De Nieuwe Stem. Algemeen onafhankelijk maandblad der jongeren
(1918-1919)– [tijdschrift] Nieuwe Stem. Algemeen onafhankelijk maandblad der jongeren, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 183]
| |
De hel van Barbusse en de hollandse zedelikheid
| |
[pagina 184]
| |
laatste is de waarheid van kunstenaars als Henri Barbusse, de schrijver van ‘L'enfer,’ Le Feu’ en ‘Clarté.’ Van tijd tot tijd komen deze twee soorten van waarheid door een zonderling spel van het Noodlot, tegenover elkander te staan en onvermijdelik volgt daarop een conflict, waarbij immer het woord ‘zedelikheid’ een belangrijke, nog al infame rol speelt. Van zo'n conflict zijn we dezer dagen weer eens getuige geweest en dit artikel is een van de vele protesten tegen de al te eenvoudige wijze, waarop dit conflict is ‘opgelost’....
Barbusse is een van die mensen, die de waarheid zien als de gelovige zijn God, die hij wil dienen met al zijn krachten van ziel en geest, zuiver en onbaatzuchtig, desnoods tegen eigen belangen in. Mensen als Barbusse hebben voor hun verklaarde ogen alleen nog het stralende licht, dat alles van z'n onbarmhartige helderheid doordringt, dat dingen overstraalt met z'n al openbarende schijn, die weigerachtig terugkropen in de donkere krochten van onbewustheid en geheimzinnige halfschaduw. Zij zijn niet tevreden met de algemeen aanvaarde, algemeen bekende, algemeen getolereerde dingen-van-alle-dag. Zij willen alles zien en alles láten zien. Door vage intuitiën geleid, vermoeden zij veel, van wat de geldende moraal beter vindt verborgen te houden. Dan speuren ze rond met de lamp van hun geestdriftige overtuiging in alle duistere verborgenheden, en wat daar leeft en krioelt, wat daar broeit en schuifelt in schrikaanjagende geheimenis, dat sleuren ze met hun sterke handen naar voren in onze aandacht. En ze spreken er over met dezelfde bewogene, maar rustig-zekere stem, als ze spraken na hun eerste bewustwording van de banale, goedig-onbetekenende zaken, die de simpelste, angstige zieltjes ook weten te aanvaarden in rimpelloze gemoedsrust. Maar nu verandert de reactie van het ‘publiek.’ Het ‘grote’ publiek, dat is als een uitgestrekt, stilstaand water, dat niet graag al te hevig in beweging gebracht wordt, daar het dan zijn onwelriekende ondiepheid wat al te duidelik moet openbaren. Het begint al spoedig de schuld van die kwalike odeuren aan de mensen te geven, die zulke hevige schokken in het rustigestilstaande moeraswater veroorzaakten en het lispelt: ‘onzedelikheid’.. Maar die anderen, die sterke, rustig-bewuste kerels, wijken niet en gaan stoorloos voort met hun eenmaal aangevangen taak. Zij kunnen niet anders. Zij zijn, wat de Fransen noemen: ‘hallucinés de la vérité;’ bezetenen van de waarheid, zou men moeten vertalen. Deze kunstenaars zijn in hun innerlikste beweegredenen, in hun diepste zielsconstructie ook, niet ongelijk aan de vurige belijders van een nieuwe godsdienst, die alles, bloed en leven offeren op het altaar van hun glanzend ideaal, in dwepende aanbidding. In geestelike waarde zijn ze de gelijken van de martelaars der eerste kristentijden, van de slachtoffers der Inquisitie en de brandstapel-politiek van Filips II en Alva. Ook daar was het noodlottige conflict tussen de vaststaande, onaantastbare, voor heilig verklaarde overheidswaarheid en de andere, diepere, absolute waarheid van de geestelik-zich-los-worstelenden, van de belijders, die niets meer zagen of wisten buiten de brandende heerlikheid van hun vurige ideeën alleen. Elle waar kunstenaar is een soort belijder en de Russiese litteratuur- | |
[pagina 185]
| |
geschiedenis toont ons maar al te duidelik, hoezeer de officiële heren geneigd zijn, deze belijders tot martelaars te maken, zodra ze er maar de macht toe hebben. Want met de macht komt, onvermijdelik, ook de moed. De tijden van de lichamelike moord door boze autoriteiten zijn evenwel voorbij in onze verlichte, Westerse, kristelike landen. Maar nog immer rest de poging tot geestelike moord als de schok der waarheden eens wat heel heftig uitvalt zo af en toe. En zo kunnen we dan van tijd tot tijd genieten van het schouwspel, dat een kunstwerk door weinig eerbiedige en nog minder bevoegde (geestelik bevoegde!) autoriteiten wordt aangerand en zo mogelik weggerukt uit de gezichtsen gedachtewereld van gans een volk. Een aanranding, die nooit ofte nimmer het succes heeft, dat de overheden bedoelen, maar altijd een volkomen tegengesteld resultaat oplevert. Enige jaren geleden waren het de reproducties van klassieke beeldhouwwerken, die Neerlands zoete zedelikheid dreigden te perverteren en dies werden ze door een verlichte en der zake niet weinig kundige politiekommissaris in beslag genomen. Sindsdien leek het onheil bezworen en bloeide onze kuisheid liefeliker en heviger dan ooit te voren.. Nu echter is ‘l'Enfer’ vertaald, en deze helse schepping van een diep-verdorven zoon van het schandelikste, liederlikste land van Europa. welks zedelik verval volgens de kristelike moraal zelfs de oorzaak van de wereldoorlog moet zijn geweest, deze infernale gemeenheid komt onze duivenaardige Hollandse onschuld, onze bloemzoete maagdelikheid, onze voorbeeldige onbedorvenheid met niet minder dan den ondergang bedreigen! Hollands onverdachte zuiverheid van zeden verkeerde in groot gevaar.... Ach ja.... en onze kristelike overheden hebben ons voor de zooveelste maal een kijkje gegeven in hun weinig benijdenswaardige mentaliteit, een nieuw bewijs voor de bekrompenheid en onverdraagzaamheid, die een der sterkste kenmerken schijnen te zijn van het karakter der kristenen van Rome en van Dordt, die bij de verzoenende leer van de grootste revolutionnair aller tijden schijnt te behoren als de vieze smook bij een louterend vuur. O, de macht is dom! De macht is altijd dom geweest. Ze heeft steeds de ontstellende, stuitende domheid der middelmatigheid vertoond. En voorloopig zal ze nog wel een poosje dom blijven, omdat ze in onze kranke samenleving nu eenmaal iets materieels is en zichzelf wenst te bestendigen lang na haar geestelike dood. Tegenover deze brute dommekracht van de uiterlike macht staat evenwel een andere macht, de macht van de vrije geest, en deze is bij toeval niet dom. En verder is ze onvergelijkelik veel sterker dan de eerste. Vandaar ook de botte haat, blind en onberedeneerd, van de overheidsmacht tegen deze wonderlike, eigenzinnige, ongezeglike macht van de vrije geest, die haar invloed weeft door de sterke netten van haar vijandin zelf. Vandaar de woedende aanvallen, de blinde, woeste, giftige campagnes, die de domme overheidsmacht tegen haar op touw zet, zodra ze meent, door die ondefiniëerbare, ongrijpbare, vlottende kracht te worden belaagd. En het natuurlik noodlot van de overheidsmacht is het altijd geweest, dat de geestelike macht, in wezen onaantastbaar, ondanks alle gepruttel, ondanks alle felle dwangmaatregelen en scherpe | |
[pagina 186]
| |
resoluties, regeert over haar hoofd heen, dwars door gevangenismuren heen, van gene zijde des doods zelfs en de mensen bereikt, die de overheid, in stompzinnige verwatenheid beschouwt als haar volkomen eigen bezit..
