De Nieuwe Stem. Algemeen onafhankelijk maandblad der jongeren
(1918-1919)– [tijdschrift] Nieuwe Stem. Algemeen onafhankelijk maandblad der jongeren, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 202]
| |
Geestelike stromingen
| |
[pagina 203]
| |
van 'n stad? En hoe komt het, dat ik me blindelings en weerstandloos onderwerp aan mijn alleen-heid? Want ik begrijp niet, waarom ik eenzaam ben. Als ik op goed-geluk eens aanbelde.... ergens, naar binnen ging in de warme-huiselikheid van een verlichte kamer met 'n lieve, stil-bezige huisvrouw, vrolik-snappende kinderen en 'n joviale huisvader met 'n pijp en 'n krant? En als ik me dan neerzette en stil toezag tot de intimiteit van dat kringetje zich aan mij had medegedeeld, zodat we elkaar konden verstaan? Idioot? Krankzinnig? Waarom bezit ik dat recht niet? Waarom komen talrijke mensen, die mij absoluut onverschillig zijn, dageliks bij mij in huis, om er dingen te doen, die mij onverschillig zijn en woorden te zeggen, die ik mij aangewend heb niet te horen? Wie heeft 'et sirkeltje getrokken, waarin ik rondspring als 'n kanarievogel in z'n kooitje? Ik bezweer plechtig, dat ik 'et zèlf niet gedaan heb. Ik vraag me af, waarom ik ben.... en waarom ik juist hièr ben.... Want mijn diepste-innerlik, mijn wezenlike gedachtenwereld is iets van mij-zelf, door mij-zelf opgebouwd, alles voor mij, niets voor elk ander; mijn ogen staren naar buiten, doch eigenlik is mijn ziel, die bouwstoffen verzamelt voor mijn wereld, die ik mijzelf opbouw, voor mij alleen. Ik zie mezelf plotseling als kind van 'n jaar of acht. Ik lig in mijn bed op de zolder. De planken van het dakbeschot, schuin aflopend, vormen achteraan met de muur 'n knus hoekje, waarin ik kruip met de dekens om me heen gerold. 't Dromerige schijnsel van een patentolielichtje, dat veilig-ver midden op de vloer staat, geeft me 'n gevoel van veiligheid, zonder te hinderen. Toch ben ik vast-besloten, niet te gaan slapen vóór m'n vader tuis is. Niet uit angst voor z'n veiligheid; ik weet, dat hij moet werken en niet voor middernacht klaar kan zijn; maar.... om me naar hartelust te kunnen overgeven aan mijn fantasieën. Ik heb 'n leesles gehad op school en daarin waren personen, die me levendig hebben geïnteresseerd. Maar hun bestaan knapte af na twee bladzijden. Daar heb ik geen vrede mee.... Ik wil meer van ze weten, bovenal: IK moet met hen in contact komen, ik moet ze groeperen om mij heen met andere kennissen uit vroegere leeslesjes; ik moet met hen spelen, ik moet hun held worden, hen beschermen, vooral als ze mij zijn voorgesteld als arm, ziek of ongelukkig. En dus fantaseer ik hun verdere lotgevallen, ik speel met hen in prachtige tuinen, ik, de prins of koning, die alles in mijn macht heb; ik trouw met het mooiste meisje uit mijn kennissen - dat is om de drie avenden weer 'n ander - maar ik houd toch alle anderen òòk bij me; wie eenmaal in mijn kring is opgenomen laat ik niet meer los en als er op-laatst wat veel komen, houd ik van tijd tot tijd revue om er geen te vergeten. Dat zijn de heerlikste uren van mijn leven; overdag schieten me soms nieuwe vondsten te binnen, en alles wat ik leer of zie maak ik ondergeschikt en dienstbaar aan die uren van fantasie. Later ga ik naar Rusland, in een Nihilisties complot en help een of andere Czaar vermoorden, vecht mee met de Boeren tegen Lord Roberts of met admiraal Togo tegen de forten van Port-Arthur, ontdek nieuwe zijrivieren van de Amazone en achtereenvolgens de Noord- en Zuidpool, benevens 'n paar nieuwe planeten. En overal neem ik mijn gevolg van | |
[pagina 204]
| |
vrienden en vriendinnen mee; De Wet en Botha volgen me naar de polen even gewillig als Danton, Robespierre en Camille Desmoulins naar Zuid-Amerika en overal schep ik voor hen gelegenheid om zich-zelf te zijn.... dat wil zeggen zoals ik ze ken. Onmerkbaar verandert met m'n leeftijd het karakter van mijn fantasieën. De tijd komt, dat de vrouw alles overheerst; mijn dromen zijn vol beantwoorde en onbeantwoorde liefde; gesloten- en ontbonden verlovingen, niets dan liefdespraeludiën.... alleen brengen noch ik, noch een van mijn kennissen het ooit tot een huwelik.... vruchteloos vraag ik me af, wat ter wereld ik toen tegen het trouwen had, of het moest zijn, dat ik intuïtief voelde, dat huwelik vijandig is aan romantiese erotiek. Toen kwam de tijd van de tragediën. Achtereenvolgens was ik Person (Vorstengunst), Joan (de Pleegzoon), Nicolas Nickleby, Fiësko, Götz van Berchlingen, Hamlet, Faust, Peter uit het Zevende Gebod, Dr. Stockmann; en de Hemel mag weten wie nog meer. Hoogstens om de vier avonden ging ik zegevierend dood. Tenslotte kreeg ik het spleen van al die edele standbeeldachtigheid en wierp ik me op de wetenschap, waarin ik me onderscheidde op alle terreinen, van de anatomie af tot de metaphysica toe. Alleen de paedagogiek liet ik angstvallig ongemoeid.... en toch ben ik schoolmeester geworden. Ik vraag me af, wat dat betekent: ‘ik ben schoolmeester geworden.’ Waarschijnlik geen mededeling, die 'n onbekende zal interesseren. Doch wat opmerkeliker is: ook mijzelf boezemt ze geen belang in. Want mijn dagelikse werkzaamheden als schoolmeester zijn voor mij oneindig-minder reëel dan de ambten en waardigheden, waarin ik mij verhef in die uren van fantasie. Zozeer domineert en doordringt mijn droom-leven mij, dat ik me soms betrap op het instuderen van mijn eerste rede als president van DE Volkerenbond van Europa, terwijl mijn klasse een opstel fabriekt of grootste-gemene-delers zoekt. M'n maatschappelike betrekking! O, ik verzeker U, dat het m'n innerlik niet het minst zou beroeren, als ik ze verloor. Wat heb ik er vaak hartstochtelik naar verlangd, opgesloten te worden in een gevangenis-cel, maar even licht genoeg om te lezen en te schrijven. Of.... dat ik krankzinnig mocht worden en schaamteloos-ongecontroleerd alles neerschrijven, wat ik zo hevig door-leef in die uren, waarin ik mezelf ben. Want ik weet mij te zwak om dit bewust te doen: ik weet, dat ik geen kunstenaar ben.
