De Nieuwe Stem. Algemeen onafhankelijk maandblad der jongeren
(1918-1919)– [tijdschrift] Nieuwe Stem. Algemeen onafhankelijk maandblad der jongeren, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 246]
| |
Een enkel woord over maatschappelijke opvoedingWij, arme menschen van dezen tijd, we kunnen ons onmogelijk de toestanden voorstellen, die op aarde zullen heerschen in den tijd, waarnaar alle idealisten reikhalzend uitzien. Wanneer de menschheid eenmaal in waarheid vrij zal zijn, niet langer onderdrukt door politieke overheerschers, niet langer gekneveld door economische machthebbers, dan zal zich een leven ontwikkelen, zoo schoon, dat wij er ons nu geen idee van kunnen vormen. Te midden van een materieele overvloed zal de individualiteit van elken mensch zich dan kunnen ontplooien en ieder zal een waarlijk menschelijk leven leiden, dat in vergelijking met het leven uit onze dagen een leven van goden zijn zal. Wanneer we om ons heen zien bemerken wij hoe bitter weinig er onder de huidige maatschappelijke verhoudingen van elks natuurlijke geaardheid terecht komt. Slechts een zeer enkele komt er dragelijk af en is in staat in vrijheid zijn persoonlijk leven te leiden; verreweg de meeste menschen zien zich echter verplicht, onder den druk der omstandigheden, hun leven, hun goddelijk leven, te verprutsen en te verknoeien. Ik spreek nu niet eens van de jammerlijke massa van het lompenproletariaat, dat gedoemd is tot een leven zonder eenige vreugd, zonder eenig licht, zonder ook maar één moment van waarlijk genot. Ik spreek van hen, die onder minder treurige omstandigheden verkeeren, die niet dagelijks in onzekerheid leven of zij zich wel de allereerste levensbehoeften kunnen verschaffen, maar wier leven toch leelijk is door gebrek aan gelegenheid een eigen persoonlijkheid op te bouwen en tot uiting te brengen. De inrichting der maatschappij dwingt ons voor ons dagelijksch onderhoud werk te verrichten, dat ons in het gunstigste geval, niet in voldoende mate interesseert, dikwijls tegenstaat of tegen is gaan staan door de afmattende verplichting en de eindelooze herhaling. Het grootste gedeelte van ons leven brengen we dus door in bezigheid, die, - weer in het gunstigste geval, - buiten ons innerlijk leven omgaat. Deze bezigheid drukt dan nog zijn stempel van vervelende moeheid op den weinigen vrijen tijd, die ons is gelaten om ons eigen baas te zijn; zoodat we zeker wel met recht mogen zeggen, dat van een mooie individueele uiting geen sprake kan zijn. Wanneer in een betere samenleving de arbeid vrij is, zal ieder mensch in de gelegenheid zijn, dat werk te verrichten, dat hem krachtens persoonlijken aanleg het liefst is. Hij zal dat werk zelf kiezen en zelf zal hij bepalen, hoe hij het verrichten zal. Met geheel zijn wezen zal hij zich dan aan dat werk kunnen geven en dat werk zal niet meer zijn een vermoeiende, drukkende verplichting, waarvan men probeert zoo spoedig mogelijk verlost te worden, maar het zal bij hem behooren, zooals het kloppen van zijn hart en het stroomen van zijn bloed bij hem behoort. | |
[pagina 247]
| |
Het zal een natuurlijke levensfunctie zijn en tegelijk zijn spel en zijn vermaak en zijn kunst, zijn godsdienst en zijn wijsheid. In het dagelijksch leven en het verrichten van zijn werk, zal de mensch alles vinden, wat wij nu tevergeefs zoeken en najagen in onze ingewikkelde maatschappij. Het is duidelijk, en vooral in deze revolutionaire dagen valt dit in het bijzonder op, dat wij nog ver verwijderd zijn van de verwezenlijking van deze gouden toekomstdroomen van het socialisme. Eenige geslachten zullen er nog overheen gaan alvorens de menschheid dezen gelukkigen tijd beleeft. En, al hooren we thans ook hoe in verschillende landen de socialistische republiek is uitgeroepen, de vorming van een socialistische maatschappij wacht op een geslacht, dat verder is dan het onze. De liefde voor den arbeid om den arbeid zelf, kunnen wij, versufte slachtoffers van het kapitalistisch