En daarom: laten we in onze geprikkeldheid één ding niet vergeten: we moeten deze inbeslagname niet al te tragies opvatten. Als we alles begrijpen, kunnen we blijven glimlachen, al voelen we ons voor deze maal dan ook weinig gedisponeerd om alles te vergeven. Zo krachtig mogelik getuigen we van onzen afkeer voor dit redeloze misbruiken van een macht, die tijdelik in de handen dezer mensen berust, maar we blijven glimlachen met een begrijpende, superieure glimlach, een medelijdende, verachtelike glimlach om het gebaar van deze bekrompen regeerders. Tegen een Frans kritikus, die nog al heel ongezouten tegen z'n slachtoffers te keer ging, werd eens spottend gezegd: ‘Les gens que vous avez tué se portent à merveille.’ Dat kunnen we met een gerust hart ook zeggen tot de dompers, die Barbusse's prachtige werk willen verpletteren onder de schandvlek der pornografie: ‘Het boek, dat jullie vermoord hebt, leeft stralender en heviger dan ooit. Het boek, dat jullie in beslag genomen hebt, wordt nu eerst overvloedig verspreid en bij honderden en duizenden exemplaren gelezen.’ En helaas kunnen wij ons daarover niet verheugen, en moeten er een zeer ernstig woord aan toevoegen, en wel dit: Het wordt nu gelezen door heel velen die het anders niet zouden hebben opgemerkt. Tientallen reddeloos verloren smeerlappen, voor wie zelfs dit geweldig waarschuwende boek niets meer doen kan, die nooit het boek van den ernstigen kunstenaar Barbusse zouden hebben ingezien, verslinden het nu met de walgelikste bedoelingen. En zo hebben de zedeliksheidsmaniakken, de brave voogden over zwakke en spoediggeprikkelde gemoederen het sombere kunstwerk gemaakt tot echte pornografie, omdat door deze minderwaardige individuën, deze verloren slachtoffers van de heimelikheids-moraal het boek gelezen wordt met tevoren al op verkeerde wijze gespannen, of liever overspannen zinnen, louter en alleen met de bedoeling, hun weinig smakelike lusten bot te vieren, hun onnatuurlike geilheid te strelen. De pornograaf, ik aarzel niet, het te zeggen, dat is niet de schrijver van ‘l'Enfer,’ de pornograaf, dat is de man, die ‘De Hel’ in beslag liet nemen op de meest zinneloze, ridicule manier: op enkele plaatsen en die zo een hele bende vuilakken en dégénérees losliet op het kunstwerk om er hun afzichtelik spel mee te drijven. Niet Barbusse is aansprakelik voor de grote morele schade, die zijn boek nu gaat aanrichten in Holland - daar is de man aansprakelik voor, die in een gerechtelik stuk het woord: ‘pornografie’ uitsprak of deed uitspreken, en het daarmee uitleverde aan de viezeriken en de stakkers, die zedeloos leven en denken, ook zonder speciale drang van overheidswege. Wat met dit boek gebeurd is, lijkt niet veel nobeler in wezen, dan het aanstrepen van zogenaamd ‘schunnige’ passages in werken van Zola b.v. als aanbeveling om vooral die gedeelten te.... hm!.... te lezen, zoals dat onder vroeg-bedorven H.B.S.-dames-en-heeren wel gebeurt. Hebben verschillende der ‘medewerkende’ autoriteiten de inbeslag genomen exemplaren niet naar de boekhandelaars teruggezonden, begeleid van een schrijven, waarin nog eens nadrukkelik alle | |
[pagina 187]
| |
passages waren aangewezen die het boek stempelen zouden tot pornografie? En is daarmee de verheven genieting van het boek door de azende smeerpijpen niet alweer een beetje gemakkeliker gemaakt? Te meer, daar men in verschillende plaatsen zoals Amsterdam b.v., het boek nog steeds ongestraft mag verkopen, tot met stomheid slaande verbazing van de mensen, die hun logica misbruiken om te redeneeren: ‘als het boek onzedelik is, dan moet het toch radicaal verboden worden!’ Waarschijnlik moet men in rechtsgeleerdheid gedrenkte hersenen hebben, om dit raadsel te kunnen doorgronden!.. In wat voor land, onder wat voor toestanden op juridies gebied leven we eigenlik, dat het mogelik blijkt, hoe een betrekkelik ondergeschikt ambtenaar de volkomen onaantastbare bevoegdheid heeft, een boek al of niet te verbieden in zijn district, onverschillig of wie ter wereld het werk al of niet onzedelik heeft verklaard en dus volgens onze wetgeving de verkoop of tentoonstelling er van strafbaar gesteld? Lijkt het niet een persiflage van de toestanden onder de Vuurlanders?.. Er zal enige tijd nodig zijn, om het boek te herstellen en te herplaatsen op de hoogte, waarop het behoort: die der zuivere, zeer edele, zeer diepe kunstwerken.
De macht is dom. En ze is buitengewoon ‘traag van aannemen.’ Ze heeft een dik vel voor het hoofd! Want het is niet de eerste maal, dat deze komedie vertoond wordt. De ‘Decamerone’ van de onsterfelike Boccaccio was ook zo'n vuil pamflet, zo'n weerzinwekkend stuk pornografie. En meer dan twintig malen is in de loop der eeuwen het verschrikkelike, demoniese, zielenverslindende schandstuk van een boek in den ban gedaan, zelfs met groot ceremoniëel in allen ernst op een daartoe speciaal opgerichte en gewijde brandstapel lijfelik aan de vlammen prijsgegeven. En desniettemin staat de geestige, fijntjes spottende Decamerone in de boekenkast van ongeveer elk ontwikkeld mens, hier en over heel de wereld. Ongeveer zestig jaar geleden schreef Flaubert, de grootmeester van het Franse proza, z'n eerste roman: ‘Madame Bovary.’ Het was een der eerste realistiese romans, (o zeer bescheiden van beschrijving, ik verzeker het u!) en er was een Frans overheidspersoon, dom en brutaal genoeg om de schrijver voor het gerecht te dagen wegens het publiceren van de zedelikheid kwetsende litteratuur. Men zegt, dat deze apostel meer de bedoeling had een door hem gehaat tijdschriftdirecteur te benadelen, dan wel de moraliteit met zijn edele schouder te schragen, maar in ieder geval werd Flaubert als pornograaf voor de rechtbank gesleept. Natuurlik werd hij vrijgesproken, maar het kwaadaardige, het benepen, stupide burgermannetje, dat hem voor zijn edele rechterstoel daagde, is heden ten dage nog de risée van al wat litteratuur kent en liefheeft. De roman ‘Madame Bovary’ wordt al lang niet meer gelezen door het soort aasvogels, dat er op afstoof, zodra hij betiteld werd als ‘pornografie.’ Zo zal het gaan met ‘De Hel.’ Het boek zal z'n plaats in de litteratuur hernemen en latere geslachten zullen grinniken om de Nederlandse reinheids-zeloot, die een werk als onzedelik het in beslag nemen, dat in | |
[pagina 188]
| |
ongeveer alle Europese talen overgezet, in alle landen eenvoudig als litteratuur aanvaard was.... Wij Hollanders echter weten het altijd beter, als het op de zedelikheid aankomt! Wij zijn er om berucht in het buitenland! Men behoeft in Brussel slechts de naam te noemen van een der grootste kristelike ministers, die we ooit rijk waren, om een glimlach op de gezichten te zien verschijnen, die weinig met zedelikheid naar Hollands begrip te maken heeft.... Maar wij verbieden ‘De Hel!’.... En dus!..
