De Nieuwe Stem. Algemeen onafhankelijk maandblad der jongeren
(1918-1919)– [tijdschrift] Nieuwe Stem. Algemeen onafhankelijk maandblad der jongeren, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 95]
| ||||
FatsoenVe BedrijfDe Liefde schept het Leven, en het Leven schept de Liefde; wie nooit hartstochtelik heeft liefgehad heeft nooit hartstochtelik geleefd, wie nooit hartstochtelik geleefd heeft, heeft nooit hartstochtelik liefgehad. PERSONEN.
Aan alle superieure idioten, die liet leven kennen en het dus verachten; aan alle nauwgezette philosophen, die het niet kennen en er zich dus ettelike zenuwoverspanningen aan studeren, aan alle ‘praktiese’ mensen, die niet over het leven nadenken maar het nemen zoals het is, zodat het leven ook hen neemt, zoals ze zijn; aan alle onpraktiese mensen, die voor het leven wegkruipen, zodat ze zichzelf bevlekken met 'n eeuwig huwelik aan hun eigen-ik; aan alle bijziende zeloten, die het leven naarstiglik ontluizen binnen een cirkeltje met 'n straal van de lengte van hun neus; aan alle himmelsblaue idealisten, die het gehele heelal met al deszelfs schepselen tegen 't naïve hart prangen, als 'n ouwe juffrouw haar lapjeskat; aan alle dik-zielige optimisten, die zich bedwelmen met de imitatie-cognac van levens-romantiek; aan alle spleen-distribuerende pessimisten, die realisten zijn uit gebrek aan ziel; aan alle hyper-individuele delvers naar stofgoud in zichzelf, wier microscoop-ogen ongevoelig zijn geworden voor alle proporties van levens-massaalheid; aan alle in dagelikse strijd verstarde vecht-hervormers, die in 't leven staan, als in 'n magazijn met gesorteerde en geprijsde ongerechtighedens; aan alle opzettelik-en-zeer-precieus-vereenzaamden, omdat ze ongeveer 'n volle handbreedte minder ver van de hemel bloeien, dan de grashalmen van hun omgeving.... salut!
Moge het Leven, dat U met een spottende glimlach aanstaart, eindelik medelijden met U krijgen en zich op Uw weg plaatsen, voor gij moeizaam zijt aangesjokt tot het einde, waar de Dood U òòk aksepteert, indien Uw ziel geen tolgeld te betalen heeft. Gij behoeft niet bevreesd te zijn om het Leven te ontmoeten; het is niet schrikwekkend: het is een Vrouw. Gij zult haar toelachen en gij hebt voor de eerste maal geleefd. | ||||
[pagina 96]
| ||||
Dat zult gij niet straffeloos gedaan hebben, want die vrouw zal U liefhebben.
En gij allen zult leven, dat wil zeggen: gij zult dwazen zijn. Gij levensverachters zult de grond kussen voor een blik van haar ogen; gij philosophiese zenuwlijders zult ongemotiveerdheden opstapelen als de kaartenhuisjes van uw wijsgerige theoriën.... voor 'n glimlach, gij praktiese mensen zult duizend onpraktiese dingen doen en duizend praktiese nalaten om 'n enkele flikkering van twee ogen; gij bangenvoor-het-leven zult helden worden uit.... jalousie; gij bijziende zeloten zult meer moeite besteden aan 't poetsen van uwe nieuwe bottines en 't strikken van uw sentimentele das dan aan uw wereldhervormerij; gij idealisten zult winkels met gordijnstof of potten-en-pannen afreizen en gij zult het Heelal laten versmachten als in de tijd, voordat gij er u mee bemoeide; gij optimisten zult alle vreugde missen, als Zij het in een gril verlangt; gij pessimisten zult stekeblind zijn voor alle realiteit en zult U bezondigen aan viooltjes, vergeet-mij-nietjes of poëzie-albums; gij individualisten zult het stofgoud Uwer ziel met handen vol wegwerpen als zij 'n sieraad verlangt voor haar hals; gij verzuurde vechtjassen zult naïf als kinderen zijn en hàar ongerechtigheden met devotie aanbidden; gij vereenzaamden zult geen eenzaamheid meer kennen, want Zij zal het machtigst zijn, als Gij haar droomt.... En Zij, de Vrouw, zal met U spelen als 'n kind met haar speelpopje. En Zij heeft gelijk, Heren, want gij zijt speelpopjes. Wat duivel, gij hebt allen aan 'n stukje-leven geknutseld, alsof het 'n legprent was.... wilt gij voor vol worden aangezien? Gij staat als bijziende idioten in de tempel van de Cultus van 't Leven.... gij zoekt - kleine specialiteitjes, die gij zijt - naar uw spesiale vakjes.... en o, wanhoop! er blijken geen vakjes te zijn.... Gij wendt en keert u met bibberende knietjes, verpletterd onder de macht en de grootheid van 't Onbegrepene - de eerbied.... de aanbidding van 't Leven.... Bij Uw eerste kennismaking met het Leven, mijne Heren, zult Gij dus zeer ridicuul zijn. Dat is niet prettig, maar het went bizonder gauw en eenmaal in dit stadium zult Gij Uw belachelikheid ervaren als de hoogste levenswijsheid. Het gaat ermee als met een koud bad, dat alleen op de duur op de juiste waarde wrordt gesteld. Inderdaad voegt het Leven in haar douche maar heel zelden wat warm water; de neutrale lauwheid, waaraan gij verslaafd zijt, Heren, is kulturele onnatuur: het Leven schroeit met kokend hete scheuten of verijst uw verbroeide bibber-bodytjes met zeewaterkoude. Geneer u niet, Heren, huivert en klappertandt en krimpt ineen; zucht, kermt en huilt zelfs, als Gij Uw geprangde gemoederen daarmee wat lucht kunt verschaffen, want dat alles is Leven. En stoort U er niet aan, bid ik U, dat het effect wat belachelik is.... heus, het is gezond.... en straks zult Ge meelachen - om anderen.... en ten slotte om Uzelf. En leert beseffen, dat Gij tegenover het leven nimmer welwillend-neutraal kunt zijn; dat Gij het nimmer kunt beschouwen op de gepaste | ||||
[pagina 97]
| ||||
afstand van 'n op alle gebeurlikheden bedacht zijn, zoals Ge 'n tijger beschouwt achter 'n burgerwacht van tralies, gedemoraliseerd door z'n hok als 'n Hollander door de demokratie; dat het Leven ook geen spijs of drank is, waarvan ge op gepaste tijden 'n mondjevol kunt nemen en dan met prijzenswaardige matigheid vasten tot U de maag kittelt; dat het evenmin 'n kruidenierswinkeltje is met vakjes voor alle waren apart en met gewichtjes en maatjes om alles áf te meten en papieren zakjes om alles er in te doen; en nóg minder 'n roman in afleveringen van drie centen met 'n voor het dageliks gebruik berekende portie liefde tegen de grimmige achtergrond van wat zwart-verlakte haat, met 'n kaartenhuis-intrigue van boosheid, die, door 'n iets machtiger complex van slingerpaden-goedheid omgeven, aan 't eind van de 52ste aflevering in mekaar stort....