* * *
Het machtige slot van Barbusse's boek, de coda van zijn donkere sonate pathétique, vervult me met weemoedige vreugde. ‘Ik geloof, dat tegenover het menschelijk hart en het menschelijk verstand, door onvergankelijke aanroepingen gevormd, er slechts de afspiegeling bestaat van wat zij tot zich roepen.’ Mijn dromen zijn mijn leven, wat ik dàarin ben, bén ik; de beelden in de spiegel van mijn ziel heb ik tot mij geroepen en ik heb ze alles gegeven wat ik had, getooid met alle schatten die ik had, bemind met alle liefde die ik had. Zij, en zij alleen bestaan voor mij en zijn zo saamgeweven met alle vezelen van mijn ziel, dat ik zelfs niet geloof, dat de Dood ons scheiden kan. | |
[pagina 205]
| |
‘Ik geloof dat om ons heen, alom, slechts één enkel woord heerscht; het woord dat onze alleenheid aantoont en ons gemoedsleven ontbloot: ‘Niets.’ Het woord, dat onze alleenheid aantoont! Wat moet dat velen troosteloos toeklinken.... onze alleenheid.... Maar wat is het een machtig woord voor hen, die diep doorschouwd hebben hun eigen innerlik, die hun gemoedsleven durven ‘ontbloten.’ O, men behoeft het niet zo geniaal-openbaar te doen als Barbusse, de artist, d.i. de mens zonder schaamte, het gedaan heeft; het is genoeg, dat men het erkent zoals de kleine mens alle diepe waarheden, die hem-zelf raken erkent, zwijgend en alleen.... De mens is met z'n naakte ziel nog meer verlegen dan met z'n naakte lichaam; de schroom voor lichamelike naaktheid wordt behalve door de Liefde ook door platte seksueele drift overwonnen, over de eerste schroom kan alleen de Goddelikste tot hartstocht-opgevoerde Liefde tot de Waarheid zegevieren. Alom.... het ‘Niets.’ Wat greep het ons als jongens aan, toen onze physica-leraar ons vertelde, dat zoals de in rusteloze deining zich bewegende, aan het wezen van de stroom zich vasthechtende lichtsluier slechts 'n beeld van de maan is, dat zo ook alle vormen en kleuren slechts misvormde beelden zijn van de zon. Maar nu weet ik, dat ook mijn ziel een centrale lichtbron is en dat alle dingen om mij heen virtueele beelden zijn van mijn lichtbron, dus feitelik.... ‘Niets.’ Diep in de ziel grijpt deze Waarheid en we zijn eerst bevreesd voor het waarom van onze alleenheid, omdat men ons van kind-af voor de eenzaamheid heeft bang gemaakt door deze te vervullen met de mysteriën van spoken en goden. Doch veel groter en machtiger dan spoken en goden vinden we in onze alleenheid; we ontdekken de mysteriën van onze ziel en lezen uit ervaring, dat het angst-aanjagen met eenzame opsluiting berust op door intuïtieve gewaarwording verkregen wijsheid, in de loop der tijden geworden tot gemeen-goed der mensen. Spoken, bosgeesten, stroomnymphen en goden zijn beelden in de zielen van hen, die alleen waren met zichzelf en die in hun alleen-heid hun ziel hebben geliefd.... en gevreesd. En zo is de waarheid van ons alleen-zijn een melancholiese, waarvoor de artiest Barbusse de opperste troost vond, die me na het lezen van zijn slotwoorden met stille vreughe vervult: ‘Ik geloof dat dit niet onze vernietiging of ons ongeluk beteekent, maar integendeel onze verwezenlijking en onze verheerlijking, wijl bijna alles in ons is.’ God schiep de mens als Zijn beeld; in zijn opperste verwezenliking zal de mens weer gelijk God zijn.
Dat is de grote diepte en de grote betekenis van Jezus' bergrede, dat Hij daarin sprak tot de ziel van zijn hoorders en niet over hun dadenGa naar voetnoot1). Inderdaad: aangenomen dat overspel zonde is, dan staat ook vast, dat hij die overspel pleegt in gedachten zichzelf meer verlaagt dan hij, die tot de daad-zelve komt. Maatschappelik is er 'n enorm verschil tussen de gedachte en de handeling, in elk geval tussen de gevolgen van denken en van handelen. Doch Jezus, die van ziel tot ziel sprak, | |
[pagina 206]
| |
had het recht zich niet te bekommeren om maatschappelike konsekwensies, hij sprak tot de ziel der mensen, tot hun hoogste ik-heid, waarvoor de maatschappij.... ‘niets’ is. Zo ook Barbusse. Het Frankrijk van 1914, het Frankrijk van het Madame-Caillaux-proces, greep hij plotseling diep in de ziel en tegenover het uiterlik van mondaine après-nous-le-déluge-geest plaatste hij naakt en verschrikkelik de alleenheid.... ‘omdat bijna alles in ons is.’ ‘Weest dan volmaakt gelijk Uw Vader in de Hemelen volmaakt is,’ ‘Ik geloof, dat dit niet onze vernietiging of ons ongeluk beteekent, maar integendeel onze verwezenlijking en onze verheerlijking, wijl bijna alles in ons is.’ Het eerste klinkt antiek, het tweede modern, doch wie beide waarheden te doorschouwen weet zal ze beiden aanvoelen als voortgekomen uit een opperst trachten naar volmaakte zelfverwezenliking. Den kunstenaar Jezus van Nazareth kruisigde men, den kunstenaar Barbusse haalt men door de grote en kleine riolen van onze hedendaagse Kristelikheid.... Het is nooit aangenaam geweest te vernemen.... ‘dat bijna alles in ons is.’