Beschouwen we nu Barbusse en z'n werk eens wat nader. ‘Le Feu’ en ‘Clarté’ zijn beide oorlogsboeken. Ik schreef er in vroegere afleveringen enkele voor de hand liggende opmerkingen over. Zij tonen ons iemand, die er niet tegen op ziet, de vreselikste waarheid recht in 't gelaat te kijken en er van te getuigen zonder een zweem van aarzeling in de stem.Ga naar voetnoot1) En evenmin aarzelt hij de consequenties uit z'n eenmaal aanvaarde waarheden te trekken en met een merkwaardige koppigheid en een niet minder interessante helderheid bouwt hij zijn conclusies ineen tot een hecht geheel, en die conclusies komt in 't kort hierop neer, dat onze maatschappij-orde weinig minder dan infernaal misdadig is en dat de hele boel zo spoedig en zo radicaal mogelik ondersteboven moet: ‘weg met alle schijn, we moeten de waarheid! weg met alle misleiding, we willen de waarheid! weg met alle nationaliteits-fanatisme, wij willen de hogere, grotere waarheid van de mensheid zelf! weg met alle persoonlike macht en het misbruiken daarvan, wij willen de waarheid van de democratie! weg met alle dompers en duisterheid en dekkleden, wij willen de waarheid van het alles tonende licht! weg met vaandels en valse eretekenen en holle leuzen, we willen de waarheid, de waarheid, de Waarheid!! Weg met de bloedige systemen van het kapitalisme, wij willen de Waarheid van het zuivere socialisme!....’ Inderdaad weinig aantrekkelike tendenzen voor onze welvarende maatschappij en haar brave regeerders. Barbusse's werk is doorzoden van een geweldige spanning, samengroeiend tot een duistere opstandigheid, die niets aanvaardt van al wat voor de bovendrijvende machten nog altijd heilig, eerbiedwaardig en - laten we dit vooral niet vergeten! - voordelig is! Misschien is het niet al te stout, te veronderstellen, dat de Nederlandse drakendoders de vèr-willende socialist Barbusse mede meenden te kunnen treffen door de schrijver Barbusse te brandmerken als een pornograaf.
‘De Hel’ is een boek van vóór de oorlog, maar het is van dezelfde geest, al broeit er dan voornamelik een andere opstandigheid in dan in de beide eerstgenoemde werken. Het is een wonderlike, en misschen symboliese gedachte van de schrijver geweest, zich voor te stellen, dat hij door een gaatje in de muur kon zien wat zich afspeelde in de kamer naast de zijne en luisteren naar de gesprekken, die daar gevoerd werden. Het is de kamer van een familie- | |
[pagina 189]
| |
pension en de bewoners zijn er allen maar heel kort en wisselen vaak. Iedereen, die iets verder kijkt dan z'n neus lang is, en die enig geloof heeft in de ernst van een man als Barbusse, begrijpt, dat deze voorstelling niet meer is dan een voorwendsel; dat hij de beschreven tonelen even goed voor ons had kunnen doen leven zonder zich zelf te noemen als de ongeweten, onvermoede toeschouwer. Dat het ten slotte ook het souvereine recht van een kunstenaar moet heten, de vorm, waarin hij zijn werk geven wil, zelf te kiezen. Maar de verheven verdedigers en kenners der zedelikheid, die zich onmogelik kunnen voorstellen, dat iemand, anders dan met de meest onkiese gedachten, anders dan met een opgezwollen kop, bloeddoorlopen ogen en bibberende kwijllippen zou kunnen zien naar deze erotiese taferelen, ze schreeuwen: ‘Gluren door een spleet in de muur naar vieze toneeltjes in een andere kamer! ajakkes!.... wat een zwijn!’ Het is een zienswijze natuurlik, maar een, die niet getuigt van veel inzicht of begrip, niet van veel goede wil en zuiverheid van bedoeling ook!.. ‘De Hel’ is een wreed boek, in zoverre als de Waarheid zelf voor ons nog altijd wreed is. Barbusse rukt alle sluiers en omkleding met onstuimige passie af. Hij toont ons de mensen naakt naar lichaam en ziel en wij, die dit niet gewend zijn, wij aarzelen even om er naar te zien: het schouwspel lijkt bloedig en.... och arme menselikheid.... onaestheties.... Het is een boek voor sterke, rijpe geesten, en als Mevr. Stoop mij verwijt, dat ik zeggen zou: ‘dit boek is alleen maar bestemd voor een elite! van lezers,’ dan is dat niet zo zonderling als het wel lijkt. Want wij léven nu eenmaal in een maatschappij, die verre van volmaakt is en die door z'n onmogelike opvoedingssysteem, speciaal op sexueel gebied, niet in massa de individuen kweekt, die dit boek met voordeel kunnen verwerken. En als daarom een ‘elite’ dit boek en z'n vreselike waarheden in zich opneemt en verwerkt en er de moed en de kracht, misschien ook de bekwaamheid uit put, om in breder kring ‘het begrip’ te verspreiden, dan is dit boek daarom alleen al een werk van enorme betekenis. En als de mensheid ooit zuiver en onbevangen tegenover het sexuële vraagstuk komt te staan in haar geheel, dan eerst zal dit boek gelezen, begrepen en gewaardeerd worden in z'n volle kostbaarheid. In z'n volle waarde voor de diepe, de ontzettende ellende, die de kristelike sexuële moraal over de mensheid heeft uitgestort. In onze samenleving is dit boek inderdaad voor talloos vele individuen ongeschikt, want zij zijn niet in staat het te begrijpen in z'n zedelike waarde en betekenis. Het is een onloochenbaar feit, dat onze sexuële moraal en onze sexuële opvoeding bedorven zijn tot in den grond, en dat de meest-gewichtige functie van het natuurlik leven nog immer beschouwd en begrinnikt wordt als een plat en vies zwijnderijtje. Men denke niet, dat in ‘De Hel’ de beschrijvingen van sexuële gebeurtenissen hoofdzaak zijn, noch dat ze zijn gegeven op en om zichzelf. Misschien lijkt dat zo voor het gevoel van overprikkelde mensen, waar geen serieus kunstenaar rekening mee kan houden bij het scheppen van zijn werk. ‘De Hel’ grijpt inderdaad een weinig hoger!.... Het is niet de lichamelike gebeurtenis, die hoofdzaak blijkt in deze duistere bladzijden; het is juist het geweldige, aangrijpende drama, dat zich afspeelt in de zielen dezer liefdedronkenen, die telkens weer en telkens dieper teruggeslingerd worden in de pijn der ontgoocheling, | |
[pagina 190]
| |
als ze, op het toppunt van geluk gekomen, den hemel geopend zien. Dat dit psychiese proces onverbrekelik gebonden is aan een daad van het lichaam, is dat de schuld van de schrijver? Is het de schuld van de schrijver, dat de natuur sterker is dan welke leer ook, zelfs de antinatuurlike leer van het kristendom, en dat dus zelfs de Kristenen de drang van hun vlees ondergaan, dat zelfs de Kristen de vrouw begeert en de vrouw op sommige momenten schreeuwt naar de man als een dorstig dier naar het lavende water? Is het de schuld van de schrijver, dat de man een man is en de vrouw een vrouw, en dat hun lichamen zich willen verenigen in allerhoogste extase, ondanks alle overwegingen van moraliteit, vrees voor zonde en al de ellendige gevolgen daarvan?.... Is het Barbusse's schuld, dat de sexuele drang een zo geweldige plaats eist in de psyche van man en vrouw en dat eeuwen van averechtse sexuele moraal deze drang gemaakt hebben tot een ziekte bijna, waar ze geen gezonde bevrediging meer vindt door de verminking van het gedachteleven er omheen? Op elke bladzijde van ongewoon gedurfde, (maar daarom nog niet precies verachtelike!) realistiese beschrijving van de geslachtsdaad vindt men tientallen, waar de mens neerzit in diepe overpeinzing, in smartelik bedenken van de teleurstellend geringe betekenis, die deze daad voor het persoonlike leven schijnt te hebben, en van de enorme kracht, waarmee ze niettemin in gemoed en geest ingrijpt. Iemand, die het zedelik vindt, afschuw te prediken van het sexuele leven, zou dit boek eerder moeten prijzen als een moraliserend werk van hoge betekenis, dan het veroordelen als pornografie. Want nergens wordt de sexuële gemeenschap verheerlikt als iets, dat boven alles in de wereld heerlik, verheven, schoon en bevredigend is. Integendeel, het is een voortdurende, diep-sombere klacht over de geweldige spanning, die de daad doet aangroeien in de ziel en in den geest en die plotseling valt na de lichamelike bevrediging, die hopeloos breekt in bittere ontgoocheling, in doffe verslagenheid. Die oproept een beangstigend gevoel van verlammende vernedering en kleinheid, een grote smart, een diepe weemoed om de vruchteloosheid van deze greep naar het geluk, die de handen leeg laat en het hart verkilt.... Aldoor voelt men groeien het ontwaakte bewustzijn, dat de enkele natuur een simpel spelletje met ons speelt en ons gebruikt voor het bereiken van haar doel als de door honing gelokte bijen, die de bloemen bestuiven. Maar onze geest is te zwak om zelfs in helder begrip over ons vlees te heersen en telkens opnieuw verliest men de bewustheid van de betekenis der daad, telkens opnieuw gaan wij op in extase en weten ons zelf niet meer, denken heersers te zijn, waar we slavendienst verrichten, wij, die koningen zijn door de macht van onzen geest. En elk ontwaken is droeviger, elke nieuwe schok van begrijpen is dieper teleurstellend, elk neerzinken in zogenaamde bevrediging is een dieper afdalen, een hopelozer wegzakken in de hel der bitterste ontgoocheling.... En het leven gaat voorbij.... De droom was diep en schoon, maar de werkelikheid beantwoordde weinig aan de kleurige verwachtingen der jonge jaren. En het moment breekt aan, dat het heden geen bevrediging meer geven kan, en dat de toekomst niet meer van schone en blijde geheimen vervuld lijkt. Dan is alleen de herinnering aan het verleden nog schoon, aan de dromen dan, die nooit in vervulling gingen.... dat wil zeggen, dat het | |