systeem, niet meer voelen, evenmin als ons ooit is aangeleerd het verantwoordelijkheidsgevoel, dat ons aanspoort te werken voor de gemeenschap. Wij behooren, zooals de ‘Gast’ uit William Morris' ‘Nieuws uit Nergensoord’ werd toegevoegd, te zeer tot de ellende van dezen tijd en wij zouden, plotseling overgeplaatst in een betere samenleving met ons zelf geen weg weten en ons ongelukkiger voelen dan ooit te voren. De nieuwe samenleving dient voorbereid te worden; het daarin toegepaste systeem van voortbrenging en verdeeling der maatschappelijke rijkdom moet langzaam groeien. Zooals in de jaren voor de Fransche revolutie van 1789 het kapitalisme was opgekomen en slechts wachtte op de verovering van de staatsmacht om zich volkomen te ontplooien; zoo moet ook nu de socialistische productie-wijze zich ontwikkelen, totdat de tijden rijp zijn voor een sociale omwenteling, die het kapitalisme zal doen vallen, het privaat-eigendom van grond en arbeidsmiddelen opheft, en de nieuwe productiewijze algemeen invoert. Hoe beter de voorbereiding is geweest, des te minder gewelddadig zal de omwenteling plaats kunnen grijpen. Zijn dan de revolutionaire bewegingen, die op het oogenblik in Rusland, Duitschland en Hongarijë plaats vinden, voorbarig? In zekeren zin wel. Het ligt niet in mijn bedoeling iets af te doen aan de waarde van deze bewegingen; alleen wil ik er op wijzen, dat, indien het den socialisten gelukt, tenkoste van veel menschenlevens, meester te blijven van het bewind, dan zullen zij er toch niet in slagen binnen afzienbaren tijd een socialistische gemeenschap te voorschijn te ‘maatregelen’, want dat is even onmogelijk als zij is te veroveren met revolvers en handgranaten. De groote massa der menschen van onze dagen is door het kapitalisme besmet en denkt en gevoelt geheel kapitalistisch. Een ieder poogt zooveel mogelijk te ontvangen voor zoo weinig mogelijk arbeid en huldigt het systeem van uitbuiting van economisch zwakkeren. De leiders van ondernemingen op het gebied van landbouw en industrie, van handel en verkeer werken niet om te voorzien in de bedoefte van de verbruikende gemeenschap, maar zijn slechts bedacht op winst. Fabrikanten produceeren niet om de menschheid te helpen aan het dagelijksch benoodigde, maar overstroomen de wereldmarkt met hun leelijke, smakelooze prullen en producten van inferieure kwaliteit. Handelaars zijn geen noodzakelijke tusschenpersonen en organisators van de wereldproductie, | |
[pagina 248]
| |
doch werpen zich overal op om iets te verdienen, zonder ook maar eenigszins de waarde der verbruiksartikelen te verhoogen. Zij zenden hun waren dikwijls zonder eenige logische reden van het eene werelddeel naar het andere en laten ze liever bederven of vernielen, dan ze zonder winst aan arme hongerlijders af te staan. Ondernemers van scheepvaarten spoorwegmaatschappijen bepalen zich niet tot het overbrengen van de voortbrengselen van het eene land naar het andere, maar leggen hier een indirecte belasting op, die de verbruiker moet betalen om de dividenden voor de aandeelhouders mogelijk te maken. En de arbeiders werken ook niet uit zuivere lust tot werken en tot voortbrengen, het is absurd dit ook maar een oogenblik te veronderstellen, hen drijft alleen de nood. Zij moeten werken om zich zelf en de hunnen het leven mogelijk te maken en pogen, zoo zij daar maar even de kans toe zien, een deel van dien last over te dragen aan anderen. Ook het werken der socialistische vakorganisaties is kapitalistisch en zij handelen in de practijk op volkomen dezelfde wijze als de ondernemers, alleen in tegengestelde richting. Terwijl het den ondernemer er om te doen is zooveel mogelijk prestatie te verkrijgen tegen zoo weinig mogelijk tegenprestatie in den vorm van loon, is de, even kapitalistische bedoeling der arbeidersorganisaties voor hun leden zooveel mogelijk loon te veroveren voor zoo weinig mogelijk arbeid. Dit kapitalistische in de thans levende menschen te vervangen door een communistisch