Neen, Heeren, het Leven is alleronberedeneerbaarst natuurlik. Het is de ongetemde tijger, die U van achteren bespringt en lichaam en ziel openrijt, uw kostbare ziel, die Gij vertroeteld hebt als 'n schoothondje; het komt tot U als spijs en drank tot een bedelaar, die van de hand in de tand moet leven en zich vandaag behelpt met 'n kliekje snert terwijl hij zich morgen 'n paar dagen bedwelming zal zuipen aan jenever; het plaatst U niet in 'n net winkeltje, maar in 'n chaos, waarin Ge alleen na jaren van gestagen arbeid en tot het toppunt van uw kunnen opgevoerde inspanning enige redelikheid zult ontdekken; het is als 'n lied zonder woorden, dat onze ziel soms huiverend zingt, als de koude van de nacht ons omhult en we eenzaam zijn. Mijne Heren, het is 'n hachelike toer om te proberen, zélf te leven, doch zo erg als koorddansen is het niet - en zelfs dàt is te leren. 'n Hachelik werk is wél om te leren leven met enige gratie.... doch dat komt later wel. Wie bang is uitgelachen te worden om z'n gekrabbel en z'n vallen en opstaan op het ijs zal nooit leren schaatsenrijden en zeker nimmer meedingen in 'n schoonheidswedstrijd. En Gij, mijne Heren, die niet leven kunt en niet leven wilt, Gij dingt mee in allerlei schoonheidswedstrijden van het Leven! Vandaar, dat de prijzen, die Gij verwerft, papieren prijzen zijn, ongestempelde Oostenrijkse Kronen, die alleen fiktieve waarde hebben. Ook Uw geknutsel heeft alleen fiktieve waarde.... daar de adem van het Leven er niet is overgegaan zal de kus van het Leven er nimmer op worden gedrukt. En die kus van het Leven, Mijne Heren, is waard om er al Uw fiksies zeer oordeelkundig voor in de asla te stoppen. Maar zij wordt alleen verdiend, door zelf te leven, eerst misschien tegen wil en dank, later omdat het moet, ten slotte omdat Gij wilt. En wanneer Gij tenslotte hebt geleefd, omdat gij wildet leven, dan zult Gij sterven met de kus van 't Leven op Uwe lippen.... zoals 'n kind sterft.... glimlachend tegen de Oneindigheid.... En dat is toch wel het waardigste einde.... en het beste begin? Toneel als 't derde bedrijf. Lenteavond. Gedempt licht van gaslamp met gele kap. | ||||
[pagina 98]
| ||||
Wim zit op de divan te lezen, vóór hem een klein tafeltje met boeken, tijdschriften, kandelaar met kaars. Jo staat voor de grote tafel en is druk bezig met koffiegerij. Haar boek ligt omgeslagen op de divan. Tussen het vierde en het vijfde bedrijf ligt ruim 'n jaar leven.
| ||||
Eerste Toneel.
Wim, Jo.
Wim
(opziende):
Nou.... hoe stáát het met je koffie?
Jo.
Ze wordt fijn, jo.... nog 'n kwartiertje geduld.. anders is ze niet sterk genoeg....
Wim:
Nog 'n kwartier? Hoe durf je 't zeggen!
Jo.
Meneer wou wat ekstra-fijns.... daarom is wachten de boodschap....
Wim:
H'm ja.... daar heb je gelijk in.... dat lesje had ik kunnen weten....
Jo:
Hoe zo?
Wim
(glimlachend):
Omdat 'k zolang op jóu heb moeten wachten....
Jo
(spottend):
Dank voor 't ingewikkelde kompliment.... je maakt me bijna bàng..
Wim:
Dat je tégen zult vallen?
Jo:
Zo bescheiden bèn ik niet.... bovendien ken je me nu al 'n j aar of tien.. dus je veronderstelling is niet vleiend voor je ijdelheid.
Wim
(grommend):
IJdelheid is 'n vroùwelike zonde....
Jo:
Vandaar dat ie speciaal onder mànnen vóórkomt....
Wim
(lachend)
Lieveling, je wordt paradoksaal.... pas maar op, dat je koffie er niet naar smaakt....
Jo
(op dezelfde toon):
Lieveling, je bent te ongeduldig.... òòk al 'n vrouwelike zonde....
Wim
(ernstiger)
Van ongeduld.... kan jij me toch niet beschuldigen.... | ||||
[pagina 99]
| ||||
Jo
(kwasi-naïf):
Meneer vindt zichzelf geduldig?
Wim:
Ik zou zo zeggen.... Ruim vier jaar verloofd.... parlementair uitgedrukt....
Jo:
En nog nooit in ernst gevochten....
Wim:
Je overschat jezelf.... ik bezit zédelike middelen om je te regeren....
Jo:
Waaronder ook je on-uit-put-te-lijk geduld.... ik bewonder het grenzeloos.... ondanks de blauwe plekken in m'n armen....
Wim
(springt op, pakt haar stevig bij de bovenarmen beet en trekt haar tegen zich aan):
Zwijg, dochter van Eva.... satanskind.... die blauwe plekken heb je eérlik verdiend.... ìk heb blauwe tenen van al 't bloed, dat jij eruit gezogen hebt....
Jo
(medelijdend):
Arm jochie.... 't zullen wintertenen zijn....
Wim
(schudt haar wanhopig heen en weer):
En die vampier durft m'n geduld te bekladden.... Krijg ik nou koffie of niet?
Jo:
Nog even.... geduld....
Wim
(ziet haar diep in de ogen; na 'n wijle met onmiskenbare stemklank):
Ik oefen al vier jaar geduld....
Jo
(even kleurend):
O.... bedoel je dàt?.... Maar dat is toch eigen wil, jongen....
Wim:
Eigen wil.... jà en néén....
Jo:
Waarom neen?
Wim
(zuchtend):
O kind, ik wou vaak.... dat we op 'n eilandje zaten.... ergens in Australië.... waar geen fatsoen is.... en geen kerk.... en geen burgerlike stand.... en geen kleren....
Jo
(peinzend):
Van Zantens gelukkige tijd....
Wim:
Ja.... Hier vecht je je dood tegen al dat moois.... en je hebt nog niet eens de satisfaktie, te kunnen leven.... alsof de rommel er niet wás.... | ||||
[pagina 100]
| ||||
Jo
(zacht):
Het kán niet.... is geen woord van 'n stèrke....
Wim
(laat Jo bruusk los):
Bliksems Jo.... je hebt mooi praten.... weet je wel, wat de goegemeente nòu al van ons kletst....
Jo
(zacht verwijtend):
Wat doet dát er toe.... Heb ik me daaraan gestoord toen ik hier gekomen ben.... heb ik me toen niet bóven dat alles moeten plaatsen....
Wim:
Zeker.... dat heb je.... Maar dat is 'n reden te méér.... om ons geachte publiek.... (nijdig) kristus, òns geáchte publiek.... 't lijkt wel of we toneel spelen.... om aan de praatjes van.... ons auditorium, om zo te zeggen.... geen voedsel te geven....
Jo
(rustig):
Dus.... je wilt.... ons leven.... bepalen naar de praatjes van het publiek?
Wim
(zeer geërgerd):
Wat duivel nog toe.... jij stelt de zaken altijd zo bliksems eenvoudig.. dat is nou zo echt vrouwelik-kortzichtig.... (doserend) : Kijk.... zo lang als alles laster is.... kan 't me geen bliksem schelen.... wat ze kletsen, maar als 'k wist.... zie je.... zèlf wist.... dat alles gèén laster was.... dan zou 't me hinderen....
Jo
(met dezelfde irriterende kalmte):
'n Daad is alleen slecht.... als de motieven slecht zijn....
Wim
(schudt driftig het hoofd):
Wat duivel.... (hij zwijgt en schudt het van zich af; wendt zich plotseling weer op luchtige toon tot Jo) : Hoor es schat.... je wordt me nou te zwaar op de hand.... Kijk es.... de koffie zal wel goed wezen (zoekt in z'n portemonnaie) Voyons.... 'k heb nog drie en dertig senten.... Wat koop je daarvoor?
Jo
(strak):
Geen goeie reputatie....
Wim:
Bij God.... als die voor drie en dertig senten te koop was, ging ik er handel in drijven.... Maar ik bedoelde zoetigheid.... 'n streling voor jouw ongure tong.... en de mijne.... en geen streling des gemoeds (rammelend) : drie en dertig spie.... wat kóóp je daarvoor?
Jo:
Als 'k er drie centen bijleg.... anderhalf ons koekjes....
Wim:
Allons dan.... en communauté des biens....
Jo
(haalt haar beursje te voorschijn):
'n Treffend voorbeeld van de ongelijkheid van man en vrouw.. | ||||
[pagina 101]
| ||||
Wim:
Juist.... ik sta tot jou als elf tot een....
Jo:
'k Ben liever één als elf....
Wim:
Denk daar stràks aan.... als de buit binnen is.... Nou.... jij mag ze hàlen schat.... Denk er om.... véél hoor!
Jo
(slaat 'n shawl om en vertrekt):
'k Zal de bakker es lief aankijken....
Wim
(haar naroepend):
Doe zulks.... die man kènt je nog geen vier jaar (Jo af) .
| ||||
Twede Toneel.Ga naar voetnoot1)
Wim
(alleen).