[pagina 191]
| |
langzame sterven een aanvang genomen heeft. - De mannen en vrouwen in dit boek, in dit pornografies genoemde boek, genieten niet van hun sexuële gemeenschap, zij lijden er door. Zij lijden diep en smartelik en hun kreten verscheuren u de ziel. Het is de hel, ‘die leeft in de razernij van het leven,’ zoals Barbusse het zegt. Het is een wemeling van taferelen, schoon, afzichtelik, rein en tragies. Maar altijd zijn ze waar, en gegeven met de uitsluitende bedoeling alleen om onverbiddelik waar te zijn - al zou het hart er bij breken!.... Anatole France, de grijze, fijne denker, die wel door niemand verdacht zal worden van smaak in pornografiese vuiligheid, zei van dit boek, simpel en juist: ‘Ziedaar het werk van een mens.’ En Maurice Maeterlinck, ook niet de eerste de beste, ook niet iemand, die kan doorgaan voor een fijnproever in de tuin des verderfs van de overprikkelde sexuele smeerpoetsen, voegde er bij: ‘Men voelt in dit boek de grootse aanwezigheid van het genie!’ Ja.... en toen kwam er een Nederlandse meneer met een vermoedelik uitgestreken gezicht en de hemel mag weten met wat voor soort ziel en mentaliteit, en die las het boek in de slordige vertaling. En hij voelde zich hoger en groter en meer bevoegd om te oordelen in zuiverheid van begrip en gevoel, dan Anatole France en Maurice Maeterlinck beiden; hij wond zich op tot een would-be staat van woede à la Savonarola, en decreteerde: ‘Dit boek is pornografie! Het noemt de dingen bij de naam en het moet in beslag genomen worden.... we moeten noodzakelik de zielen van onze arme, zwakke, geliefde schapen redden, door ze voor deze bezoedeling te bewaren....’ Ze is een beetje verbijsterend, deze ongehoorde arrogantie, maar onverklaarbaar is ze niet....
Maar om ze te verklaren moeten wij afdalen naar de beginselen der kristelike, voornamelik sexueele moraal. Dit is een gevaarlike, een voor het natuurlike levensgeluk der mensen zeer gevaarlike moraal, die zijden heeft, immoreel te noemen tegenover het leven zelf. Het is een moraal, die onophoudelik wegkruipertje speelt, die belachelik veel doet aan struisvogelpolitiek en - die hierdoor slachtoffers maakt bij menigte. Het ganse sexuíle leven is van driedubbele sluiers-van-geheimzinnigheid verhuld en wie deze sluiers wegneemt, ontdekt dat daarbinnen nog een dikke wade van hardnekkig stilzwijgen, van dof ontkennen de eigenlike waarheid verbergt. En nog altijd zijn deze scherpzinnige zedemeesters niet zover gekomen met hun begrip van psychologiese verschijnselen, om klaar te beseffen, hoe ontzettend gewaagd het is, dingen, die men als gevaarlik beschouwt, te verbergen of te verzwijgen. De noodlottige aantrekkelikheid van de verboden vrucht en haar onweerstaanbare verleidingskracht kon hun toch bekend zijn uit de eerste bladzijden van hun Bijbel al. Willen zij bewust hetzelfde spelletje met de argeloze jeugd spelen, waarmee de wrede oude Javeh zijn schepselen onmiddellik ten verderve voerde? Het heeft er allen schijn van. En tot hun verdediging zouden ze kunnen aanvoeren, dat ze menen, geschapen te zijn naar Gods beeld en gelijkenis - en dus hem zo getrouw moeten imiteren als mogelik is.... | |
[pagina 192]
| |
Nog immer wordt onder ‘fatsoenlike’ mensen nooit ernstig gesproken over sexuele kwesties en in kristelike kringen schuwt men dit onderwerp gelijk de pest, schreeuwt van Sodom en Gomorrha, zodra iemand bedaard en in volle ernst een dergelik onderwerp wil bespreken. En toch - waar is men vies van een ‘schuine geestigheid,’ die zinspeelt op deze levensfuncties zonder ernst, en die dat doet met ignobele bedoelingen, steelse blikken glunderend naar links en rechts, blikken van ‘hoe-vin-je-'n-em?’ En als in het kind de natuur ontwaakt en het angstig rondziet naar hulp tegen de vreemde driften, die het in zich voelt opstaan en waarvan het niets begrijpt, dan laat men het zorgvuldig alleen met z'n twijfel en z'n angst en men acht zich gerechtigd te volstaan met een hoog-wijze glimlach: ‘het zal wel reg kom’.... Zou men zich geen - pornograaf voelen, als men het ontluikende kind in deze moeilikste periode van z'n leven te hulp kwam met een beetje licht en simpel-klare waarheid? En als het kind dan, bedorven door verkeerde inlichting - want ingelicht wórdt het, daar helpt geen driedubbele muur van afzondering, zwijgen en nijdig toezicht aan! - aan de overspanning van z'n natuur, ten top gedreven door de ziekelike voorstellingen ener geperverteerde fantasie ten offer valt, dan roepen de groten schande over de bedorvenheid der jeugd, en ze beseffen niet, dat de volheid van die schande komt over hùn hoofd, en dat de smart-van-schaamte, waarin de jonge ziel wellicht ondergaat, een logies product is van hun niets meer of minder dan misdadig opvoedingssysteem. ‘Frühlings Erwachen,’ dat als ‘Lente’ hier zoveel succes gehad heeft, doet het ons voor de zooveelste maal met verslagenheid constateren, en we mogen hier wel even memoreren, dat ook dit edele en moedige werk verboden werd indertijd om overwegingen van ethiesen en pedagogiesen aard! Onder den slag van de geest des kunstenaars buigen de grofste filisters een moment voor de waarheid, maar dan keren ze terug in de gemakkelike schulp hunner geestelike vadsigheid en mompelen: ‘ja.... 't is beroerd, maar wat is er aan te doen?....’ Dit verzwijgen van alles wat met het sexuële leven in verband staat, is de eerste grondfout van de kristelike moraal op dit gebied. Maar er is een andere, die erger en ergerliker is, en deze is met de struisvogelpolitiek de hoofdoorzaak van paskwillige daden als het verbieden van ‘de Hel.’ Volgens de kristelike denkwijze n.l. is het sexuële leven zondig. ‘In zonde heeft uw moeder u ontvangen,’ schreeuwt de pastoor van de preekstoel en toen ik dit als kind hoorde keek ik mijn moeder aan, begreep van de zin geen jota, maar een stukje van de moederlike volmaaktheid was voor mij verloren gegaan. Maria, de ongehuwde Moeder Gods.... welk een klap in het gezicht der kerkelike moralisten! Ze waren wel genoodzaakt, het dogma te bedenken van de ‘onbevlekte ontvangenis!’ Stel je voor, een doodgewone vrouw, die toegegeven zou hebben aan haar natuurlike liefdedrift - een heilige! de Koningin der Heiligen!.... Nee, dat was ondenkbaar, ze moest de natuur in haar gedood hebben.... desnoods mocht ze nog van Jozef houden, maar gemeenschap met een man, en in ‘ongehuwden staat’ - welk een gruwel van zonde!.... En vandaar het wonder der ónbevlekte moeder, der moeder-maagd.... Het sexuele leven is zondig. Alles wat het sexuële betreft, houdt | |
[pagina 193]
| |