* * *
Ik vind mezelf terug aan het havenhoofd. Iets plus fort que moi heeft mij er heengedreven en ik voel dan ook die bevrediging in me als aan het einde van een reis. Voor me de brede stroom; helder-donker in doffe schemering als glinsterende gitten op vaalzwarte rouwjapon. In rustig, gelijkmatig bewegen deinen als donkergroen glas glinsterende ruggen over golvendvoortglijdend zwart fluweel. Verder naar het midden scherpe diepzwarte lijnen, die de felle stroom markeren. Ze buigen in snel voortjagen even naar links en rechts om zich dan te strekken als koorden, die een zware last meeslepen. Als 'n moeder het gezichtje van haar kind, neemt deze diep-donkere rivierspiegel het wezen van de hemel in zich op. Langzaam en dreigend trekken de schaduwen van massieve wolkgevaarten over het kloppende, levende, beweeg; als doffe sluiers van zwart crepe doven ze alle glinstering en verhullen alle beweging. Doch daartussen zijn parelmoerlichte vlekken en banen, waar de golfruggen koud-zilverglanzig zijn en de deinende schaduwtjes lenig als gladde vissenruggen. Langzaam-aan verandert en verdiept zich mijn waarneming; ik tast de rivier met al mijn zinnen tegelijkertijd en mijn wezen wordt gestemd op de mysterieuse muziek van de stroom. Wat is stromen en waarom grijpt het mij zo aan? Welke raadselen vermoed ik in die drijvende wolkgevaarten, voortgedreven in dezelfde richting - ook naar eenzelfde doel? Wat is het lokkende in die marsch van die massieve massa water, die om gindse bocht verdwijnt en verder voorttrekt, onbekende landen binnen als een miljoenenleger voortgestuwd door duistere instincten? De eeuwige vragen: ‘vanwaar’, ‘waarheen’ en ‘waarom’ zijn boven het niveau van mijn bewust-zijn. Het zijn de vragen, die iedere ziel verpletteren, als zij het wezen van de stroom tracht te benaderen. | |
[pagina 207]
| |
O löst mir das Rätsel des Lebens,
Das qualvoll uralte Rätsel
vraagt Heine aan het strand van de Noordzee, ‘die Brust voll Wehmut, das Haupt voll Zweifel.’ Sagt mir, was bedeutet der Mensch?
Woher ist er kommen? Wo geht er hin?
Doch de stroom met zijn duistere machten en diepe raadselen kan wel onze ziel plaatsen voor hàar duistere machten en diepe raadselen - doch een antwoord heeft hij niet op onze vragen. ‘Es murmeln die Wogen ihr ew'ges Gemurmel,
Es wehet der Wind, es fliehen die Wolken,
Es blinken die Sterne gleichgültig und kalt....
Und ein Narr wartet auf Antwort’
En toch.... op het einde rust; rust in het geloof, in het intuïtieve aanvoelen van onze ziel, dat alle zijn redelik, dus noodzakelik is. Geen levensraadsel zal ons worden opgelost, immers buiten ons is ‘Niets’ en de ziel kan niet haar eigen raadsel oplossen. Doch slechts door de hartstochtelike worsteling, die leven heet, wordt het geloof gewonnen, dat alle bestaan redelik, dus goed is. Deze Waarheid des Levens kan niet worden aangeleerd, nagepraat of overgenomen; zij is de vrucht van een oneindig trachten naar zelfverwezenlijking.
De drang naar contact met het onbekende, het ongewetene, het nietverstandelik-beheerste in de mensenziel is een even sterke en natuurlike als het streven naar voeding en voortplanting. Door alle tijden heen en bij alle volkeren heeft de mens zich voortgedreven gevoeld door een brandend begeren naar licht op het raadsel des levens en des doods. De vrucht van eeuwen levens-ervaring van een geheel volk, die zich doet proeven in hun spreekwoorden, gewoonten, feesten en ceremoniën, smaakt zelfs sappig aan de onderzoeker van eeuwen en eeuwen later, kind van een andere tijd en van een ander volk. Want levens-beschouwing, de door gewaarwording en waarneming verkregen levens-kennis, moge primitief of naïef zijn, ze is onmiskenbaar te determineren als wijsheid. Met dit 'materiaal hebben de grote denkers door alle eeuwen heen hun theorieën moeten opbouwen. Doch zij hebben méér moeten doen dan dat. Levensbeschouwing, gemeen goed van een groot aantal, is log en konservatief en bovendien onverbrekelik verbonden aan de ekonomiese en sociale positie van een volk. Heriditeit, inertie, overmatige welgesteldheid of absoluut gemis daarvan, invloed van andere volkeren - ten goede en ten kwade - zijn alle faktoren, die op de levensbeschouwing, op de geestelike gesteldheid van een volk inwerken. De wijze nu, individualist als hij was, heeft de worsteling bestaan, zich los te scheuren van de levensbeschouwing van zijn tijd en van zijn plaats; hij, de Ziener, heeft zich in de eenzaamheid trachten te verheffen boven de platte grond van het algemeen-gewetene, om te speuren naar | |
[pagina 208]
| |