Wim loopt even zwijgend de kamer op en neer, gaat dan zuchtend op de divan zitten, grijpt z'n boek en staart er enkele minuten over heen; dan keilt hij het ongeduldig over de divan en springt op.
Wim
(ijsberend):
Wat bliksem.... ik vraag me wel es af.... of ik nou verstàndiger ben dan m'n brave medeburgers.... of nóg stommer.... Zìj huichelen voor alles en nog wat.... en achter de gordijntjes van d'r nette ramen, waardoor je wèl naar buiten, maar niét naar binnen kan kijken.... doèn ze.... wat ze willen.... Wàt ze doen is meestal goor.... maar dat komt omdat ze zèlf goor zijn.... ze leven zich tenminste binnenshuis uit.... zooals ze zijn.... en alleen daarbuiten huichelen ze.... Ik ben zo stom.... tegen de gemeenschap nièt te huichelen.... en juist daarom ben ik genoodzaakt.... verdomme genoòdzaakt.... het juist binnenshuis wèl te doen.... Omdat ik de krankzinnige pretensie heb.... anderen.... onze brave dooie burgerij.... te leren leven.... die het intussen volstrekt niet verlangt.... mag ik m'n eigen-ik beheersen tot ik mezelf doòdgedrukt heb.... En als ik dat nog maar kòn! Maar dat medelijden in Jo's ogen.... omdat ik mezelf niet verbergen kàn.... en toch niet dúrf.... niet dùrf (heftige gesticulatie) Godverdomme.... dat is 'n zelfvernedering.... die niet is ùit te staan (stapt 'n ogenblik heftig heen en weer; gaat dan min of meer loom zitten) . En als 'k straks netjes getrouwd ben.... dat is 't fataalste.... als m'n zelfbeheersing overbodig zal zijn.... dan zal ik me weèr schamen.... omdat ik geen moèd gehad heb.... toen moèd nòdig was.... geluk te laten voorbijgaan.... tot het geen geluk meer ìs.... dat is de grondwet van onze nètte samenleving.... (somber) onze schone maatschappij
| ||||
[pagina 102]
| ||||
maakt je òf slaaf.... òf martelaar.... in beide gevallen ben je ridicuul.. alleen mèns wezen is onmogelik.... (staart in gemelik nadenken voor zich uit).
‘Never resist temptation: prove all things: hold fast that which is good’Ga naar voetnoot1)
Dàt is de natuur van elk mens; zeker van elke man. Doch deze natuur is verworden door de oude kristelike machtspreuk; die daar diametraal tegenover slaat: ‘Weersta elke verleiding, hoe schoon zij u aanlokt, want de verleiding is des duivels’Ga naar voetnoot2) Wat betreft de invloed op waarheid, zuiverheid en natuurlikheid in seksueele verhoudingen is de laatste wereldbeschouwing gelijk te stellen met het Kapitalisme en de sterke drank.
Want verleiding is een natuur-noodwendigheid; als voedsel en lucht. Tevens is ze kleur en geur van alle liefde. Tooien plant en dier zich niet in schoonste pracht om te lokken? En is het niet krankzinnig-ondenkbaar, dat deze verleidingen van vorm, van kleur en van geur er zouden zijn.... om ze te weerstaan? Doch de mens is ‘met Rede begaafd’ en heeft dus het recht om net zolang te phylosopheeren tot hij het beter weet. Dat doèt hij ook inderdaad.... en aldus weerstaat hij alle gezonde verleiding, die schoon is, en bezwijkt voor alle ongezonde verleiding, die vuil is. Vandaar dijken-, parken-, alcoven- en bordelenliefde in diverse soorten. In onze met surrogaten-overvoerde-maatschappij zijn de seksueele surrogaten het talrijkst en vinden de meeste konsumenten. Voorwaar 'n evolutie, waarop de zonde-prekende Kristenheid trots kan zijn! Er wordt gebeld; Wim maakt 'n driftige beweging van ongeduld als 'n zelf-kastijdende monnik, die gestoord wordt in de uitdrijving van z'n wereldsheid; dan gaat hij met tegenzin opendoen. | ||||
Derde Toneel.
Wim, Luus.
Wim
(boven aan de trap):
Hallo....
Een matte stem van beneden:
Goeden avend.... Is Jo hier....
Wim:
Ze is even 'n boodschap doen.... Komt u zolang boven.... laat de deur maar aànstaan (verschijnt in de opening van de deur; even later Luus. Ze is vrouw geworden in uiterlik en kleding; haar meisjesachtige spontaniteit en haar naar-ijdelheid-zwemende individualiteit mist ze volkomen; haar branieachtige zelfbespotting is weggegleden van haar pijnlike zelfbewustheid: de fatale afglijding van ironie, die smart doet smaken als wijsheid tot moedeloosheid, die van smart dageliks brood maakt).
Wim
(verbaasd):
O.... mevrouw Van Hoven.... (geeft haar 'n hand) Hoe gaat het?
| ||||
[pagina 103]
| ||||
Luus
(mat):
Doe me het plezier niet te mevrouwen.
Wim
(ziet haar aan; er komt ontsteltenis in z'n blik, doch hij tracht deze onmiddellik te verbergen).
Luus
(merkt dit op en glimlacht even pijnlik):
Komt Jo gaùw terug?
Wim
(schuift met wat verlegen hulpeloosheid 'n stoel naderbij):
Ze is koekjes halen.... bij de koffie....
Luus
(gaat zitten):
Merci (ze speelt afwezig met de zoom van 't tafelkleed).
Wim
(hangt verlegen tegen de tafel; wil een paar maal beginnen te spreken; houdt zich telkens aarzelend in - dan kijkt Luus op; haar ogen ontmoeten die van Wim, waarop zij ze dadelik afwendt. Wim barst los):
God Luus.... wat hèb je.... wat scheelt eraan....
Luus
(dof):
Och.... niets....
Wim
(ziet hulpeloos naar de deur; hij begrijpt, dat alleen Jo hier helpen kan; maar de stilte wordt hem toch weer te bar; hij overwint z'n schroom en legt z'n hand op Luus' schouder):
Luus (zacht en aarzelend) is het tuis niet in orde....
Luus
(plotseling, met haat in de ogen):
Hoe dènk je dat zo?
Wim
(aarzelend):
Wel.... als 'n vrouw als jij.... pas 'n jaar getrouwd.... zó spreekt.. dan kan het niet anders....
Luus
(dringend):
Dus je weèt niets....
Wim:
Weten.... neen.... ik veronderstel maar....
Luus
(hem vol aanziende):
Op je woórd?
Wim
(driftig):
Jezus Luus.... ik heb na je trouwen.... letterlik nièts meer van je gehoord....
Luus
(weer starend op het tafelkleed):
O.... geen nieuws is immers goed nieuws.... (stilte) .
Wim
(afleidend):
Zou je je mantel niet even uittrekken?
Luus
(kort):
Nee.... 'k blijf niet lang (Men hoort de voordeur dichtslaan, even later treedt Jo binnen. Luus blijft in dezelfde houding zitten; toen ze Jo heeft horen aankomen, heeft ze met moeite 'n rilling bedwongen) .
| ||||
[pagina 104]
| ||||
Vierde Toneel.
Wim, Jo, Luus.