verband met de zonde, dat is: boosheid des harten, onzuiverheid der ziel, duivelswerk, vijandig aan de goede verstandhouding met Onze-Lieve-Heer. Een kristen kan zich n.l. een God voorstellen, die de drang tot sexuëel-zich-uitleven in de mens gelegd heeft als een zijner meest heerszuchtige driften, en die hem nu zijn ganse leven door treitert en tot wanhoop brengt door de bedreiging: ‘als je aan die drang toegeeft, ben ik kwaad op je en dan kom je niet in de hemel’.... Onder zekere omstandigheden kan het de individuen toegestaan worden hun driften bescheidenlik uit te leven, onder voortdurende nederige verontschuldigingen, als een bedenkelike gunst, maar eigenlik - geen sexueel leven is het meest aanbevelenswaardige om Onze-Lieve-Heer te vriend te houden. Zo heeft het Kristendom zich bewust vijandig gesteld tegenover de natuur. Maar zijn strijd is vruchteloos, ondanks de geweldige middelen, die het toepast. De natuur is te sterk, te mooi en te oergezond om ooit door een dogmatiese leer te worden overwonnen; triomfantelik heft zij zich uit boven alle dode theoriën, en dwingend drijft zij de mensen met haar scherpe prikkel de richting uit, die haar nu eenmaal behaagt, omdat zij hen nodig heeft voor haar voortbestaan. De natuur is in de mens niet overwonnen, maar het kristendom is er toch wel in geslaagd, haar te verminken en haar terug te dringen uit het licht naar de schemering der vreugdeloze verborgenheid. En wat in ‘de Hel’ zich voor ellendig drama afspeelt, is vermoedelik niet veel anders dan een gevolg van het eeuwen en eeuwen lang leven onder de dwang der zonde-vrees, onder de ziekelike angst voor de overwinning van de door en door natuurlike, bijna zou men zeggen: banaal-alledaagse prikkel des vleeses, onder de bedriegelike betovering ook der prikkelende, te veel belovende geheimzinnigheid. De al te hoog gespannen verwachting roept een reactie op van diepe teleurstelling. Had men niet een wonder verwacht? Een wonder van zaligheid?.... Ach.... In het heimelike gedachteleven van de zo lang mogelik onwetend gehouden mens neemt de liefdedrang en z'n uiting, z'n groeien en culmineren in de paringsdaad een abnormaal grote en belangrijke plaats in. Zo speelt de kristelike moraal zonder het te willen of te vermoeden in de kaart van haar vijandin, de natuur. Want de strikte verborgenheid van alles wat rond de geslachtszaken leeft, drijft zijn gedachten voortdurend weer naar deze zaken terug en allengs worden die gedachten als honden, die hem vervolgen en hem verscheuren met hun wrede tanden. En juist in zijn bovenmenselike worsteling om hen meester te worden en te blijven mat hij zijn beste krachten af en valt te zekerder aan hun heerschappij ten prooi. De geheimzinnigheid, d.w.z. de officieel voorgeschreven geheimzinnigheid prikkelt op dezelfde wijze als een slechtdekkend gewaad, dat hier en daar een verleidelik stukje blankheid ontbloot, dat vormen half openbaart, dat doorzichtig is en in de beweging van het lichaam telkens nieuwe bekoorlikheden even vermoeden laat. Vroegwijze vriendjes en stiekem rondgaande vieze boekjes lichten af en toe weer iets van het gewaad op, met een gemeen gebaar, de vinger op de mond, grijnzend. En zo ontstaat een ongezonde, verstikkend zwoele atmosfeer van bange verlangens, van aarzelend, bevend tegen- | |
[pagina 194]
| |
streven, van voortdurende twijfel aan eigen kracht en goedheid, van schuldgevoel en knagend zelfverwijt over de schandelike zwakheid, die alle deugd ten spijt, toch de gedachten vervult van voorstellingen, waarvoor men geleerd heeft een afschuw te koesteren, omdat ze gemeen zijn en depraverend. En in deze zieke atmosfeer houdt nooit de natuurlikwillende ziel op, heimelik te hunkeren naar de bevrediging, de verboden vrucht, en dit hunkeren wordt bij wijlen tot een pijn, ondragelik afschuwelik. Ondanks alle deugdzaam gezwets van opvoeders en overheden, ondanks alle hardnekkig wegkruipertje-spelen en verwoed strijden tegen de natuur, komt deze zelfde natuur terug in den droom en verontrust de slaap van de naar deugdzaamheid strevende jonge mens.... deze erotiese dromen doen hem leven in jagenden angst, hij durft er niemand over spreken, en aldoor groeit zijn hevig verlangen, zijn smartelik hunkeren naar eindelike, ware, bewuste bevrediging wordt onweerstaanbaar, wordt een soort wonder-geloof, een verwachting van bovenaardse heerlikheid.... En hoe de opvoeders ook zwijgen, rondom spreekt alles van het wondere begeren, van de oplossing der dromen, maar niets spreekt duidelik, niets zegt de eenvoudige waarheid, waarnaar de ziel snakt. Op straat en in school vezelen de heetgefluisterde woorden aan zijn oren en alles wordt raadselachtiger, geheimzinniger, verleideliker dan ooit. Het leven der bloemen, der dieren wekt vermoedens en bespiegelingen over het mogelike geslachtsleven der mensen en alles werkt mee, om het visioen der ondenkbare heerlikheid van versmelting met een ander, vaag-bekend wezen, te doen groeien, groeien, het alle denken en voelen te doen overheersen, het te doen worden tot een smartelike obcessie, waar geen ontkomen aan is en dat de jaren vergiftigt, die konden omgaan in zorgeloosheid en onbekommerde vreugde.... Deze gedachten, wentelend als de rusteloze, eeuwig terugkerende golven van de branding, om het grote geheimzinnige, het onbegrepen en half-geweten wonder-der-paring, dat het leven wel in zoetheid òf in heerlike gruwel moet bekronen, deze heimelike, voor ouders en andere ‘vertrouwelingen’ zorgvuldig verzwegen gedachten worden nog moeiliker, zwaarder en smarteliker door de loden druk van het begrip ‘zonde.’ Bijna van de wieg af dreigt over het leven van de door kristenen opgevoede mens het grijnzende spook van de zonde. Niemand, nietwaar, durft vrijuit iets doen, wat hij geleerd heeft te beschouwen als ‘zondig’. En het kristendom heeft op vreselike wijze ‘de zonde’ gesteld in het brandpunt van zijn belangstelling, heeft gespeurd en gespeurd het hele mensenleven door en heeft er overal de natuur gevonden als zijn ergste vijandin, en het heeft niet geaarzeld de hele natuur zoo ongeveer te verklaren tot zonde, tot werktuig des duivels om de ziel te verderven. Het heeft de natuur trachten te verpletteren onder de moker van het woord zonde en de liefdeleer van Jezus is in de handen van zijn opvolgers geworden in de eerste plaats een leer van haat tegen alles wat zij bestempelden met den naam van zonde. Het Kristendom heeft de heerlike, allesomvattende woorden vergeten van de grote Nazarener, die de zondaar - en dat was de zondaar tegen de minstens even afschuwelike zondedogma's van het oude Jodendom - met zijn zachte, milde ogen begrijpend aanschouwde, zijn innerlike strijd en zijn arme weerloosheid uit eigen, diep gemoed kende en - hem vergaf. Hoevele kristenen hebben de ge- | |
[pagina 195]
| |
vallen vrouw de hand toegestoken, zoals Jezus deed? Hoe staat het kristendom heden ten dage tegenover de ongehuwde moeder? Noemde een Katholiek spreker nog niet onlangs een ongehuwde moeder ‘een slet,’ toen hij doelde op mogelike openbare onderwijzeressen, die ongehuwd zouden zijn en het waagden in duivelse slechtheid, moeder te worden? Zij aarzelen niet, de eerste steen te werpen, de moderne Farizeeërs en als de droeve figuur van Jezus zich plaatste tussen hen en de slachtoffers van hun razend fanatisme ten opzichte van hun kranke zonde-fantasieën - zij stenigden hem mede! Deze zonde-theorie werkt op noodlottige wijze in op jonge, ontvankelike, en vooral op de gevoelige, van aanleg goede naturen. Bij de minder edele bepaalt het zich tot het ontstaan van een vage vrees-voorstraf, voor de woeste gruwel der eeuwige verdoemenis, maar bij de meer nobele geesten groeit deze primitieve vrees uit tot een pijnlike zelfbewaking uit ethies besef, tot een smarteliker zelfverachting ook onder de ervaring, dat de zonde toch telkens weer hun goede voornemens verlamt en hen drijft op de weg, die ze vrezen. Deze angst voor en nutteloze strijd tegen de zonde, tegen het gevaarlike wanbegrip, dat natuur en zonde synoniem zijn, tegen de afschuwelike doolleer der zonde van het kristendom - deze angst en deze strijd hebben de zielen van de kristelike mensheid langzamerhand verminkt, geknecht en geknot. Hierdoor is alle levensvreugde, alle spontane blijheid vergiftigd aan z'n wortels en onmogelik gemaakt. Nimmer durft een ‘godvrezend’ kristen zich vrij te laten gaan op de stroom van z'n natuurlike blijheid, van z'n natuurlike verlangens, aldoor vrezend te zullen vervallen in iets, dat wellicht zondig is.... Het kristendom heeft getracht de wereld te hullen in zwarte sluiers van rouw om de zonden der mensheid, alle natuurlike leven te verstikken onder de druk van zijn dreiging met hel en verdoemenis, van zijn banvonnis over de vreugde. En met haat en schrik ziet het de nieuwe mens opstaan.... Zijn eerste glimlach is het kristendom een voorspelling van hevige strijd geweest, en het vreest hem, het haat hem dodelik en onverzoenlik....