ruimer horizont, dan die welke zijn volk begrenst. En daarom heeft hij zich losgemaakt van zijn volk, van het oordeel en vooroordeel van zijn tijd om in de woestijn te worstelen als man tegen man met de raadselen der oneindigheid. In de koortsachtige gloeiïng van zijn ziel, dorstende naar Waarheid, heeft hij zijn God toegeroepen: ‘Maintenant à nous-deux!’ Zal hij iets winnen? Zal de wereld iets winnen door hem? Zal hij een geestesstroom scheppen, die eerst in onbesuisde vaart zich heenwringt door de in vadsige rust en botte stilte weggezonken landen der conventie, om later winnend in breedte, diepte en bepaaldheid, gevoed door zijstromen een brede baan van leven te trekken door dode eentonigheid? Of zal hij 'n interessant philosoof zijn, gelezen door een of ander elitekringetje, verkocht en vertaald, met bestofte bustes prijkend in musea? Zietdaar wat in hoofdzaak afhangt van twee faktoren, die in gewichtigheid elkaars gelijken zijn. De eerste faktor is 'n zuiver maatschappelike. Het is de vraag: wachtte de maatschappij op iets nieuws; was er iets doods, dat tòch voort ‘leefde’ in sleur van conservatisme en inertie; bestond er 'n grote leugen, 'n wan-verhouding, die ieder voelde, maar niemand omvatte; 'n heilig huis met gezag, dat niet meer steunde op redelike grondslagen, maar nochtans uit sleur en kaste-voordeel en uit vrees voor overgangstoestanden (= wan-orde) ‘levend’ werd gepreekt met dode vertogen? Dàn is het woord van de Ziener de bliksemslag, die de sluizen des Hemels opent, zodat de vernielende en toch reinigende, de nivellerende en toch eenheden-delende stroom als 'n zondvloed gaat over gans 'n mensheid. Dan bestaat 'n geestelike stroming. En toch.... toch kan zelfs op zulk 'n moment het woord van de Ziener onvruchtbaar zijn. Want er is nog een twede faktor, die het resultaat van zijn werk bepaalt, even belangrijk als de eerste. Niet genoeg is het voor hem te komen - zij het in bange worsteling - tot hoger Waarheid, dan de aanbeden offisiëele en vergulde waarheden van zijn tijd; hij dient ook te beseffen, hoe zijn woord kontakt moet verkrijgen met de volksziel,Ga naar voetnoot1) dat zijn Waarheid moet gegrondvest zijn op enig reeds in de samenleving bestaand en als redelik gevoeld Recht; hij moet het verlossende woord spreken en bovenal de verlossende daad doen. Daarom was de stem van Johannes de Doper die eens roependen in de woestijn; Jezus sprak het verlossende woord en deed de verlossende daad; daarom bereikte Erasmus met zijn elegante degenstoten niets en Luther met zijn knuppelslagen alles. Het verbranden van de pauselike bul door Luther had meer invloed dan alle werken van Erasmus tezamen, deze zag, gene deed.Ga naar voetnoot2) Geestelike stromingen vinden hun oorsprong in een wan-verhouding en hun oorzaak in Iemand, die deze wanverhouding omvat, aanwijst; | |
[pagina 209]
| |
n zuivere verhouding daarvoor in de plaats stelt, deze als zuiver en begeerlik weet te doen gevoelen en tot een daad komt, die zijn streven symboliseert en het voor 'n brede massa leven, glans en inhoud geeftGa naar voetnoot1) Bijna had ik voor ‘oorzaak’ geschreven ‘aanleiding’, doch beide woorden bevredigen mij niet. ‘Oorzaak’ zegt te veel, ‘aanleiding’ te weinig. Immers de oorzaak van de stroom ligt in de maatschappelike verhoudingen, weliswaar verborgen en onopgemerkt, doch zij is er. De Ziener ziet die oorzaak, ontdekt ze en plaatst ze in het daglicht. Maar de oorzaak van zijn resultaat ligt buiten hem. (ze heeft door hem gewerkt). Toch is hij meer dan de simpele aanleiding tot de revolutie (als de befaamde opvoering van La Muette de Portici tot de Belgiese opstand of de moord op de Oostenrijkse kroonprins tot de wereldoorlog.) Immers hij is de eerste revolutionair en als zodanig toch wel iets meer dan de passieve aanleiding tot wereldschokkende gebeurtenissen, 'n aanleiding, waarvan voorzichtige medeburgers getuigen, dat ‘kleine oorzaken grote gevolgen hebben’ of nog lieven ‘dat 'n ongeluk in een klein hoekje zit.’ Toch overschatte men zijn persoonlike invloed niet, vooral in de tijds-duur. Het-deel-van-zich-zelf, dat de Leider aan een beweging gegeven heeft, verbleekt als 'n photografie en moet al spoedig wijken naar het twede plan voor de maatschappelike invloeden, die op de beweging werken. Denk b.v. aan de eerste Kristenen, voor wie Jezus' wederkomst op aarde de alpha en omega was van hun geloof en hun leven. Het direct-persoonlike van Jezus, dat deze mensen, die hem gekend hadden, bezielde, smolt weg, toen de laatste van hen gestorven was. Het Kristendom vervormde zich, paste zich aan aan de toestanden in het Romeinse RijkGa naar voetnoot2), schiep 'n sterk gesentraliseerde kerkelike hiërarchie, die zich ontwikkelde tot de Rooms-Katholieke kerk. Wat 'n evolutie reeds in enkele eeuwen, teweeggebracht door zuiver-maatschappelike invloeden, een evolutie, die Jezus, de Leider-zelf hoogstwaarschijnlijk niet dan betreurd zou hebben.Ga naar voetnoot3) Het bovenstaande raakt het vraagpunt of alle geestelike stromingen histories-materialisties kunnen verklaard worden in ontstaan, evolutie, degeneratie en ondergang. Ons antwoord is: niet geheel. De maatschappij bevatte de e cel van het geestelik schepsel; dat geboren werd door de bevruchtende geest van de Ziener; dit schepsel vertoont - op de duur verblekende - sporen van heriditeit (Kristendom en Jodendom, Socialisme en Anarchisme) doch ontwikkelt zich onder invloed van maatschappelike omstandigheden. Wat betreft zijn invloed op de massa heeft elke geestelike stroom | |
[pagina 210]
| |