Jo
(vrolik van 't portaal)
Anderhalf ons Weesper moppen.... ruim gewogen.... 'n schat van 'n man is jullie bakker (treedt binnen) . Zeg.... je màft toch niet.... Kijk (ze houdt het het zakje omhoog, doch ziet tevens de bezoekster en Wims ernstig gelaat) . Pardon.... (Luus kijkt even om, Jo krimpt ineen) . Ben jij 't Luus (zich beheersend, kust haar en dwingt ze zacht om op te staan) Dat vind ik leuk, meid, dat je ons op komt zoeken.... ik heb al 'n jaar naar je verlangd.... Je blijft 'n hèle poos, hè?.... Laat 'k je mantel es uittrekken.... Wim hoort tot die soort van mannen, die aan zulke kleinigheden niet denken.... te principieel, weet je.... (trekt Luus' mantel uit; zij laat zich willoos helpen. Legt mantel en hoed op 'n stoel en trekt Luus naast zich op de divan; verbergt voortdurend iets onbestemds achter vrolik-druk-doen) . 't Zal me benieuwen of ie koffie schenken kan (met 'n wenk aan Wim) Kom Savonarola, toon je aanleg voor huisvader.. en schenk ons 'n kopje koffie.... als m'n beste vriendin op bezoek is, mag jìj wel es voor huisknecht spelen.... dikwijls gebeurt 'et niet.... 'k ben even arm aan boezem- en hartsvriendinnen als aan werelds slijk.. Trouwens natuurlik.... hoe zegt het versje ook?.... Als de armoe door de deur, 't huis is ingeslopen.... is de valse vriendschap ras.... 't raam uitgekropen of zoiets.... 't versje houdt blijkbaar geen rekening met armoe op de twede étage.... hier zou de valse vriendschap z'n nek breken (tot Luus) Kind.... ik schaam me bijna voor mezelf.... 'k ben nog net zoo'n kletskous als vroeger.... Wim is 'n slechte leermeester in dit opzicht.... weet je?.... Maar nu jìj, hoe gaat het bij je ouders tuis....
Luus
(onverschillig):
O.... goèd natuurlik.... net als altijd....
Wim
(heeft besluiteloos heen en weer gedraaid; komt ten slotte naar Jo):
Zeg Jo.... ik moest maar even dat boek gaan bestellen.... vind je niet.... dan ben ik over 'n half uur terug....
Jo
(begrijpend):
Ja goed.... dat moest je doen.... we wachten met de koffie op je....
Wim:
Tot straks dan (af) .
| ||||
Vijfde Toneel.
Jo en Luus.
Als Wim vertrokken is barst Luus los in een zenuwachtig huilen. Jo trekt haar zwijgend tegen zich aan, zodat Luus' hoofd tegen haar schouder rust.
Luus
(hartstochtelik):
Jo.... hèlp me.... anders maak ik er 'n eind aan....
Jo
(troostend):
Arme meid.... stort je hart maar es uit - net als vroeger.... | ||||
[pagina 105]
| ||||
Luus
(dof):
Vroeger.... ja.... maar nu kan je me niet helpen.... geen mens kan me helpen.... ik bèn niet meer te helpen.... (haar lichaam schokt van niet te bedwingen snikken).
Jo:
Niet zo moedeloos Luus.... Kom.... je hebt mij vroeger zo vaak moed ingesproken.... Meid, je bent nog zo jong..... en er ligt nog zoo'n groot stuk leven voor je....
Luus
(zacht):
Helaas.... ja.... omdat ik geen moed heb....
Jo
(krachtiger):
Luus, in godsnaam.... zeg me nu toch wat eraan scheelt....
Luus
(uitbarstend):
Je wìst het immers.... je hebt me toch gewaàrschuwd.... je hebt toch gevoèld uit m'n zwijgen van 'n jaar lang.... dat je gelijk hebt gehad.... gelijk.... duizendmaal gelijk.... (dof) dat is alles....
Jo
(smartelik):
God.... Luus....
Luus
(heftig):
Beklaag me niet.... 't is mijn eigen schuld.... de vernederingen.... die ik ondergaan heb.... heb ik zèlf gewild (huilend) nee.... gewild niet, Jo.... dàt moet je niet van me denken.... (dof) wat hèb ik eigelik gewild.... heb ik wel ooit wat gewild.... o, ik ben zo afschuwelik zwak geweest.
Jo:
Zeg es eerlik, Luus.... hièld je van hem?
Luus
(starend):
Ik weèt 'et niet.... (stilte, dan rad, koortsachtig) Je weet.... hoe ik wàs.... toen ik hem leerde kennen.... (schamper) leerde kènnen.... toen was ik net zo beroerd als m'n vriendinnen.... dat weèt je....
Jo
(nadrukkelik):
Dat is nièt zo.... Luus....
Luus:
O ja.... dat is wèl zo.... ik verachtte mezelf.... omdat ik nèt zo was.... dat pleìt misschien voor me.... maar (vaag gebaar) wat hèlpt dat.... jou benijdde ik om je liefde.... misschien heb ik er niet heel vast aan geloofd.... ik geloòfde aan niet veel dingen.... maar ik begreep heel goed.... dat ik nooit een man zou vinden als jij.... omdat ik hem niet verdiende.... (als Jo wil protesteren gaat ze haastig voort) . En ik maakte mezelf wijs.... dat 'et ook niet nodig was.... zie je.... ik vond 'n man als de jouwe voor mij te omslachtig.... en te druk.... en te veeleisend.... ik dacht, dat ik m'n eìgen weg wel gaan kon... ook als getrouwde vrouw... weèlde.... en 'n man.... die me wat huiselikheid gaf.... zonder 'n grote plaats in te nemen in m'n leven....
| ||||
[pagina 106]
| ||||
dat vond ik genoeg.... dat noemde ik levenswijsheid.... immers bij m'n ouders tuis is 't net zo.... en ten slotte zijn die òòk niet ongelukkig.... (langzaam) . En toen kwam hìj.... met zijn superieure kalmte (bitter) dat dacht ik toèn.... ik zocht kràcht en levenswijsheid achter zijn geslotenheid.... en zelfbeheersing.... ik heb me wijs gemaakt.... dat hij nòbel moest wezen (wanhopig) Jo.... waarom heb ik niet naar je geluisterd.... al dat moois was berekening.... hij heeft z'n eigen-ik weggestopt.... omdat er niets anders was dan laagheid.... en ploertigheid.... (dof) en ìk met al m'n wijsheid.... waar ik zo trots op was.... heb me laten inpakken (heftig) o, je weèt niet, hoe ik mezelf vervloèk....
Jo:
Je hebt 'n jonge-meisjes-droom liefgehad, Luus.... jij met al je ironie was zo naief en romanties.... als 'n kind.... misschien moèst je dat daarom overkomen.... (stilte) . Wat is er nu eigenlik gebeùrd?
Luus
(hevig):
Gebeurd! O, als je dat wist.... (in snikken uitbarstend) ik verdraàg het niet langer.... ik maak er liever 'n eind aan.... ik bèn niet geschikt voor kroeghoudster.... om de vrienden van m'n man te ontvangen.... ik wìl niet langer met 'n soort van minachtend medelijden door die poenen worden behandeld.... als de goèie pàrtij van m'n man.... ik wil niet langer de vernedering verdragen.... dat schuine moppen in mijn bijzijn worden begnuifd.... wat elke man, die 'n schijntje respekt voor zijn vrouw heeft, niet zou toelaten (dof) . Maar de vrienden wisten het immers.... ik was de goèie partij van m'n man.... ìk stelde hem in staat.... z'n lust in 'n lui leven bot te vieren.... verdere taak hàd ik niet.... dan gastvrouw te wezen.... ik was 'n soort employé in z'n huis.... (heftig) ik ben weggelopen.... ik wàlg van m'n betrekking... als ik dan tòch dienstmeid moet wezen.... ben 'k het liever ergens anders.... waar ik nièt (stokt en slaat in diepe schaamte de handen voor de ogen) .
Jo
(zacht, als in vrees):
Ben je nog volkomen vrij, Luus....
Luus
(rillend):
Vrij?.... O, als je begrijpen kon.... hoe vuìl ik me voel.... Maanden geleden.... toen ik me daàrvan vrijmaakte.... heb ik me gewassen als 'n krankzinnige.... omdat ik me melaats voelde.... vuil als 'n schurftlijdster.... (met stijgende afschuw) Jo.... als je het hoort.... ik durf het zelfs jòu niet te zeggen (stokt, maakt zenuwachtige bewegingen met de handen, terwijl haar wijd-open ogen naar iets monsterachtigs schijnen te staren, plotseling breekt ze los, hees, haast rauw) . Terwijl ik even de kamer uit was geweest.... en in de half-open deur stond zonder dat ze 't merkten, plaagden zijn vrienden hem.... dat ik nog geen kind kreeg.... En toen lachte hij en zei (ineenkrimpend) dat het geen wònder was.... jullie weet.... zei hij met z'n afschuwelike.... vieze mond.... O Jo, dat ik dàt toen pas voor 't eerst zag.... hij zei (in een delirium van afschuw) je weet.... dat ik al m'n kruit al verschoten heb.... O (slaat rillend de handen voor de ogen) toen ben ik bijna in mekaar gezakt.... al begreep ik 'et niet.... maar ik voèlde.... dat 'et wat afschuweliks
| ||||
[pagina 107]
| ||||
was.... En toen ik 't eindelik heb begrepen.... was het of ik het vergìf door m'n lichaam voelde trekken.... (met afgrijzen) dat ik toèn niet de kracht gehad heb er 'n einde aan te maken.... (zakt, zacht huilend en afgetobd tegen Jo's schouder) .