De nieuwe mens ontwaakt tot schoner, breder en dieper leven. Hij keert zich tot de natuur, tot zijn goede, oude en enige moeder en vraagt haar raad. En zij maakt een vaag gebaar, en zegt met een glimlach, wijzend op de rijke en diepe schoonheid van al het groeiende, ontluikende en verwelkende: ‘Eeef!’ ‘Leef!’ Dat is het grote probleem! Wij moeten leven, breed en vrij, en wij moeten afleren ons te schamen voor het leven, dat zich in ons verenkeld heeft en groeien wil door ons in de breedte en de diepte, naar alle zijden, en groot worden en waarachtig. Wij moeten de dwang van onnatuurlike systemen breken en de zwrarte machten wegjagen uit ons leven, omdat wij vrij willen zijn. Wij moeten niet meer vreezen voor de minste rimpeling der natuurlike passieën, die onze gemoederen bewegen, omdat wij weigeren te erkennen, dat die zondig zouden zijn, omdat wij weten, dat ze bij de natuur behoren, en omdat wij de natuur niet meer beschouwen willen als het god-vijandige, maar als de ene zijde van ons wezen, waarvan de geest de andere is. | |
[pagina 196]
| |
Dit alles valt ons moeilik. Wij behoeven het niet te ontkennen: zelfs de sterksten onder ons kunnen het niet. Nóg niet.... Eenmaal zullen wij het kunnen, als we lang en hevig gevochten hebben met de wancultuur die tot de kern van ons natuurlik wezen heeft aangetast. Wij zitten met al onze bewustheid van een schonere levenswil nog vast aan de gevolgen van de leer der zonde, die honderden jaren lang de zielen der mensen vóór ons gedeukt heeft. De natuur, die zó lang en zó onvoorwaardelik vereenzelvigd werd met zwarte boosheid, met zielebederving en besmeuring van het allerheiligste. De Kaïn van de geest heeft getracht den Abel van den natuur dood te slaan met zijn domme knots van ontkenning aller natuurlike rechten. En voornamelik het instinct tot voortplanten, de sexuële drang was de grote bron van allerschandelikste zonde. Dat moest onderdrukt worden en ontkend, al zou het worden tot een marteling, die de mens het bloed uit de ogen perste. Er is iets in ons verminkt door de waanzinnige strijd tegen de natuur van het kristendom en z'n belijders. En rondom ons zien we er overal de betreurenswaardige gevolgen van. Hoeveel schone krachten zijn en worden nog dageliks verbruikt, onnut en resultaatloos; hoeveel prachtige energie wordt er verspild in deze krankzinnige - en soms krankzinnig makende - strijd tegen een natuurdrang, die te sterker aanzwelt naarmate ze harder onderdrukt wordt. Men roept de hongerigen toe: ‘Eet niet! God zal je d'r voor straffen!’ Men waarschuwt de dorstigen: ‘Drink niet, dat is maar lage dierlikheid! Denk aan het heil van je onsterfelike ziel!’ En die kreet is de mensheid zo lang toegeschreeuwd in dreunend refrein, dat hij ons uit ons vlees tegenechoot, als we leven willen, zoals we zouden móeten leven, zoals onze natuurlikheid wil, dat we leven zullen.... Wij willen klaarheid en wij weten, dat wij die willen. Maar in ons verengd bewustzijn, in onze nog immer gebogen zielen leeft een gekweekte weerstand en waarschijnlik zullen nog vele geslachten moeten opkomen en vergaan, eer de diepe, noodlottige invloed van ‘de zonde’ zal zijn overwonnen, eer de mensheid gelijkmoedig en niet-bewogen-door-vrees in volle, prachtige ‘schaamteloosheid’ (men begrijpe dit woord goed in z'n oorspronkelike samenstelling!) haar ‘menselike natuur’ zal uitleven. Vooralsnog zijn w'e slaven. We rukken aan onze ketenen, maar nog zitten we geboeid.... Een boek als ‘l'Enfer,’ zo moedig en zo vrij, het beeft nog van de oude angst voor de zonde. Het lijdt ook onder de raadselachtige onbevredigdheid, het diepe en sombere gevoel van opperste eenzaamheid in de opperste omhelzing - twee noodlottige slagen voor de smachtende ziel, die ook wel eens onnatuurlik konden zijn, en hun oorzaak vinden in de tegennatuurlike opvoeding, in de ons ingeënte idee van de minderwaardigheid der natuurlike verrichtingen. En in de omstandigheid, dat het immer verhulde geheim van de liefde en haar extatiese oplossing voor onze aarzelende, nooit tot rijpheid toegelaten, gevoelens een grootheid en wijdheid van geluksspiegeling gekregen heeft, die elke realiteit tot een geweldige teleurstelling maken móet. ‘De hel, die raast in het leven,’ zou wel eens een product van kristeliken huize kunnen zijn! Barbusse's boek zou wel eens kunnen blijken een klare expositie te zijn van de nameloze jammer, die de leer van geheimhouding en zonde over de ge- | |
[pagina 197]
| |
slagen mensheid heeft gebracht. De kristelike moraal heeft de menselike ziel verengd en benauwd, en wanneer iemand nu komt klagen in suggestieve woorden over deze geweldig spannende benauwenis, die alle dieper, blij geluk onmogelik maakt, dan grijpt het kristendom hem bij de keel en wil het dreunende woord van zware beschuldiging verstikken in de geboorte. Wat men beweert of niet, ‘De Hel’ is geen ‘verhaaltje’ van mensen, die sexuële gemeenschap plegen en daarover napraten, zo maar, zonder bedoeling. ‘De Hel’ is een beschuldiging aan het adres van onze wrede verstikkingsmoraal, en wie dit boek een ‘decadent’ boek noemt heeft niet tussen de regels weten te lezen, de verborgen inhoud, het meest waardevolle van elk kunstwerk, is hem ontgaan. Wie de ziekte wil genezen, moet niet beginnen met haar te ontkennen of haar te noemen bij namen, die doen vermoeden, dat het niet zo erg is, dat er overdreven wordt, en zeker moet hij niet doen als Mevrouw Stoop, die de waarde ontkent van het geniale constateren der ziekte en dat alleen ‘curieus’ vindt. De ziekte moet eerst ruiterlik erkend worden en bestudeerd. Uit de analyse van de verschijnselen duikt wellicht de mogelikheid op tot samenstelling van het geneesmiddel. Dit boek is zulk een analyse. Wanneer daarbij harde woorden vallen, wanneer daarbij onsmakelike finesses moeten worden besproken, wanneer de ‘kiesheid’ moet worden opzij geschoven, goed, dan moet dat gebeuren. Zachte dokters maken stinkende wonden. Wij willen er het mes in zetten en diep ook en we gaan niet terug voor de schrik van het bloed en het vuil, dat onder ons mes omhoog puilt.... ‘De Hel’ is meer dan enkel de analyse van het ziektegeval. Het is een biecht. Het is een gedeelte van de biecht, die wij allen zouden kunnen spreken, als we daar de moed maar toe hadden. Het is een fragment van de biecht der misleide mensheid, die we zullen moeten spreken, willen we ooit de staat van genade beërven. Laten we beginnen met ‘een waar berouw te verwekken,’ en de rest volgt van zelf. In onze zonde en het lijden dat er het gevolg van was, ligt onze penitentie en, al bij voorbaat - onze vergiffenis. Maar de biecht moet gesproken worden. De grote realisten zijn er mee begonnen en in onzen tijd zet men haar voort, dringender, smarteliker, symbolieser, meer en meer bewust van de bedoeling. Wij zijn op de goede weg en ‘De Hel’ is daarvan een verblijdend teken!..