iets betoverends. Want het zijn niet de dogma's, de leerstukken, die verenigen; het is iets raadselachtigs, iets ondefeniëerbaars, iets beangstigends soms als de wondere macht, die de brede stromende rivier voortdrijft als 'n eenheid, in één richting. Wat al die zielen samenbindt is even raadselachtig als wat de atomen verenigt. We kunnen zulk een ‘kracht’ (wat is ‘kracht’) slechts een naam geven - adhaesie b.v. -; benaderen met ons begrip blijft onmogelik. Duizenden brosjures, preken, leerredenen, gebouwd op de hechtste logicaGa naar voetnoot1), kunnen geen massa aaneenhoudenGa naar voetnoot2), wanneer deze raadselachtige adhaesie ontbreekt. De scherpste verstandelike bestrijding kan omgekeerd zulk een massa niet ontbinden, als deze adhaesie bestaat, een feit is. Welke machten houden ons grote roode leger tezamen? Zijn het theorieën, bereikte resultaten, programma's, verkiezingsbeloften? 't Mocht wat! Wie in ‘de beweging’ zit, weet beter. Wat ons verenigt is niet te zeggen; misschien is nog 't beste: de noodzakelikheid. We zijn bij elkaar: we horen bij elkaar, dat is een feit; en zo dit blijft leven zal de rode stroom rijzen ‘al meer en meer’, tot hij de burgerlike dijken en zomerkaden overstroomt. Zelfs ondanks de burgerwacht.... Conclusie (recaputilatie). Een geestelike stroom bindt een massa aan een idee, verenigt haar over de individualiteitjes van de enkelingen heen tot een eenheid van hoger orde; voert haar, geleid door de noodzakelikheid, langs vooraf-bepaalde, door maatschappelike invloeden gevormde banen, neemt in haar evolutie het blauw des hemels zowel als de donkere wolkgevaarten op in de spiegel van haar stroom en stuwt voort - soms in grillige kronkels - naar de onbekende landen der toekomst. Geestelike stromen zijn in wezen even raadselachtig als de rivier. Waarvan komen ze? Waarheen gaan ze? Wat is hun waarom? Het antwoord op al deze vragen luidt: ze zijn er: precies hetzelfde antwoord, dat de rivier gaf aan de mensenziel, die de oplossing zocht van de raadselen des levens. Inderdaad: geestelike stromen zijn als menschenzielen, zij geven geen oplossing van levensraadselen, zij bestaan, omdat ze noodzakelik, dus goed zijn. Ze zijn het Leven zelf.
* * *
En nu dalen we met 'n sierlike vol-plané naar Moeder-Aarde, liefst in de nabijheid van 'n houten huisje, waar bier en kwatta wordt verkocht en bootjes worden verhuurd. Want ik heb u 'n voorstel te doen om met mij 'n roeitochtje te maken op een van onze Hollandse vaarten met riet, knotwilgen, plompen, kikkers en hengelaars, om U duidelik te maken, wat ‘men’ in ons lieve vaderland gewoonlik onder een ‘geestelike stroming’ verstaat. Vooruit dus. We huren alle bootjes die verkrijgbaar zijn en alle lezers en lezeressen van de ‘Nieuwe Stem’ zetten zich aan de riemen of aan de kwatta. | |
[pagina 211]
| |
Le torse au frais et les bras nus,
Embarquons-nous folle jeunesse
Le coeur tout battant d' allégresse
Et gonflé d'espoirs inconnus.... (Dalcrose).
Voorop, de rood-gemeniede redaksieschuit met de rode baard van de litteraire redacteur. De Heiden houdt van 't achterplankje een preek (we zijn in Holland). De sekretaris der redaksie legt de aanwezigen vast in een secuur kaart-systeem en voorop, met geklede jas en hoge hoed, staat Mr. Punch, het oog gericht op verre horizonten. Deze schuit wordt voortgestuwd door de vooruitstrevende ideeën van de geheele redaksie; en de lui, die grapjes zitten te maken of zo akelig-dilettanterig roeien als hadden ze hun kennis van de nautique sport alleen uit moderne brosjures verworven, blijven 'n halve oneindigheid achter. Ha, we zijn er! Mr. Punch wijst met majestueus gebaar en 'n paar vaalzwarte handschoenen naar 'n opening tussen 't riet en de redaksieschuit zet onberispelik koers - de redaksie paart rijpe bezonnenheid aan de reeds genoemde nicht-konkurrenz-fähige vooruitstrevendheid - tussen Scilla, 'n dikke knotwilg en Charibdis, 'n rieteiland. De overige bootjes volgen na worstelingen met bedoelde klippen, (wie in een retoriese boot zit behoort bij retoriese klippen te belanden) geholpen door de dames, d.w.z. de klippen worden geholpen door de dames. Evenwel, 't lukt. We zijn in een meertje, rondom afgesloten door hoog riet en biezen, wortelend in drassige veenlagen. Door enkele sloten staat het water in verbinding met de vaarten van de omgeving. De redaksie-schuit wordt met één riem vastgehecht aan de modderbodem en de andere bootjes groeperen zich van afstand tot afstand rondom deze centrale lichtbron, waarover evenwel 'n schaduwkap gevallen is, nu de Heiden z'n preek heeft geëindigd. Ook deze bootjes worden met de bodem van 't meertje verbonden (niet scheikundig). En nu, gepaste ernst alstublieft. Mr. Punch is opgestaan en heeft z'n hoge hoed af- en zijn bril opgezet, zodat èn z'n schedel én z'n ogen het zonnevuur weerkaatsen, welke refleksie, naar hij hoopt, lichtjes zal ontsteken in de harten van alle aanwezigen (het lieve beeld is ontleend aan de lieve poëzie van mijn lieve zondagschool).Ga naar voetnoot1) Vervolgens opent hij de bijeenkomst met ‘een woord’ van welkom, hetgeen als alle ‘woorden’ van welkom ruim 'n half uur duurt. Dan ‘gaat hij over’ tot het voorlezen van zijn tekst, zijnde Predikers I vers 9, ‘alwaar we lezen’: ‘Hetgene, dat er geweest is, hetzelfde zal er zijn, en hetgene dat er gedaan is, hetzelfde zal er gedaan worden, zoodat er niets nieuws is onder de zon.’ Terwijl nu de helft van de mannelike aanwezigen him neus snuiten en alle vrouwelike aanwezigen kapsel en toilet in orde brengen (op geestelike bijeenkomsten worden de kleine pauzen goed benut) leest Mr. Punch het lied voor, dat tot ‘wijding van de bijeenkomst’ zal worden | |
[pagina 212]
| |
gezongen. Het is lied 104 uit de bundel van de Nederlandsche Protestantenbond, hetgeen aldus luidt: Menschenkind, voort! in het wondere leven,
Rust u ten strijd!