gemeenschapsgevoel lijkt mij een onmogelijk werk. ‘De evolutie der menschen gaat langzaam’, zei Oscar Wilde zeer terecht en jaren van opvoeding zijn noodig om de verandering tot stand te brengen. Begrijpen de huidige socialistische leiders in de landen, waar de revolutie uitgebroken is, hun taak goed, dan zullen zij zich aan dit opvoedingswerk wijden, en zoo trachten het volk dat, althans in Rusland en Hongarije, vreemd staat tegenover de socialistische gedachte en alleen in grooten haast zijn heil zocht in bolsjewisme en communisme, te leiden naar het land van de vrijheid. In nog burgerlijk geregeerde landen, als het onze b.v. behoeft niet gewacht te worden op het oogenblik dat een socialistische regeering aan het bewind is. Wel wil ik de nuttigheid en de noodzakelijkheid van de uitbreiding van den invloed van het volk op de regeering gaarne erkennen, maar het lijkt mij een verkeerde politiek om zich blind te staren op wat thans in Midden- en Oost-Europa gebeurt, en vol ongeduld te wachten op het oogenblik, dat ook hier het proletariaat de bourgeoisie de staatsmacht uit handen neemt. Ook onder deze omstandigheden is veel te doen voor de zoo noodzakelijke sociale opvoeding. Men kan een onbloedige en zeer succesvolle sociale revolutie voorbereiden en daarmee zal de menschheid zeer gebaat zijn. Voornamelijk langs twee wegen denk ik dat die opvoeding mogelijk is. De eerste weg is die, welke door de vereeniging ‘Gemeenschappelijk Grondbezit’ wordt voorgestaan. Het doel van deze vereeniging is het bevorderen van productieve associatie van arbeiders. Wanneer de arbeiders, in wie het socialistisch sentiment het sterkst is, en die het vurigst verlangen zich te bevrijden uit het stelsel van loonslavernij, zich vereenigen tot kameraadschappelijk werkende productie-vereeni- | |
[pagina 249]
| |
gingen, dan kunnen zij in deze kapitalistische maatschappij oasen vormen van den toekomstigen socialistischen vorm van bedrijfsleven. Zij kunnen de wereld toonen, dat het mogelijk is te werken zonder een uitbuitenden ondernemer en dat zij best zelf een bedrijf kunnen leiden. Zij kunnen den parasiteerenden patroon uitschakelen en zelf de volle opbrengst van hun arbeid genieten. Wel zijn ze nog verplicht hun grondstoffen te betrekken uit de kapitalistische maatschappij, en is deze ook hun voornaamste afnemer, bij uitbreiding van de socialistische werkwijze over alle takken van bedrijf, wordt dit bezwaar meer en meer opgeheven. Een eenigszins onsympathieke zijde van deze wijze van socialistische verovering van het bedrijfsleven is, dat de arbeidersklasse op deze manier feitelijk de z.g. eigendomsrechten van de bezittende klasse ‘afkoopt.’ Want de arbeiders moeten hun socialistisch bedrijf oprichten uit eigen middelen en zijn verplicht een deel der winst voor uitbreiding te reserveeren. Overigens is dit wel een doeltreffende methode van opvoeding tot de nieuwe productie-wijze, die echter voorloopig alleen door zelfstandige en opofferingsgezinde arbeiders beoefend zal worden, want de practijk heeft geleerd, dat het werken in zoo'n productieve associatie niet altijd voordeeliger is, dan het werken in kapitalistische ondernemingen. De tweede opvoedingsmethode, waarop ik de aandacht wilde vestigen, zal meer door de georganiseerde arbeiders in het algemeen kunnen wordentoegepast. Het is die van democratiseering van bestaande bedrijven. Ook van modern-democratisch-kapitalistische zijde hoort men hierover in den laatsten tijd spreken. Zoo hield de heer Treub, de leider van den Economischen Bond in de Tweede Kamer op 6 December van het vorige jaar een rede, waarin hij zei, dat de Economische Bond zich gesteld had ‘op dit standpunt, dat de autocratie in fabriek en werkplaats zoo spoedig mogelijk plaats moet maken voor democratische organisatie ook in het bedrijfsleven.’ (Handelingen blz. 626). Doch het spreekt van zelf, dat van deze zijde een geheel ander doel beoogd wordt, dan wanneer socialisten streven naar economische democratie en daarmee bedoelen een geleidelijke overgang tot het beheer der ondernemingen door de werkers zelf. De kapitalisten grijpen deze democratiseering aan als middel om de onrust, die op het oogenblik het economisch leven kenmerkt op te heffen en voor den kapitalist meer zekere verhoudingen te scheppen. De arbeiders konden het echter wel eens zoo opvatten, dat dit middel erger bleek te zijn dan de kwaal. Het sluiten van collectieve arbeidscontracten, die de medezeggingschap der werknemers, welke de heer Treub in het particutier bedrijf in beginsel onbeperkt toelaatbaar, in overheidsdienst beperkt zeer noodig achtte, moeten regelen, zal zeker eenige rust in het bedrijfsleven geven. De werkgevers moeten er echter niet op rekenen, dat de arbeiders tevreden zullen zijn, wanneer zij mee mogen praten bij het vaststellen van hun loon en van den arbeidsdag en van de verdere voorwaarden waaronder gewerkt zal worden, en misschien iets in het midden mogen brengen ten opzichte van de inrichting der fabrieken. De arbeiders zullen ook nog andere eischen stellen. Overneming der productie is niet voor niets een der leuzen, en wel de eigenlijke socialistische van de vakbe- | |
[pagina 250]
| |
weging geweest, en het wordt meer dan tijd, dat van deze leuze in de practijk iets terecht komt. En daarom zullen de arbeiders medezeggingschap eischen in het beheer der ondernemingen, in den geheelen gang van zaken. Zij zullen hun vertegenwoordiging eischen in bestuursvergaderingen, om daar invloed uit te oefenen, zoowel op het commerciëele als op het technische deel van het bedrijf. Zij zullen gehoord willen worden bij het vaststellen der jaarlijksche balans en winst- en verliesrekening en zullen publiciteit eischen van alle gegevens de onderneming betreffende. En de bezittende klasse zal aan deze eischen moeten voldoen, zij het ook na harden strijd. Zij zal moeten zien hoe haar macht in het economisch leven, die zoo zeer in strijd is met de democratische gedachten, welke alom veld winnen, overgaat op de werkers, de hoofd- en handenarbeiders, de voortbrengers van alle rijkdom. De onrechtvaardige arbeidslooze opbrengst van haar bezit zal verminderen, doordat de arbeiders niet zullen toestaan, dat van de winst hooge dividenden aan de niet-werkende aandeelhouders in de ondernemingen worden uitgekeerd, en daarmede zal de waarde van dit bezit dalen. Het stelsel van financiëele feodaliteit, waaronder we thans gebukt gaan, zal meer en meer worden ondermijnd. Behalve deze beide wegen zijn er natuurlijk nog tal van andere, waarlangs de arbeidersklasse kan optrekken naar de nieuwe samenleving. Voor de komende jaren zullen deze twee echter van veel beteekenis zijn, niet in het minst omdat te voorzien is, dat parlementaire colleges verschillende deelen van hun werkzaamheden zullen afstaan aan organisaties in het economische leven als vakverbonden en werkgeversvereenigingen. Hoe de geleidelijke omzetting van de kapitalistische maatschappij in een socialistische in de practijk precies zal plaats vinden, is een kwestie, waarvan we de oplossing het veiligst aan de practijk zelf kunnen overlaten. Allerlei vraagstukken zullen aan de orde gesteld worden en dagelijks zal men moeilijkheden te overwinnen hebben. Verkeerd zou het zijn te vervallen in de fout van vroegere utopisten als Fourier b.v., die in zijn geschriften ‘dadelijk een volkomen afgerond plan, een goed sluitend stelsel’Ga naar voetnoot1) aanbood, en de menschheid uitnoodigde daar maar in te springen en gelukkig te zijn! Langzamerhand zal er meer perspectief komen en steeds meer oogen zullen open gaan voor de gouden toekomst. In het volle leven staand, maling hebbend aan politiekers van diverse pluimage, die slechts oog hebben voor hun stemmencijfer, zullen wij, ons doel steeds helder voor oogen, werken aan de maatschappelijke opvoeding van ons zelf en van de geheele menschheid tot de gemeenschap van vrije, zelfstandige individuen, op rechtvaardigheid en onderlinge samenwerking gebaseerd.