En nu is in Nederland ‘De Hel’ in beslag genomen en de verkoop verboden.... hier en daar.... Het zachtmoedige procédé van de belijders der liefde-leer is zeer eenvoudig, is kinderlik simpel: je stelt een zedeleer op en verklaart, dat deze universeel is, voor alle mensen gelden moet en eeuwig van kracht moet blijven. Of er misschien millioenen zijn, die er anders over denken, daar trek je je niks van aan: die zullen ook meelopen in het gareel, dat je om je eigen hals voelt. Niet goedschiks, dan maar kwaadschiks. Moet je daarvoor domperswerk doen, goed, dan doe je domperswerk. Is er iemand, die andere gedachten over deze zaken formuleert, leg hem het zwijgen op. Jouw maatstaf is de enig juiste, alle andere komen voort uit doolleren, uit zielenverslindende duivelstheoriën. Alzo: in sexuële | |
[pagina 198]
| |
zaken is alles zondig, uitgenomen het meest volstrekte stilzwijgen en, bijgeval, de meest griezelige waarschuwingen. Want de geestdriftige kampvechters voor de reinheid-van-ziel kennen blijkbaar de vijand verbijsterend goed. Ik las eens in een Rooms kinderblaadje, ik meen, dat het ‘de Engelbewaarder’ heette, de volgende, engelachtige ‘raadgevingen bij het naar bed gaan:’ ‘Hou altijd de handen boven de dekens. Ga nooit op je rug liggen, want dat kan onzuivere gedachten en begeerten wekken.’ Bedenk, lezer, dat dit raadgevingen aan kinderen waren! Er waren er meer, maar dit waren de meest ontstellende. Ik zeg ontstellend, omdat ik niet begrijpen kan, hoe iemands gedachten zo grondeloos pervers in de meest walgelike mogelikheden kunnen woelen, dat ie meent een kind op deze wijze opmerkzaam te moeten maken op wat er wel zou kunnen gebeuren, als - ‘de Engelbewaarder’ hem per ongeluk eens vijf minuten in de steek liet! - Zelf heb ik als kind van een Katholiek priester in de volle lering het recept ontvangen, hoe je je kuiselik verschonen kon, zo, dat er nooit mogelikheid bestond, je aan het gezicht van je eigen naaktheid te bezondigen.... Van je arme, onnozele kindernaaktheid, die je nog nooit aan 't denken gebracht had - wat men in deze frisse atmosfeer dan ‘denken’ noemt! - en die je nu vol onrust en angstige verwondering begon te overwegen... - Op een zusterschool werd door de eerwaarde, fijngevoelige nonnetjes aan de meisjes zeer ernstig aangeraden (het valt moeilik deze gore onkiesheden te vertellen!) nooit hun buik te wassen, wanwege de kans die je dan liep om slecht te worden.... Halve kousen worden verboden: het is zo onzedelik, je blote benen te laten zien. Zo wil men dan de jonge mensen al leren het natuurlike, zelfs het allergewoonste doodnatuurlike van een bloot kinderkuitje, te beschouwen als gevaarlik voor de ziel.... Zo wil men in grondeloos gebrek aan het geringste psychologies inzicht, de gedachten dwingen, zich nimmer bezig te houden met iets, dat van verre of van nabij te maken zou kunnen hebben met sexuële dingen. Tot welke heerlike resultaten deze smerige methode voert, kan ons b.v. de vertaling leren, die Mej. Marie Koenen ons geleverd heeft van de ‘Trois Contes’ van Flaubert. Ik had een der vorige maanden het genoegen aan te tonen, hoe door en door vies het er in het gedachteleven van iemand, opgevoed onder deze systemen, eigenlik uitziet.... En deze mensen zijn het, die ‘De Hel’ verboden hebben! Het zijn volmaakt dezelfde mensen, die door hun intens gore ‘waarschuwingen’ zelfs kans zien in een argeloos kinderzieltje het gif van achterdochtige en argwanende gedachten te storten, vermoedens te wekken omtrent verboden vruchten, die immer zo zoet zijn! Het zijn de mensen, die in ‘De Tijd’ ingezonden stukken schrijven over de onzedelikheid van de tegenwoordige dameskleeding, en die in hun misselike schrijfsels de meest verbluffende bewijzen leveren, dat ze niet gewoon zijn huiverend hun blikken neer te slaan voor deze bekoring des duivels, maar dat ze integendeel him ogen allemachtig goed de kost gegeven hebben, en elk stukje naakt verder dan twee centimeter onder de kin met gulzige aandacht hebben overtast met hun ‘van verontwaardiging’ blinkende ogen. Die met hun kleverige peroraties getuigenis afleggen van de onwelriekende broeierigheid in hun eigen | |
[pagina 199]
| |
enge zieltjes en die hoogstens het gebaar maken, de duivel te bestrijden door pogingen - om hem niet te zien te krijgen. Maar eigenlik - zien ze hem o zo graag, de zwakke viezerikken. Ze zijn alleen een beetje bang, later, dat ze d'r voor op hun ziel zullen krijgen van Onze Lieve Heer.. Stakkers! Het zijn de mensen als de studenten, die ik gekend heb, en die de ganse nacht door zwabberden in duister Den Haag, voor geen zwijnderij uit de weg gingen, maar die de volgende morgen, de bedenkelike geur van nachtkroegen en bordeelen nog in de kleren, hun bezoedelde zielen gingen schoonwassen in de kerk. Als de ploert, die stierlik het land had, dat ie voor z'n moeders verjaardag naar huis moest - want dan moest ie met heel de familie ‘te biechten en te communie’ en het trof zo, dat ie net met ‘Jopie’ had afgesproken, over drie dagen samen ‘op stap’ te gaan, terwijl - 's mans zedelike fijngevoeligheid er nooit toe durfde over gaan, eerder dan een dag of tien twaalf na de grondige morele reiniging, opnieuw onder te duiken in de geurige stroom der nachtelike genoegens in de grote stad.... En die mensen waren eerlik verbaasd als je woedend tegen hen opstoof over hun stinkende huichelachtigheid, over hun laaghartige vernedering van het godsbegip, dat toch voor hen het hoogste heette te zijn.... En och, deze zelfde studenten worden later braaf, helemáál braaf - als ze uitgezwabberd zijn. De jeugd moet zich uitleven, en als ze dat gedaan heeft, klimt ze met haar afgeleefd, opgeblazen smoel op de hoogste zetel van heilige beginselen en zuivere zedelikheid en spreekt recht over de moraliteit van anderen, toornt in bloedige verontwaardiging tegen de onverlaten, die alleen maar in volle oprechtheid de dingen beschrijven, die zij zelf zo ijverig deden - toen ze nog geen ‘positie hadden op te houden’.... En ik ben er niet zeker van of deze poenen dan nog niet, zo af en toe, de kat in het donker knijpen. Maar in het heel erg donkere donker, begrijpt u, dat vooral niemand het zien, horen of weten zal. Dan is het n.l. zo heel erg niet!.... Van zichzelf verklaren ze o zo gaarne, met een toegevende glimlach, dat, áprès tout, een mens toch maar een mens is.... Men denke niet, dat ik wil beweren, dat alle kristenen huichelaars zijn en zedeloze schoeljes. Ik zal er mij wel voor wachten. Ik weet te goed, dat velen onder hen leven, eerlik en trouw, naar de diepste moraal van