Jo
(na enige stilte, opzettelik misverstaande):
Maar dat heb je toch nú gedaan....
Luus
(wanhopig):
Ik weèt 'et niet.... o.... ik weet nièts.... ik leef als iemand zonder hersens.... en zonder wìl.... ik heb tuis niets durven zeggen.... ze zouden het niet begrepen hebben.... Mama beschouwt me als 'n logé.... natuurlik keer ik weer terug.... denkt ze.... en dat laat ze dageliks blijken.... pa is verdrietig.... voèlt meer.... maar durft de schande van 'n scheiding niet aan.... en dat is om gèk te worden Jo.... dat ik geen tuis meer heb.... dat ze me nu allemaal onherroepelik beschouwen als 'n stuk bezit van hèm.... waar ie rècht op heeft....
Jo:
Je had àlles moeten vertellen, Luus, zoals je het mìj gedaan hebt.... òòk aan je ouders.... niet in de eerste plaats.... dat ze je zouden begrijpen en vrijpleiten.... maar voor jezèlf.... voor je eigen fierheid.
Luus
(honend):
Fierheid....!
Jo
(overtuigend):
Als je die verloren had, Luus, was je niet weggegaan.... (warm) O.... ik ben zo blij.... dat je eindelik hier bent.... meid.... nu kunnen we tenminste samen een nieuw leven beginnen....
Luus
(dof):
Een nieuw leven.... goed voor 'n roman.... ìk geloof het niet meer...
Jo
(heftig):
Je gelooft het wel.... Luus (pakt haar hevig bij de polsen) in Godsnaam.... klem je vast aan het leven....
Luus
(met gebogen hoofd):
Ik klem me nog alleen vast aan jou....
Jo
(met 'n vreugdekreet):
Als je dat maar dòet.... (bemoedigend) . O.... wees gerust.... ik heb kracht voor twèe.... in de eerste plaats.... keer je noòit.... noòit weer naar die man terug....
Luus
(in 'n kreet van ongeloof aan zichzelf):
Nee.... ik wìl niet meer naar hem toe....
Jo
(krachtig):
En je zùlt niet meer naar hem toe.... je màg niet.... en als je dat vàst weet.... dan moet 'n groot deel van je angst wèg zijn.... die zekerheid moèt je rust geven....
Luus
(dof):
Ik kan niet denken.... alles is leeg.... | ||||
[pagina 108]
| ||||
Jo
(moederlik):
Laat mìj maar voor je denken, Luus.... tot je weer bèter bent.
Luus
(moeilik):
Ik voel me voor goèd geschonden....
Jo
(overtuigend):
Dat ben je nièt.... Niemand wordt ellendig.... als ie niet ellendig worden wil.... je moet nu weer 'n weg vinden naar de mensen.... en als je die weer terugvindt.... dan zal je ze ànders zien als vroeger.... maar zèker beter....
Luus:
Beter....?
Jo
(nu weer met wat rustig overwicht):
Beter.... ik heb me straks verbaàsd over je.... hoe je over je eigen leven hebt nagedacht.... Heb je dat vroeger wel es gedaan?
Luus:
Nee.... dàt heb 'k gewonnen.... (sarkasties) 'k Heb dus toch ièts, waarmee 'k blij kan zijn....
Jo:
Later zul je merken Luus, dat je meèr gewonnen hebt.... Weet je wel.... dat jouw geval betrekkelik.... licht is.
Luus:
Waarom?
Jo
(ernstig):
Er kon 'n kind zijn, Luus.... dan werd het 'n kwestie van scheiding tussen moeder en kind.... inplaats van 'n scheiding tussen twee vreemden....
Luus
(vaag):
Of 'n kwestie van alles verdragen.... voor 't kind....
Jo:
Tot je alles verdragen moet.... òòk van 't kind.... (men hoort Wim de trap opkomen) . Daar is Wim.... Luus, hou je nu flink.... (ziet haar in de oogen) .... en je komt èlke dag hier, hè.... tot alles weer goed is....
Luus
(in pijnlik ongeloof):
Tot alles weer goed is....
Jo:
Je zùlt het gaan geloven.... want ìk geloof het.... ik weèt 'et zelfs...
Luus
(zacht):
Ik wil graag komen.... | ||||
Zesde Toneel.
Jo, Luus, Wim.
Wim:
Is de vergadering weer voor 't profane publiek toegankelik?.... | ||||
[pagina 109]
| ||||
Jo
(vrolik):
We zijn ongeveer uitgepraat.... voor vandaàg ten minste.
Wim
(ironies):
'k Zou wel es willen weten, hoe jìj je voelt.... als je zo ongeveer uìtgepraat bent.
Jo
(eenvoudig-weg):
Dan voel 'k me dorstig....
Wim
(oprecht-verbaasd):
Je repliek is van 'n angstwekkende logika (gaat zitten) . Intussen deel ik je gevoel ten volle....
Jo
(gaat koffie schenken):
Je drinkt mee, Luus? (Luus knikt zwakjes.) Je trèft het.... want meneer wou vanavond wat extra-fijns.... mokka met Weespermoppen....
Luus:
Ben jullie alleen....?
Jo
(vrolik):
Twee dagen.... Wim's ouders zijn naar 'n congres....
Luus
(bijna ondanks zichzelf):
Gelukkigen....
Wim
(droog):
Slaat deze opmerking op m'n ouders of op òns?
Luus
(even lachend):
Ik dacht aan jullie.
Wim
(wanhopig):
Laten we dàn eerst de koffie even proeven....
Jo
(verontwaardigd):
Ik hoop, dat je je tong eraan brandt.... (deelt de kopjes rond) .
Wim
(trekt Jo naar zich toe en omhelst ze bizonder tederlik):
M'n allerliefste.... allerengelachtigste.... alleraanbiddenswaardigste schat.... ik voel me bij jou zo gelukkig als 'n sosiaal-patriot in Rusland....
Jo
(maakt zich kordaat los en presenteert moppen):
Dan zal ik je maar uitsluiten van de voedsel-voorziening (gaat Wim voorbij) .
Wim:
Je ziet het Luus, mijn geluk rust op'n solide basis (grist het zakjeuit Jo's handen) . Ik kom alleen aan m'n portie door omverwerpingvan 't gezag....
Luus
(staat op en zegt zacht, bijna verlegen):
Vind je goed.... als ik morgen nog es aankom....
Jo:
Moet je dat vràgen.... dat is immers afgesproken?
Luus
(terwijl Jo haar helpt aan mantel en hoed):
Ik ga nu maar naar huis.... m'n biecht doen.... hoe eer het gedaan is.... hoe beter.... (bitter) de absolutie zal er wel aan ontbreken....
| ||||
[pagina 110]
| ||||
Jo:
Vast doàn Luus.... je zult veìliger zijn.... als je die brug óók afgebroken hebt.... zal ik je wègbrengen?
Luus:
Nee.... 'k ben nu rustiger.... laat me onderweg maar bedenken.... (geeft Wim 'n hand) . Dag Wim....
Wim
(drukt al z'n medegevoel uit in oogopslag en een eenvoudig):
Dàg Luus.... tot ziens....
Luus
(met tranen in de ogen, tot Jo):
Dag Jo.... jij moèdertje.... (bedwingt haar ontroering) tot morgen.
(Beiden af.)
| ||||
Zevende Toneel.
Wim, Jo.
Jo komt stil in de kamer terug, gaat zwijgend op de divan zitten en kijkt in droevig-nadenken voor zich uit.
Wim
(bitter):
Weèr 'n kapot instrument.... het leven is één grote reparatie-zaak.... als er hier teminste nog oplappen mògelik is....
