stompen om je ouwe elf gulden te halen. Ik weet nog, hoe je kwaad was en dreigde, maar de patroon beweerde, dat je geen slaaf was en dat het je vrij stond ‘op te donderen’, als het je niet beviel.... Je was toen al op leeftijd, vader, en je berustte, tandenknarsend, maar je berustte, en je werkte je lijf en je ziel nog een beetje meer kapot.... Toen voor het eerst, ik was nog maar een jongen, ontwaakten vage gedachten in mij over ‘mensenrechten’ en over uitbuiting van machtelozen. Je ziet, ik moest wel socialist worden, vader, jou eigen leven was daar borg voor!....
Een paar malen was er gezelligheid in huis, door de week, omdat je niet werkte, vader. De ene keer was je boor gesprongen en een stuk er van was dwars door je hand gegaan. Je had wel erge pijn, maar dat luwde gauw en bovendien, je was een man, een arbeider, en je bleef kalm, je was bleek, maar je glimlachte. Een andere maal was er een blok hout van de cirkelzaag gevlogen en had je tegen je hoofd getroffen. Toen was je ook een tijd thuis. Meer ongelukken heb je niet gehad, want de kleinere verwondingen aan je handen en je polsen tellen niet mee: daar bleef je niet voor thuis. Je hebt eigenlik geboft, dat je nooit eens zwaardere wonden hebt opgelopen, want die waren in jouw fabriek aan de orde van den dag.... De weken, dat je gewond thuis was, vader, dat waren fijne weken. Je las dan 's avonds voor en je speelde wel met ons, onhandig, omdat je 't niet gewend was, maar heerlik, goddelik!.... Ik heb wel es verlangd, stilletjes, (en dadelik daarop berouwvol m'n zedeloze dwaasheid vervloekt) dat je een ongelukje mocht krijgen, vader, dat je wat langer thuis hield.... niet erg, zie je, niet, dat je er pijn van hebben zou, maar toch een, dat je lang thuis zou houden.... Want wat was het huis leeg en triest, als je weer naar de fabriek ging....
Als ik denk, vader, aan zo'n leven als het jouwe - de zwarte dagen van honger en uiterste ellende heb ik niet eens herdacht! - Als ik denk aan zo'n leven als een benauwde droom, als een vreselike nachtmerrie, aan dat boren, dat vreugdeloze, stompzinnige, de-ziel-verdrogende boren, dan huiver ik. Zo'n door de fabriek opgevreten, verteerd mensenleven, waarin geen plaats kan zijn voor iets anders dan boren en zorgen en zorgen en boren, zo'n verschrompeld, verschrield, verengd leven zonder blijheid, zonder echt levensgenot, waarin enkel af en toe de verdoving van de jenever kwam als een lavende slaap.... vader.... zeg zelf, kan God, zelfs jouw God, dat gewild hebben?.... Je overheden hebben het beweerd en het je gepredikt: berusting, onderwerping.... Laten we in dit uur der overwinning genadig zijn en denken, dat ze niet beter hebben geweten....
Maar de acht-urendag is er, vader! Te laat voor jou, maar de arbeiders, die na jou zullen komen, de boorder, die na jou tegen je schuine bankje voor de snorrende boor zal zitten, die zal het beter hebben! Die zal tijd over houden om mens te zijn en de vreugde van het mens-zijn zal hij kunnen genieten....
Acht uur werken per dag.... We zijn nog niet, waar we wezen willen, vader, maar we komen toch dichter bij het doel. We willen nog meer voor jullie en voor ons, maar dit is een uur van vreugde, vader.... Ten slotte zal het socialisme toch komen en àl de duisternissen van het arbeidersleven doorlichten met zijn helderen, vreugdevollen dag....
We winnen!....
Frank van Waes.