hun leer, en die goede mensen zijn in de breedste betekenis des woords. Ik weet ook, dat velen onder hen niet staan tegenover de ijzeren sexuële moraal als de schreeuwende en tierende fanatici, die helaas! altijd de voormannen en richting-gevers worden. En ik weet, dat onder die goede mensen met - voor kristelike sferen - brede opvattingen, er vele zijn, die toch menen, dat boeken als ‘De Hel’ beter ongeschreven konden blijven, die het boek voelen als onzedelik en het uit hun huis weren. En wie zou hun dat recht betwisten? Wij kunnen beproeven, hen tot andere gedachten te brengen, hen het werk beter te leren zien, maar tegen hen zouden wij nooit behoeven te protesteeren.... Prostesteren doen wij tegen de dweepzieke drijvers, die hun inzichten dwingend willen doen aanvaarden door een heel volk, die zich vergrijpen aan de vrijheid van de kunstenaar, die dwang willen oefenen over onzen geest ook. Protesteren doen wij tegen het machtsmisbruik van politieke en zedelike dompers, die voor zwijnderij uitmaken, wat met hun | |
[pagina 200]
| |
ideeën over moraal niet strookt. Wij weigeren hun autoriteit op dit gebied te erkennen, omdat wij hen niet eens vertrouwen in eigen moreel leven; wij lachen om hun oordeel over een litterair kunstwerk en z'n betekenis en wij wijzen hun voogdij over onzen geest af. En wanneer we zien, dat grote en onverdacht eerlike en diepe mannen als Maeterlinck en Anatole France van een boek zeggen, dat het ‘menselik’ en ‘geniaal’ is, dan schateren we om het kleuterige mannetje, dat de wereld zijn verwaten domheid tegenkraait, krijtende: ‘Pornografie!’ Dan protesteren we tegen het botte aanwenden van wat toevallig verkregen uiterlike macht om het boek uit onze handen te nemen en we zeggen: ‘Schande!’.. Schande over de man, die zo tegenover een kunstenaar en tegenover z'n eigen volk durfde handelen!.... Schande ook over een regeering, die dit laat passeren zonder in te grijpen.’ En waar is het einde hiervan? Wat is er nog veilig voor de schennende handen van bekrompen procureurtjes en officiertjes van justitie, wanneer ze de wettelike bevoegdheid hebben, alles te vernietigen, wat zij, zìj onzedelik vinden? Waar is in hun opleiding, in hun aanstelling een waarborg te vinden zelfs maar voor een primitieve kunstzinnigheid? Gaan we hier de richting uit van de Engelse methode, waar b.v. een postdirecteur alles in beslag mag nemen en vernietigen, wat zijn kantoor passeert en hem onzedelik voorkomt? Heeft daarlaatst zo'n grondeloos stom individu van een Britse postdirecteur niet de onbeschaamde misdaad begaan, een stuk of wat etsen van Felicien Rops te verbranden, omdat de proleet ze onzedelik vond? En de kunsthandelaar had niet eens recht op financiële schadeloosstelling.... Er worden in Engeland mensen opgehangen voor daden van vrij wat minder morele betekenis!.... En och, als het er op aankomt, de zedelikheid in bescherming te nemen, tegenover slechte mensen als Barbusse, ontstaat er een merkwaardige solidariteit, gepaard aan een nog veel merkwaardiger brutaliteit onder de slaafse persmuskieten, die van kunst evenveel verstand hebben als de zool van m'n laars, maar die, kleiner nog en pietluttiger dan de eigenlike verbieders, zich gerechtigd, wat zeg ik: verplicht achten, mee te blaffen in het koor, mee te balken had ik eigenlik moeten zeggen, want de ezelachtigheid der klungels is hun meest in 't oog springende eigenschap: Kijk eens, hoe iemand van de ‘Nieuwe Provinciale Groninger Courant’ zich belachelik maakt onder het gloednieuwe hoofd: ‘Van week tot week.’ De regeering heeft het boek van Barbusse, een vertaalde Franse roman, getiteld, De Hel, in beslag laten nemen. Hoor me nou zo'n suffe malloot van de daken schreeuwen: ‘Ik heb het boek niet gelezen, geachte hoorders, maar het moet, naar men zegt, een schunnig boek zijn!’ Hij doet zelfs aan psychologie oftewel mensenkennis en zegt: ‘Zo'n boek trekt lezers!’ Jawel, meneertje, en onder | |
[pagina 201]
| |
jouw eigen soortgenoten meer dan je durft bekennen! Maar als onder ons iemand een artikel schrijft en een tegenstander te lijf gaat, zó ontzaggelik gedocumenteerd als jij, dan zeggen we tegen 'em: ‘Duvel op, idioot! Stel je eerst op de hoogte of ga anders in een griffermeerd blaadje “van-week-tot-week-ies” schrijven, daar kijken ze zo nauw niet!’ Wat een houding tegenover z'n lezers om zo voor de dag te durven komen! Wat moeten die - hm! hm! - journalisten een schaapachtigheid bij hun mensen veronderstellen, om zo te durven zwetsen! Een ander: een verheven letterkunde-proever; een literair kritikus van Zeus-achtige afmetingen, die met een paar geniale woorden een boek z'n plaats aanwijst; een Apollozoon, tronend op de bureaux van het wereldvermaarde ‘Haarlemse Dagblad’ meen ik.
Overigens, letterkundige verdienste heeft het heelemaal niet, 't is alleen maar vies, met een pretentie van artisticiteit, dat alleen maar opgeschroefdheid is, (hoor zo'n oud wijf kallen! De J.) een boek, dat je niet op je tafel zou laten slingeren, maar evenmin naast goed werk in je boekenkast zetten. Had de autoriteit die het initiatief voor de inbeslagneming nam, of daartoe de uitnoodigingdeed, gezwegen, dan zou ‘de Hel’ te zijner tijd en zonder aanstoot te geven, terecht gekomen zijn daar waar alle prullen op den duur aanlanden: de gemeentereiniging.
Asjeblieft! Bedek je aangezicht, Anatole France! Ga je in een hoekje zitten schamen, Maurice Maeterlink! Zijne Ontzaglikheid heeft gelezen, begrepen en geoordeeld.... Jullie zijn ezels, suffe, nietswaardige onbevoegden.... Menslik? Geniaal?.... Quatsch! Alleen maar ‘vies, met een pretentie van artisticiteit,’ wat men een vieze pretentie zou kunnen noemen. Naar de gemeentereiniging er mee! Naar de vuilnisbelt! Met ‘De Hel’ natuurlik, niet met de muzenzoon van het ‘Haarlems Dagblad’.... Want lees es hoe de man schrijft! Stel je voor, dat Nederland een zodanig onsterfelik stylist, in z'n vuilnisbak zou stoppen!.... Al deze kereltjes zouden hun kiezen op elkaar gehouden hebben, als ‘De Hel’ niet verboden was, want dergelijke stukjes onbenul lezen nooit zonder dringende prikkel een wereldwerk. Al deze modder zou in hun zieltjes gebleven zijn voor meer passende momenten (als Troelstra uitgescholden moest worden b.v.). Al deze nationale schande zou ons bespaard gebleven zijn, als men niet zo bot geweest was, het boek in beslag te nemen.... Ik heb de verwonderde brief van Barbusse gelezen over de barbaarse maatregel der Hollandse autoriteiten, en ik heb me geschaamd, ik heb me diep geschaamd.... Hollander te zijn....
Amsterdam 16 Julie 1919. |
|