Jo
(droevig):
O, het spijt me zo Wim.... dat ik nog niet èrnstiger gewaarschuwd heb.... d'r màn is 'n poèn.... 'n walgelik verlopen sujet.... die arme Luus....
Wim
(met afkeer):
Eerst vier jaar verloofd.... volmaakt volgens de goede zeden.... gewoonten en andere achtenswaardige instellingen.... toen de officieele toestemming van pa en ma.... 't geluk van hun dierbare kind ten vòlle verzekerd.... toen de ambtenaar van 't stadhuis.... had òòk niet 'et minste bezwaar en ten slotte Godes en dominé's onmisbare zegen met orgelspel uit den Hoge.... Wat ontbrak er aan?
Jo
(peinzend):
Als ze nu maar flink is.... ze heeft zo weinig zòrg gekend in d'r leven.... 't werd haar altijd zo gemakkelik gemaakt.... ze heeft niet leren vèchten.... ik ben bang voor d'r....
Wim
(in machteloze woede):
Zo gaan er honderden naar de bliksem.... maar het gebeurt op de wettelik-voorgeschreven manier.... dus dat is volkòmen in òrde....
Jo
(met iets als angst bij Wim schuilend):
O Wim.... wat is zo'n vergissing voor 'n vrouw.... toch vrèselik....
Wim
(hard):
Ja.... daar staèt ze nou hè.... met d'r verslonden romannetjes.... d'r salon-pianostukken.... en d'r borduurgeknutsel.... kan jìj ze wèrken leren.... zoals jìj gedaan hebt.... | ||||
[pagina 111]
| ||||
Jo:
Daar wànhoop ik aan.... (er wordt gebeld) .
Wim
(geïrriteerd):
Wat nòu weer.... Ze làten ons vanavend niet met rust.... 't is of ze de Weespermoppen ruiken....
Jo
(gaat opendoen):
Och.... misschien een boodschap....
Wim bladert in 'n tijdschrift. Men hoort Jo de deur opentrekken. Korte woordenwisseling, dan komt iemand naar boven.
Wim
(heeft zitten luisteren, springt plotseling zeer ontstemd op):
Verdomme.... dat is Woodbrook.... Wat komt diè hier uitvoeren? | ||||
Achtste Toneel.
Jo, Wim, Dominé Woodbrook.
Dominé treedt binnen met evenveel omzichtigheid als 'n poes, die met vies opgetrokken pootjes door 'n drassig weiland stapt. Toch groet hij Wim met gereserveerde beminnelikheid. Wim's tegenbeleefdheid is onmiskenbaarvijandig aan alle ideeën van naastenliefde. Jo schuift 'n stoel toe en Dominé gaat voor de grote tafel zitten. Wim blijft zijn offensieve aanleg door 'n onverschillig staande houding manifesteren en Jo zet zich na enig doelloos draaien op 'n stoel bij de tafel. Dit alles geschiedt in een zeer sympatieke stilte.
Dominé
(aanvankelik zacht en weifelend):
Juffrouw Van Ommeren.... u zult me.... hoop ik.... niet kwalik nemen.... dat ik u nogmaals met 'n bezoek lastig val.... als ik voóraf mededeel.... dat 'et op uitdrukkelik.... en herhaald verlangen.... van uw vàder is.... dat ik tans hier ben....
Jo
(rustig):
Ik neem u nièts kwalik, dominé....
Dominé
(min of meer verrast):
Dat deed u toch vroeger wèl.... niet waar?
Jo
(a. b.):
Ik heb u al mèr gezegd, dominé.... dat ik van uw goede bedoelingen overtuigd ben.... Alleen.... het resultaat ervan was altijd.... (zoekt naar 'n zacht woord).
Wim
(interpoleert liever 'n term van de vijfde graad):
Misère....
Dominé
(roept al z'n zedelike grondbeginselen op, om Wim te domineren):
In de vàste overtuiging.... in uw wèlbegrepen belang te handelen.... kom ik u 'n verzoek van uw vàder overbrengen....
Wim
(achterdochtig):
Ah.... dat wil zeggen.... een of ander offer vragen....
Domine
(verwijdert met nobele armzwaai deze lasterlike hypothese):
Jo's vader vraàgt geen offer.... hij wil alleen.... dat.... Jo weer tuis komt.... tot uw huwelik gesloten is.... | ||||
[pagina 112]
| ||||
Wim
(haastig):
In welke officieele mededeling derhalve opgesloten ligt, dat de heer Van Ommeren zich niet meer tegen ons huwelik verzet....
Dominé
(legt mildelik al z'n troeven op tafel):
Niet alleen meneèr Van Ommeren stemt toe in uw huwelik.... doch ook mevrouw....
Wim
(oprecht schrikkend):
Hoe me vast.... die eer overleef ik niet....
Jo
(koud):
Wat is de reden van dat alles, dominé?
Dominé:
Kijk es.... als ge nu tuiskomt.... Meneer De Koning staat nummer één op 'n voordracht voor onderwijzer te Amsterdam.... niet waar?....
Wim
(zo welwillend als 'n groot man, die door 'n klein blaadje geïnterviewd wordt):
Bizònder goed ingelicht....
Dominé:
Dan gaat meneer De Koning toch over 'n maand of drie naar Amsterdam.... ziet u.... dan kon het huwelik 'n paar dagen daarvòòr gesloten worden.... op normàle wijze....
Wim
(onhebbelik):
Ik prefereer 'n huwelik op àbnormale wijze.
Dominé
(richt zich geërgerd tot Jo):
Uw ouders gaan van de veronderstelling uit.... als zij u verzekeren... dat gij uw huwelik volgens uw wens sluiten kan.... dat gij hen dan van ùw zijde de schande zult besparen (Wim grinnikt) dat u niet meer in huis is.... maar bij uw aanstaande man.... wat algemeen in strijd met het fatsoen wordt geacht....
Wim
(grimmig):
Hij kan geen tièn woorden zeggen of hij belandt bij 't fatsoen....
Dominé
(met onaantastbare waardigheid):
Sta mij toe, daarover mijn èigen gedachten te koesteren....
Wim
(vriendelik):
Uw eìgen gedachten.... Honderd jaar voor uw geboorte wauwelden de oude vrouwen al presies eender.... Maar enfin.... u koèstert maar...
Jo
(koud):
Dus dominé.... uw voorstel betekent.... dat ik nog enkele maanden zal worden opgesloten.... bij mensen.... die als vijanden tegenover me staan.... maar me alleen fatsoenshalve dùlden.... | ||||
[pagina 113]
| ||||
Dominé
(zeer teleurgesteld):
Och.... wat zègt u dat weer scherp en harteloos.... juffrouw Jo.... uw vader verlangt naar u.... geloóft u dat niet?.... Hij lijdt onder deze toestand.... dat moest voor u toch iets betèkenen.... (Stilte, dan heft Jo het hoofd op en zegt langzaam)
Jo:
Stel nu eens dominé.... dat ik moèder moest worden.... zou m'n vader z'n voorstel dan nog doen....
Ddominé
(finaal over stag):
Neen.... dàn natuurlik niet.... dan was 't hopeloos....
Jo
(scherp):
Dan is 't hopeloos....
Dominé staat onmiddellik op als 'n kandidaat die voor een of andere akte gesjeesd is.
wim
(verbaasd):
Maar Jo.... je wilt toch de indruk niet vestigen....
Jo
(geeft hem 'n dringende wenk):
Stràks Wim....
Dominé
(diep geschokt in z'n vertrouwen op de mensheid):
Is dàt nu het geluk.... juffrouw Jo.... dat ge gezocht hebt....
Jo
(met waardige rust):
Juist dominé.... en ik heb het gevonden.
Wim
(protesterend):
Maar wat je daar zo te kennen gaf (
Jo ziet hem smekend aan
)
Dominé
(tot Wim):
U durft wèl veel op uw geweten nemen, meneer....
Wim
(fel):
Bewaar uw preken voor uw gemeente, alstublieft.... ik heb ze niet nodig.... wat Jo daar zei was 'n krankzinnigheid.... zèlfs als veronderstelling....
Dominé
(waardig):
Ik vind Jo's eerlikheid ten slotte nog simpatiek.... ùw houding daarentegen (
haalt de schouders op en gaat, op bovenmenselike wijze z'n gevoelens beheersend, naar de deur
).