Hoort gij de leus niet alomme geheven
Rust u ten strijd?
Wee, wie er weifelend achtergebleven
't Kampen vermijdt
Rouw kiemt uit rusten en stilstaan is sneven.
Rust u, rust u ten strijd!Ga naar voetnoot1)
Het heeft de uitwerking, die Mr. Punch ervan verwachtte, n.l. dat enkele bootjes uit het riet te voorschijn sluipen, waarin ze zich om onverklaarbare redenen hadden gecamoufleerd. Alsnu neemt Mr. Punch een roeispaan op en dompelt deze loodrecht in 't water. Hij verzoekt de geachte aanwezigen, zijn voorbeeld in dezenGa naar voetnoot2) te volgen. Neen, niet alleen de heren alstublieft ook enkele dames; bedenk: we demonstreren geestelike stromingen en wat kwam daarvan terecht zonder dames! Klaar? Mooi zo! Beweeg nu allen uw roeispaan in een klein sirkeltje door 't water. Overal even groot? Niet nodig: er zijn kleine en grote geestelike stromingen. Overal even snel? Evenmin vereist: er zijn langzame en snelle geestelike stromingen. Wat! Ge protesteert daar, uit dat bootje in die opening van de sloot? 't Is enkel modder zegt ge? Wat drommel, wilt gij dan uitsluitend geestelike stromen van gefilterd leidingwater? Ook de bagger zal stromen; roeren maar. De lucht? Geachte vrienden, moddergassen rieken oneindig minder kwalik dan de ‘duftende’ atmospheer van de kleine supra-kalvinistiese zondagavondkransjes met 'n orgel, de schrift en achterklap. Roer door, anders mislukt de séance. Allen aan 't werk? Goed zo. 't Is 'n opwekkend gezicht, deze geestelike kamp (zie Honigh) gade te slaan. Ziet nu eens in 't water. Wat merkt ge op? Allereerst 'n draaikolkje in 't midden van de cirkel, die uw roeispaan beschrijft. Dat is de ziel van de beweging, gelijkt trouwens sprekend op de ziel van een fles. Daaromheen de peripherieGa naar voetnoot3) 'n zacht golvend bewegen om het sentrum oftewel de ziel. Alleen: de beweging verliest in snelheid, hoe groter de afstand van het middelpunt; presies het tegenovergestelde van 'n draaiende schijf. Vandaar dat de adhaesie niet door de centripetaalkracht wordt overwonnen. Al deze sirkeltjes balkaniseren de waterspiegel, botsen lichtelik tegen elkaar, doch dat hindert niet: juist op deze randjes (zelfkantjes der geestelikheid) is de beweging het zwakst. Waarvoor dit alles dient? Waarde vrienden, ge hebt een getrouw beeld van Hollandse geestelike stromingen. Gij met de riemen zijt de dominés, catecheseermeesters, voorgangers, zondagschooljuffrouwen, | |
[pagina 213]
| |
schrijvers van geestelike brosjures of redaksies van religieuse weeken maandblaadjes. De vijver is het Nederlandse volk. Hetgeen gij produseert zijn geestelike stromingen, in de nationale zin des woords. Vraag nu niet, waartoe dat dient, want dat weet Mr. Punch òòk niet. Hartelike groeten en wel tuis.
