafhankelijk maandblad der jongeren(1918-1919)– [tijdschrift] Nieuwe Stem. Algemeen onafhankelijk maandblad der jongeren, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 288] [p. 288] [Philipp Exel] Zonsondergang Lang reeds hoorde ik het fluisteren Der stemmen, die nu in mij zingen gaan Bij het luidloos schoon verduisteren Van den hemel, als de zon aan’ Vangt te dalen. Deze dag moet sterven Als vele vòòr hem, in schoonheid Van bloed storten en mild lachen. Langs hem trekt de blinde menschheid. In haar schuilt tot zulk verkwisten Ongeweten, der rijpste zieledracht, De wil. Dat wij dit niet wisten Altijd, dat heeft het groote leed gebracht Van misverstand en strijd en verkillen Van oogenglans tot koele matheid Bij hen, die samen even trillen Voelden de zuivere naaktheid Van hun leven onder blinkende Zwaarte van lust en wil en wensch. Mij beleden dezen diepen wil Die stemmen, in het zinken der dagen, Die aan den wijden hemel stil En groot vergaan. De zomerregenvlagen Verruischten ritselend op daken, Koel en geurig is de avond.... Vluchtige melodieën braken Soms den stuggen tijd tot flonkerend Verstuiven of zij verbloeiden doffer Achter vele muren en meer geheim. Hier en daar stierven vandaag menschen Zoo maar in de ruimte en den tijd Als verklinkende melodieën Uit de schemerkamers bevrijd, De schemerkamers, die het lichte Vrije, zilte, wijde uitsluiten; Die gramstorig in steenen verstarring Zich sluiten voor het Al-eeuwig Ruime, Liefde-volle. [pagina 289] [p. 289] Zoo fluisteren mij die stemmen in dood Van dag en lach en lied en menschen, Wijl zij zelf voor den strengen dood Stonden in lichtdoorhuiverd wenschen Naar dieper blinken dan van zon In bronnen. En toen gingen zij ook dood, Wijl zij sterflijk waren, maar zij Bloeien in hun gelijkenissen Voor den diepen aandacht. Philipp Exel. [pagina 290] [p. 290] De profundis clamavi Wij zijn gevangen met ons verlangen In de ruimte en den tijd. Eéns in ons leven willen wij geven Van ziele àlle heerlijkheid. Onze armen handen tasten naar banden, Die ons trekken naar omlaag, Als wij het blinken weer zien verzinken, Dat wij toch willen gestaag. Wij staan voor poorten, waar nieuwe geboorten Ons harte zoo zalig vermoed, Maar als plots lichten onze gezichten, Stuwt reeds neerslag aan ons bloed. Dit is het weten nooit te vergeten, Dat wij naakt slechts zuiver zijn. Dàn zijn de dagen misschien te dragen Zonder al te groote pijn. Als wij begrijpen, dat wij rijpen, Zal wijken onze klacht. Eens zal ons dorsten in menschenborsten Gezegend zijn herdacht. Philipp Exel. Vorige Volgende