Jo
(laat hem uit):
U doet Wim onrecht dominé.... hij heeft zich niets te verwijten.... Deze opvatting van het probleem doet Dominé's betonnen zeden-magazijn trillen of er 'n granaat van de ‘fleiszige Bertha’ op gevallen ware. Hij verdwijnt haastig met Jo.
| ||||
[pagina 114]
| ||||
Wim
(ze star nastarend):
Daar stà ik voor.... daar begrijp ik geen syllabe van.... dat gaat m'n verstand te boven.... waarom Jo me daar.... door die kommissionair van d'r vader.... zo laat beledigen (
stapt in stijgende verbolgenheid heen en weer
) verdomme nog toe.... als ze nou es even nagedacht had.... morgen weet de hele stad 'et en dan onverdiend.... 'n brutale, gemène leugen (
woedend
) dat is om bliksems te worden....
| ||||
Negende Toneel.
Jo, Wim.
Als Jo zacht en ernstig binnenkomt stopt Wim omniddellik z'n monoloog en z'n wandeling en kijkt haar aan als iemand die recht heeft op 'n verklaring. Doch Jo zwijgt, zodat Wim uitvaart in de toon van de diepste verongelijking.
Wim:
Maar Jo.... wat 'n krankzinnigheid heb je nòu uitgehaald. Waarom die vervloekte.... gemene.... leugen.... (
neergeslagen
) Weet je wel, hoe al die brave mensen, die ons hebben uitgejouwd.... en belasterd.... en die ik altijd heb bespuwd, omdat ze te gemeen waren.... om onze echte.... hoogstaande vriendschapsverhouding.... met d'r gore zielen te kunnen indenken.... nu zullen jùbelen.... jùbelen.... omdat we toch maar gewone.... alledaagse mensen blijken te zijn.... die niet kunnen samengaan in echte.... innige vriendschap.. zònder dat.... (
warmer
). Weet je, wat je gedàan hebt.... je hebt alles weggegooid.... ik zal nou met neergeslagen ogen die vuile bende moeten ontwijken.... en dat ònverdiend.... (
stilte
). O, als je eens wist.... hoeveel moeite het me gekost heeft soms.... hoe ik m'n spieren en zenuwen heb moeten beheersen.... hoe 't soms 'n màrteling voor me was.... je niet te kunnen vragen.... waarnaar m'n hele lijf hunkerde.... hoe k m'n gloeiende kop in koud water heb gedompeld.... om te blijven staàn.... en als me dat is gelukt.... met 'n inspanning, die jij niet begrijpen kunt, dan verwoest jij dat alles met één slag.... met je minne leugen.... en ik sta machteloos.... niemand zou me geloven als ik ontkende.... O, Jo, dat jij me dat aandoet.... jij.... de enige.... die me toch goed moest begrijpen.... die m'n zware strijd tegen 't fatsoen hebt meegevochten.. daar ben ik kapòt van.... Nou heb jij gekapituleerd met 'n leugen en ik kan er mee de schande van dragen.... (
valt op 'n stoel en duwt heftig z'n hoofd tussen z'n handen
).
Jo
(gaat naar hem toe en legt haar hand op z'n schouder; zacht en ernstig).
Wim, wil je es luisteren (
Wim beweegt zich niet
) Wim, ik heb gelogen, jongen.... maar die leugen zei ik uit liefde voor jou.... voor jouw bestwil....
Wim
(trekt z'n schouder, waarop Jo's hand rust, met 'n ruk weg; heftig):
Uit liefde voor mij.... voor mijn bestwil.... maar Jo.... ben je gèk.... is het voor mijn bestwil.... dat morgen al onze brave vrienden | ||||
[pagina 115]
| ||||
en kennissen de koppen bij mekaar steken om het pikante nieuws te begnuiven.... dat ik wereldwijze glimlachjes en toespelingen zal hebben te verdragen.... waartegen ik finaal machteloos zal staan.... ik zal waarachtig dat soort niet meer recht in d'r vunze ogen durven kijken.... en dat heb jij gedaan.... uit lièfde.... dàt soort liefde....
Jo
(haastig):
Belaster onze liefde tenminste nièt, Wim.... 't is al erg genoeg, dat je het jezèlf doet....
Wim
(verontwaardigd):
Ik mezelf....!
Jo
(ernstig):
Ja, jij jezèlf.... Och Wim.... denk es aan wat je stràks hebt gezegd.. toen je 't over je gedùld had.... moet ik dat allemaal opnemen als scherts ....neén hè.... dat meen je ernstig.... dat klinkt als'n verwijt aan mij....
Wim
(stug):
Niet aan joù.
Jo
(a. b.):
Aan wie dan?
Wim:
Misschien aan mezèlf....
Jo
(buigt zich vertrouwelik over hem heen):
Durf je er jezelf wel rekenschap van te geven, jongen.... waarom je dat zelfverwijt verdiént....
Wim
(heftig):
Of ik dat dùrf?.... Moest ik het al geen honderd keer gedaan hebben.. zelfs stràks nog.... toen je die boodschap deed....
Jo
(met zacht verwijt):
En waarom heb je er dan nooit over gesproken tegen mìj.
Wim
(kort):
Omdat ik stérk wilde wezen....
Jo
(hartstochtelik):
Och.... stérk.... jij. die altijd gevochten hebt tegen fatsoens- en zedelikheidsgehuichel.... je hebt er in je eigen leven voor gebògen.... in onze mooiste uren.... in jouw sterkste ogenblikken....
Wim
(heftig bewogen):
Ik gebogen.... noòit.... dat heb jij nu gedaan....
Jo
(dwingt zich tot kalmte):
Luister jongen.... Straks heb je het zélf al gezegd.... in je drift.... en al eer.... met 'n soort zelfbespotting.... heb je je beroepen op de inspanning.... die je soms nodig had.... om mij niet meér te vragen. | ||||
[pagina 116]
| ||||
En Wim.... ik wist dat al maandenlang.... 'n vrouw voelt dat dàdelik.. daarom heb ik ook begrepen, dat achter jouw spot.... smart zat.... (warmer) o jongen, denk is aan onze mooie avenden.... als we samen gelezen hadden.... en stil zaten.... mekaar lang.... en diep in de ogen zagen.... dan was er niets tussen ons.... dat vreemd was aan ons eigen ziel.... jij zag mij.... en ik jou.... Dan stond je op Wim.... en nam me in je sterke armen.... en droeg me naar de divan.... en dan zoende je me (heel zacht) zoals je me had aangezien (met iets schrijnends in de stem) maar dàn was het uit.... dan vertroebelde jouw mooie, klare liefde.... dan dorst je niet meer jezèlf te zijn.... dan kwam je zelfbeheersing.... zoals jij jezelf wijsmaakt.... dan begon je in jezelf te debatteeren met je tegenstanders.... met de mensjes.... met het fatsoen.... en natuurlik verloòor je het.... je wendde je àf.... er kwam verwarring in je ogen. O Wim.... m'n sterke zwakke jongen.... wat was je dàn klein....
Wim
(grimmig):
Als je me straks had hooren redeneren, had je geweten.... dat ik dat zelf waarachtig wel voel (haastig) . Toch was 't niet àlles vrees of kleinheid.... er was òòk 'n goed element in.... ik wilde jou niet beledigen....
Jo
(met iets honends):
O Wim.... wat 'n burgerlike retoriek (zachter) Weet je nog jongen.... als we daar zo zaten.... zwijgend.... (heel zacht) en als jij mij in je armen nam.... Wim.... en me zoende.... hoe kòn er dan iets beledigends tussen ons bestaan.... ik dacht nog alleen aan joù... en jìj aan mij.... of eigelik dachten we in 't geheel niet.... als je mekaar zó liefhebt.... heb je geen gedachten.... en juist dat jij gìng denken.... was het einde ervan. Hoe zou jij het gevonden hebben.... als ik op zoo'n ogenblik om 'n boek had gevraagd.... of zelfs maar had gespròken....
Wim
(met zelfverwijt):
Ja.... dan was alles kapot geweest....