* * *
Men kent waarschijnlik de anecdote van Henri IV en zijn hofnar, die een weddenschap aangingen over de vraag, welk ambt in Frankrijk het meest werd uitgeoefend. De nar meende: dat van dokter, ‘neef’ geloofde het niet, maar moest zich diep verslagen rekenen, toen de wijze dwaas met een omvangrijke kiespijndoek om z'n gezicht aan de deur van een vol-lopende kerk ging staan: de mediese adviezen waren talrijker dan 't aantal voorbijgangers. Nu zou heden een dergelike weddenschap ongetwijfeld nòg glansrijk gewonnen worden, evenwel onder voorwaarden, dat niet een andere nar aan het ambt van dominé dacht en dat de proef buiten Nederland genomen werd. Want in ons lieve vaderland wint het aantal domine's het nog verre van het aantal dokters.Ga naar voetnoot1) Geen wonder voorwaar! Het mensdom moge lichamelik aan 't degenereeren zijn, toch lopen nog wel enkele individuen rond, die geen kwalen hebben, of wat hetzelfde is: het geluk deelachtig zijn er nooit aan te denken. En deze soort gelukkigen wordt door dokters en apothekers - van professie of vanwegens hogere ingevingen, inspiraties of aandriften - gaarne met rust gelaten, omdat er noch geld noch vertrouwen bij hen te winnen is. Maar principes heeft ieder Hollander en lui met principes preken al stond er de doodstraf op. Laat ons vooraf even vaststellen, dat principes volstrekt niet gespeend zijn van prakties nut. Mr. Punch heeft òòk principes. Als iemand hem een sigaar offreert, zal hij deze gewoonlik wel willen aanvaarden. Doch als een van zijn kennissen, die afschuwelike bokken pleegt te roken - dezulken zijn gewoonlik allerhinderlikst mild - hem een reukoffer presenteert, zal hij zeggen: ‘dank u, ik rook uit principe nooit vlak voor het eten.’ Natuurlik kon Mr. Punch òòk zeggen: ‘Waarde vriend, ik prefereer het, mijn maaginhoud met rust te laten,’ doch een dergelike omschrijving ware minder beleefd, maakte gezegde vriend tot volslagen vijand en plaatste de kritikus-zelf in een hatelik licht. Terwijl zijn principes, aldus op een kiese manier in 't geding gebracht, hem een cachet geven als man van zedelike beginselen, die niemand onrecht aandoet, ook niet zich-zelf. Als Mr. Punch als bestuurslid van een S.D.A.P.-afdeling een schrijven ontvangt van 'n monomaan kringetje, dat in een groot dorp met onharmoniese woede het militairisme bekampt, - er is niets dan 'n Burgerwacht! - in welk schrijven steun wordt gevraagd bij het voeren van een intense aksie, dan antwoordt hij:.... ‘de afdeling is in principe bereid, Uw aksie te steunen. Met kameraadschappelike groet, enz.’ Dit klinkt zeer hoopvol, zeer parlementair, niemand stoot er zich aan en toch weet iedereen, dat het zeggen wil: ‘U kunt naar de hel lopen.’ | |
[pagina 214]
| |
Uit deze beide voorbeelden moge blijken, dat het bezit van principes voor onze samenleving in 't algemeen en voor elk lid daarvan in 't bizonder een weldaad is. Doch 'n Hollander behandelt z'n principes verkeerd. In de eerste plaats houdt hij er dozijnen op na, waarnaar hij nooit handelt en over dezulke boomt hij juist bij voorkeur. Ieder mens, die het ongeluk heeft 'n bezoek bij hem te moeten afsteken of zaken met hem te doen, tracht hij onmiddellik mede van deze imaginaire principes te doordringen. Deze bekeringsijver is het beste bewijs, dat de principes niet echt zijn. Mr. Punch zou het zeer bedroevend en lastig vinden als al zijn kennissen dezelfde principes hadden als hij. Eerstens raakte hij dan nooit zijn slechte sigaren kwijt en vervolgens had hij nimmer de kans 'n concurrent onder z'n volle zedelike gewicht te verpletteren. Want op handige doch gepaste aanwending van onze principes berust onze superioriteit. 'n Hollander nu heeft nauweliks ontdekt, dat hij er principes op nahoudt of hij plaatst zich in 't middelpunt van een kringetje, waarvan genoemde principes de geestelike inhoud vormen. Alzo wordt in dit kringetje nergens anders over geboomd dan over 't voortreffelike van deze principes en 't doemwaardige van alle mede-creaturen, die omtrent het bestaan van deze principes in onkunde mochten verkeren of het zelfs zouden durven bestaan er andere (verkeerde)Ga naar voetnoot1) principes op na te houden. De heilzame gevolgen blijven niet uit: een of andere leegstaand pakhuis wordt bevolkt met 'n huisorgel en aldus is de bron geschapen van datgene wat men in Holland met de naam van ‘geestelike stroming’ doodverft. Neemt het bedrijf op, en dat doet het gewoonlik, want stof tot kwaadspreken ontbreekt nergens - overal dragen sommige vrouwen te luxueuse japonnen, te korte rokken of te blote halzen, zodat er ook overal met schulden beladen en ontrouwe echtgenoten zijn - breidt het kringetje zich aldus uit, dan worden door een of andere met principes-bevruchte, zalvende en gezalfde metselaar vier muren opgetrokken met 'n dak en daarop 'n hokje als aan de achterkant van sommige goederwagens, dat men ‘toren’ pleegt te noemen. Het architectonies product, waarmee aldus het stadsschoon is verrijkt, bergt voortaan op gezette tijden bepreekte, beorgelde en behuilde principes; met tractaatjes, maandblaadjes, katechesaties, zondagscholen, godsdienstige avendjes, knapenvereniging, zondagheiligende padvindersclub, naaikrans voor 't stamkapitaal, fancy-fair met tombola zonder nieten, grabbelton en andere verkwikkelikheden in de peripherie. Ziehier het ontstaan van geestelike stromen in ons lieve vaderland geschetst, him aard en evolutie is reeds gedemonstreerd in het vorige hoofdstuk.