J.W.F. Sligting. | |
[pagina 251]
| |
Naschrift.Wij plaatsen het artikel van de heer Sligting omdat het op duidelike wijze enkele der gewichtigste problemen van deze tijd naar voren brengt, Wij zijn het evenwel met zijn oplossing daarvan voor minstens 50% niet eens. Zeer juist geeft hij ons inziens aan, hoe de huidige arbeidsverdeling moordend is voor de individualiteit van de mens en de volle ontplooiïng van zijn wezen belet. Eveneens sluiten wij ons aan bij zijn opmerking, dat niet alleen de bezittende klasse kapitalisties denkt, maar dat ook de arbeiders in de kapitalistiese denkwijze zijn opgegroeid, dat ook de vakvereenigingen ‘kapitalisties’ moeten werken, al is het dan in tegengestelde richting. Niet-communnisties lijkt ons beter uitgedrukt. Ook zijn wij het eens met de heer Sligting, wanneer hij, juist door dat tekort aan communisties denken bij de grote massa, wat scepties is in zijn verwachtingen van de grote revolutionaire beroeringen dezer dagen voor het dadelik vestigen eener socialistiese gemeenschap. Hij heeft evenwel in zijn stukje (en moeten wij uit de tirade tegen ‘de politiekers van diverse pluimage’ afleiden: met opzet?) niet gesproken over de scholing in socialisties denken, die het gevolg is van de agitatie der sociaal-demokraten, die de heersende klasse niet alleen aantastte in haar politieke machtspositie, maar ook voortdurend de ellende van het kapitalisties systeem aan de arbeiders in haar oorzaken en gevolgen blootlegde. De door de heer Sligting en ook door ons nodig geachte evolutie der denkbeelden heeft reeds voor een zeer belangrijk deel plaats gegrepen en zonder de niet genoeg te betreuren verdeeldheid der socialisten onderling en de schandelike tegenwerking der Entente zou door de socialisties geschoolde voorhoede der arbeiders, zooals die op dit ogenblik in alle moderne landen bestaat, in Oost- en Centraal-Europa reeds heel wat meer op het gebied der socialistiese omvorming der samenleving zijn bereikt dan tans. De methode van productieve associatie, zooals de heer Sligting die aangeeft, als middel van socialistiese verovering van het bedrijfsleven kan ons allerminst bekoren. Het zal hem bekend zijn, dat al de pogingen daartoe aangewend door lieden, die zeker boven het gemiddeld peil van verantwoordelijkheidsgevoel en goede trouw stonden, volkomen zijn mislukt. Deze socialistiese oase's werden heel spoedig weer door het woestijnzand der kapitalistiese maatschappij weggevaagd. De heer Sligting gaat voorts wel wat heel licht heen over de ook door hem gevoelde principiële bedenkingen tegen deze eerste door hem aanbevolen methode, dat men n.l. verplicht blijft grondstoffen (en gereedschappen en.... kapitaal!) uit de kapitalistiese maatschappij te betrekken en dat men zijn produkten wederom op de kapitalistiese warenmarkt moet brengen. Hij vergeet het kapitaal te beschouwen als een wereldomvattend geheel, waaraan het een kleine groep wel kan gelukken zich door vrijmaking van een persoonlike broodheer schijnbaar te ont- | |
[pagina 252]
| |