Jo
(hartstochteliker):
Zoiets kòn eenvoudig niet.... omdat jij in zulk een ogenblik àlles voor mij was.... en ik niets voor mezèlf.... Maar ik was niet alles voor joù.... voor joù bestond er óók nog fatsoen.... en 'n lasterende buitenwacht.... en dat vond ik 'n belediging....
Wim
(bitter):
Denk je dan, dat ik niet geleden heb.... dat ik mezelf niet alle verwijten heb gedaan.... die jij me nu doet (bijna bruut) . Maar jij bent m'n vroùw niet.... en de wereld eist daarvan de konsekwenties.... hoòr je 't.... dat éist ze....
Jo
(aanvankelik rustig):
En wat zijn die konsekwenties.... Wim.... Wil je die óók aanvaarden.... Weet je wel.... dat dàt de ergste belediging voor 'n vrouw is.... als de man haar opeist op 'n soort rechtsgrond.... met 'n bewijs | ||||
[pagina 117]
| ||||
van de burgerlike stand.... Wie liefheeft weèt van geen recht.... en van geen tijd.... liefde komt.... als ze wil.... niet als wij willen.... (heftig) O, ik hàat ze zo.... die spottende glimlachjes.... en welwillende informaties op de eerste huweliksdag.... dat is voor 'n vroùw om zich doód te schamen.... daar ligt de vloek van de koop nog op.... wie dat aanneemt verlaagt liefde tot berekening.... en z'n vrouw tot een slachtoffer daarvan.... (zacht): Wim.... wij hebben wat beters....
Wim
(neemt Jo's beide handen en trekt haar ontroerd tegen zich aan):
Lieveling.... je hebt gelijk.... ik ben gek geweest op m'n hòog zédelik voetstuk.... m'n arduinen rots.... was 'n warme stoof van 'n burger-juffrouw.... je hebt me eràfgegooid meid.... de operatie was pijnlik.... maar nodig (moeilik en zeer zacht) nòdiger dan je weet....
(Jo ziet hem vragend aan, doch Wim ontwijkt haar blik en zoekt in heftige tweestrijd naar 't begin van zijn konfessie).... Jo.... doe het licht uit.... wat ik zeggen wil.... is zo moeilik....
Jo
(z'n haren strelend):
Arme jongen (ze staat op, steekt de kaars aan, doet daarna het gaslicht uit en troont Wim mee naar de divan; zij gaat daarop zitten, en Wim zet zich op 'n bankje aan haar voeten. Jo neemt z'n hand en beiden zien elkaar lang in de ogen).
Wim
(heftig uitbarstend):
Ook m'n zèlfbeheersing.... Jo.... was maar schìjn.... ik ben zelfs een paar maal bezweken.... (honend) .... ìk met m'n sterkte.... hè.... waar ik zo groots op was (smartelik) onanie.... (verbergt z'n hoofd als in schaamte in haar schoot).
Jo
(herkrijgt na smartelik gelaatsvertrekken haar zelfbeheersing; met oneindige tederheid):
Vergeef.... me.... Wim.... ìk heb òòk schuld.... ik had éér moeten spreken....
Wim
(met donkere, bijna monotone angst-stem):
O.... die nachten, Jo.... als je ontwakende mànnelikheid je lichaam in vuur zet.... je kop verhit.... je slapen doet bonsen.... als je verbeelding de koorts heeft.... en je ziet visioenen.... als op de tekeningen van Ropps.... Dan wentel je je om.... van links naar rechts.... en van rechts naar links.... of je gaat achterover liggen.... of voorover.. of je probeert de sekonden te tellen.... of te denken aan je werk.... aan 'n artiekel waaraan je bezig bent.... aan iets nuchters.... 'n wiskundevraagstuk bijvoorbeeld.... maar 't hèlpt niet.... je lichaam is sterker.. jeukprikkellingen verscheuren je aandacht.... en trekken je wil aan flarden.... en je moet dènken.... mòet denken....al maar weer aan hetzelfde.... met datzelfde niet te bevredigen verlangen.... dat je hart doet bonsen tot benauwens.... je kussen doet ritselen.... en schuren onder je slapen.... je keel dichtsnoert.... zoodat je met half-open mond ligt te hijgen (stilte) . En je wil smelt weg als was tussen je saamgeknepen.... gloeiende vuisten.... nog eenmaal komt je volle.. nuchtere bewustzijn in je pijnlike kop.... als morgenlicht in'n rouw-
| ||||
[pagina 118]
| ||||
kamer.... je wilt òpstaan.... 'n bàd nemen.... maar je hebt er de moèd niet meer toe.... en je dommelt weer wèg - half bewusteloos.... maar met koortsgloeiïngen als scheuten heet water over je ganse lichaam... en koorstvisioenen in je hamerende kop (dof) . En dan komt de ontspanning als'n weldaad.... met de zware versuffing als van morfine.... en langzaam komt een groote loomheid.... die rust geeft.... en je dommelt zwaar in.... met nog'n vaag nagevoel van ellende.... O.... die nachten.... die nachten.... (lange, duistere stilte) .
Jo
(met diepe ontroering):
O Wim.... wat zou het veel mooier geweest zijn.... tussen ons.... als het de waarheid geweest was.... die ik straks zei tegen die dominé... nu zijn jouw eerlike ogen troebel van smart en verwarring.... dàn zou er 'n heerlike rust tussen ons zijn.... de rustige liefde van man en vrouw... (heel zacht) o.... naar die rust.... naar die bevrediging.... na vier jaar wachten.... heb ik zo innig verlangd....
Wim
(begrijpend):
En daàrom zei je straks die heérlike leugen.... Jo.... daárom nietwaar?
Jo
(zacht):
Ja Wim.... 't mòest.... dat voel je nu zèlf....
Wim
(in ekstase):
En ik heb je met m'n banale verwijten overlàden.... terwijl jìj eerlik was.... en ik niet (gaat naast haar op de divan zitten, slaat z'n arm om haar heen en trekt haar tegen zich aan) O.... lieveling.... wat heb ik gehunkerd naar jou.... naar de weelde van jouw lijf.... naar de rust.... ....en de bevredigende stilte daarna.... naar jouw kus op m'n mond.... bij 't ontwaken.... O.... Jo.... als we elkaar voor 't eerst in de ogen zullen zien als man en vrouw.... dan zal de heerlike.... rustige.... zuivere liefde die we erin zullen peilen.... ons met geluk vervullen tot in het diepste van onze ziel.... (hartstochtelik) Jo.... nu màg je me niet langer laten wachten....
Jo
(tracht zich zacht los te maken):
Nee Wim.... nu niet....
Wim
(hartstochtelik smekend):
Jo.... Jo (staat op en zegt peinzend maar met beslissende nadruk) : Nee Wim.... nù niet....
Wim
(springt woest op en loopt heftig de kamer op en neer, eindelik schor van aandoening):
Bah.... je speelt 't spelletje van 'n kokette vrouw.... steek het licht asjeblieft maar op.... 't sprookje is uit....ik verlang nuchterheid.... | ||||
[pagina 119]
| ||||
Jo
(gaat naar hem toe):
Wim.... zou je willen.... dat dìt liet einde was.... van deze avend van strijd.... ach jongen.... we hebben nu gevochten.... tegen 't fatsoen.... en we hebben immers overwonnen.... laten we nu tot rustige.... eenvoudige klaarheid komen.... dat we die dingen weggegooid hebben.... als opveegsel in de vuilbak.... (heel zacht) en dan zal je op 'n avend.... misschien wel héél gauw Wim.... weer tot me komen.... als de fiere veroveraar.... met al jouw kracht en al jouw liefde.... en zonder die andere dingen.... die we nu overwonnen hebben.... dan zullen we niet meer denken.... maar spelende.... gelukkige kinderen zijn....
Wim
(neemt Jo's beide handen en trekt haar naast zich voor de verandaramen, waardoor bleke maanglans hen omhult met koele innigheid. Een lange stilte. Eindelik zegt Wim met herwonnen zekerheid)
Lieveling.... op die avond.... zullen we eenzaam zijn als die sterrenhemel.... onberoerd door alles.... wat klein is.... er zal niets zijn als onze liefde..
Jo
(hem innig omhelzend):
M'n stèrke jongen....
Het doek zakt langzaam.
18-5-'10 Mr. Punch. |
|