Wat is de adhaesie, die deze kringetjes bijeen houdt? Ze is noch raadselachtig, nog krachtig. Trouwens negen en negentig procent van deze geestelike snoepwinkeltjes bedienen jarenlang dezelfde klanten met uiterst geringe mutatie: vertrek naar elders; hetzij op aarde of naar betere gewesten. Ze omvatten geen massa, noch in de quantitieve noch in de | |
[pagina 215]
| |
qualitatieveGa naar voetnoot1) betekenis van dit woord. Alzo ontbreken ook de raadselachtige bindende machten. Hun vereniging heeft geen familierelatie met de noodzakelikheid. De oorzaak van hun ontstaan is tevens de oorzaak van hun voortbestaan: zucht tot het vormen van koterietjes, waarop zoete praatjes worden verkocht onder het drinken van zoete slokjes en het eten van zoete koekjes, pralerij met principes en onnozele zelfverheffing en als enig geestelike factor: angst voor het hiernamaalsGa naar voetnoot2). Dit laatste hoop ik nog apart te belichten in een later opstel; men denke in dit verband b.v. aan het snel toenemend aantal spiritistiese kringetjes. * * * Dat alles is dood. Mr. Punch heeft een ongetrouwde tante. Die tante heeft ‘'n enkele sent’ en leeft ‘op d'r eigen.’ In een onbewaakt ogenblik heeft ze zich laten ontvallen, dat ze de oorlog van 1870 beleefd heeft. Mr. Punch weet, dat hij hiermee brieven afsnijdt en daarom doet hij deze onkiese mededeling: de liefde is materialisties. Tante is niet materialisties, ze maakt ondergoed voor 't stamkapitaal en ze kweekt bloemetjes. Ze kweekt bloemetjes op engeltjes van witkalk in de gang, ze kweekt bloemetjes in porceleinen beesten (zwanen, enz.) op tafel; ze kweekt bloemetjes in schommelende snuisterijen onder de lamp; ze kweekt bloemetjes in met rose vloeipapier omhulde aarden potten; ze kweekt bloemetjes in mandjes van gevlochten stroo, ze kweekt bloemetjes in de bedjes van haar tuintjes en in houten bakjes, die in de paadjes staan. Misschien kweekt ze zelfs bloemetjes op de bedsteeplank, doch dat weet ik niet zeker; in het huis van de gehangene spreekt men niet van de strop en in het paradijsje van een ongehuwde dame niet van de bedstee. Alleen in haar salon heeft ze kunstbloemen in koperen potten op notenhouten standaardjes. Maar ze vindt de echte natuur mooier. Daarom zit ze nooit in haar salon. De zon komt er ook niet. Tante beschouwt mij als 'n kenner van de botanie. Natuurlik omdat ik schoolmeester ben en dus van duizend zaken verstand moet hebben, waarvan ik inderdaad niets weet.Ga naar voetnoot3) En dus laat ze me ‘alles’ zien, als ik ze mijn bezoek-van-nou-durfik-niet-langer-weg-te-blijven breng en doet in kinderlike eenvoud en in een half uur (op 't kopje koffie na) meer vragen dan ik in mijn hele leven beantwoorden kan, zodat ik het nooit verder breng dan categoriese replieken. Maar eens heb ik aangaande 'n botanies verschijnsel een zeer positief oordeel uitgesproken en dat bekwam me slecht. Het betrof 'n Hortensia. Ze stond in een bak en was er beroerd aan toe: iets als 'n persoonlike belediging voor mijn tante. | |
[pagina 216]
| |
Als ik diplomatiek geweest was, had ik er niet naar gekeken, doch ieder mens heeft z'n onbewaakte ogenblikken en ik had toen een van de mijne. Ik keek dus naar de resten van de Hortensia als waren ze zeer zeldzame fossielen. Tante kreeg 'n kleur. ‘Wat denk je daarvan neef?’ vroeg ze. Ik zat er lelik in, want van dergelike vragen had ik geen ondervinding. Tante overhoorde me altijd als 'n catecheseermeester, zodat ik met ‘ja’ en ‘neen’ kon volstaan en zelfs deze replieken vereisten grote oplettendheid. Maar nu moest ik een met redenen omkleed oordeel produseren en ik had noch het oordeel zelf, noch de kleren om het op te dirken. ‘Zou het de wurm wezen’, informeerde tante verder, ‘of moet ie verse aarde hebben?’ Ik wist het niet en om me 'n houding te geven knutselde ik deskundig aan een takje. Plotseling knapte het af met 'n droge, scherpe knak. In m'n ontstelstenis kwam toen 't onkiese woord over m'n lippen: ‘Hij is dood, tante.’ M'n tante viel niet flauw. Maar ze zag me lang en betekenisvol aan. Ik wist, dat het zou komen: het laatste oordeel. En het kwam als 'n verademing na die geduchte stilte, suikerzoet, maar onverbiddelik en zonder kans op hoger beroep: ‘Wel neef, ik heb altijd gedacht, dat je verstand van planten had.’ Ik zweeg evenals de Hortensia. Als hij niet dood geweest was zou hij me gelijk gegeven hebben. Later kwam ik nog dikwijls bij Tante, als ik niet langer weg durfde blijven. De Hortensia stond nog altijd in de bak; hij had geen bladeren en wees met vier kale armen naar boven, evenals de kerktorens het symbolies doen,Ga naar voetnoot1) Of de Hortensia het ààk symbolies deed, weet ik niet. De bak was opnieuw geverfd. Ik keek niet naar de Hortensia en als Tante wat vroeg zei ik ‘ja’ of ‘neen’ of ‘ik weet het niet.’ Ik merkte, dat ze weer achting voor me kreeg. Toen ging ik voor 'n paar jaar op reis. Een schoolmeester doet dat dikwijls. Na mijn terugkomst in het vaderland ging ik Tante opzoeken. Ze had naar me gevraagd, zei m'n moeder, omdat ik zoveel van planten wist. Het begin was dus hoopvol. Tante nam me mee naar de tuin. Het eerste, wat me opviel was de bak.... vol bladeren en bloemen. Ik kon er niets aan doen, dat ik keek. Om het stoffelik overschot van de Hortensia had Tante dagbloemen en Oost-Indiese kers gezaaid. Voor zulk een liefde verdween zelfs mijn laatste schijntje wrok. En Tante zag me aan, met 't gezicht, dat Gallileï moet gezet hebben, toen hij uitriep: ‘E pur si muove!’ | |
[pagina 217]
| |
Het woord ‘dood’ schrap ik voortaan angstvallig uit m'n woordenboek, voor ik naar Tante ga.
Lezer, ik bezweer U, dat dit alles bedrog is. Ik heb geen tante, die ongetrouwd is en bloemetjes kweekt. Doch in ons dierbare vaderland zijn ettelike miljoenen van die Tante's. En de dooie Hortensia is hun ‘geloof.’ Past op, dat gij niet zegt, dat de Hortensia dood is. Want dan wijzen zij U op de pas-geverfde bak (bet kerkgebouw). Of zij tonen u de dagbloemen en de Oost-Indiese kers (catechesatie, knapenvereniging, weekblaadje, enz. enz). En zij zeggen suikerzoet: ‘beste neef, ik dacht, dat gij verstand van bloemetjes (religieuse stromingen (!)) had!’
En toch is de Hortensia dood.... 16 Juli '19. |
|