trekkenGa naar voetnoot1), maar waaraan zij in wezen en werkelikheid onderworpen blijven en waardoor er dus van ‘socialisme’ in economiese zin geen sprake is bij dergelike ondernemingen. Maar bovendien, de heer Sligting wil daarvoor alleen de zelfstandige en opofferingsgezinde arbeiders in aanmerking doen komen. Het komt ons voor dat het nog al moeilijk zal zijn de zelfstandigheid en de opofferingsgezindheid van de adspirant-communisten te onderzoeken. Wie zal hen rechten? Het gevaar lijkt ons, mede met het oog op de praktijk, die wij van dergelike ondernemingen reeds kennen, allesbehalve denkbeeldig, dat buiten de zelfstandigen en de opofferingsgezinden, ook in de maatschappij geestelik-mislukten, half-bakken idealisten, onberedeneerd-verbitterden en teerhartige dromers zich (overigens zeer begrijpelik) tot de communistiese oase's zullen voelen aangetrokken en daar ook zullen binnendringen. Overigens zijn we nog van oordeel, dat de zich in deze oase's terugtrekkende zelfstandige en opofferingsgezinde arbeiders beter deden hun volle kracht te geven aan de volle bevrijdingsstrijd hunner klasse in zijn drievoudige verschijningsvorm van politieke-, vak-, en coöperatieve beweging, die alle drie de tweeledige taak vervullen van de arbeidersklasse geestelik en moreel tot het socialisme op te voeden en tevens in een taaie strijd met de heersende klasse politieke en economiese hervormingen af te dwingen, die de weg bereiden naar het socialisme en die, meer dan vaak begrepen wordt, wezenlike onderdelen vormen van de socialistiese toekomststaat. Veel meer dan van de productieve associatie gaat van de door arbeiders geleide coöperatieve verbruiksvereniging een maatschappelik opvoedende kracht uit. Zij schakelt een der meest onproductief geleide takken van het handelsstelsel, de kleinhandel, volkomen uit en leert de arbeiders het zakendoen en het geven van leiding in het productie- en distributieproces, zonder dat al te boven-normatieve eisen behoeven te worden gesteld aan zedelike en geestelike kwaliteiten, zooals dat bij de productieve associatie het geval is. De omvang van dit naschrift staat ons niet toe, de zinspeling op uitbreiding door reservering van een deel der winst eens nader te bekijken. Alleen zij dit in het midden gebracht, dat juist het communisties karakter der productieve associatie bij uitbreiding in gevaar wordt gebracht door de noodzakelik sterkere differentiëring van werkzaamheden en de mogelijkheden van afzet der producten in de kapitalistiese maatschappij. De heer Sligting veroorlove ons een verwijzing naar Bernsteins: ‘De voorwaarden tot het socialisme’, pag. 102 e.v. De twede methode door de heer Sligting aangeduid als de demokratisering der bedrijven heeft, als onderdeel van de eigenlike socialisering der bedrijven onze volle instemming. Het komt ons slechts voor, dat de heer Sligting te zeer het oog gevestigd heeft op het engere belang der arbeiders in hun afgesloten bedrijf, misschien als gevolg van zijn | |
[pagina 253]
| |
sympathie met de productieve associatie. Buiten en behalve werkgevers en werknemers zijn er ook nog zoo iets als consumenten, wier belangen door een eenzijdig, o zoo demokraties arbeidskontrakt, ja door een zuivere productieve associatie in een zeker bedrijf enorm geschaad kunnen worden. Hier zijn Staat, Provincie en Gemeente de aangewezen lichamen om regelend op te treden in het algemeen belang. De demokratisering der bedrijven en het overnemen daarvan door de arbeiders heeft eerst algehele socialistiese betekenis, indien het ook waarlik geldt de bedrijven, en dan nog blijft voor de Staat over, als orgaan van de totale gemeenschap, de hoegrootheid der productie in verband met de behoefte vast te stellen en eveneens de distributie der grondstoffen en de distributie der eindprodukten te regelen.
Koos Vorrink. |
|