je tot de tranen je over de wangen liepen - maar die tranen verklaarde je uit edelaardige ontroeringen en de lach zag niemand.... natuurlik niet. Het leek of het duizendjarig rijk voor jullie was aangevangen! Wat was een koning, een keizer, een tsaar? Hoogstens een paradepop, die jullie het volk voorhield, die danste naar jullie nadrukkelik pijpen. Maar de meesters der wereld, dat waren jullie.... En zelfs je vroegere, enige meester, het kapitalisme, dat jullie in je afschuwelikste, moderne vorm geschapen had, het was je slaaf en het braakte goud op je bevel, goud, waarmee je het bijna zelf verstikt had in je krankzinnige roes van overmoed....
Die oorlog! maar dat was voor jullie de intrede in het paradijs! Elke minuut van de dag kon je allerheerlikst liegen en de feestmalen, waaraan je beroepmatigtezwetsen stond, er kwam geen eind aan. Jullie vochten (d.w.z. natuurlik, jullie lieten vechten, want jullie eigen huid was te kostbaar en te fijn!) voor het recht van de kleine naties, of voor een eenvoudige plaats onder de zon. En het volk juichte: iets van jullie edelmoedigheid, van jullie glans, straalde op het volk af.... En je vocht tegen het Barbarisme, en de anderen tegen de samenzwering om hen van den aardbodem te verdelgen. En je ontstak in edelmoedige toorn, toen een van jullie bende sprak van een heilig verdrag als van ‘een vodje papier’.... En je had gelijk, dat je boos was en ontdaan! Natuurlik hadden jullie zelf honderd maal een even heilig verdrag geschonden en was je elk uur van de dag bereid het weer te doen.... maar dat zégt men niet, nietwaar? Men brengt zijn stand niet in diskrediet door een misdaad tegen de driemaal heilige leugen te begaan!.... En jullie hand lag met zo diep welbehagen om de hals van de wereld en drukte maar, drukte maar aldoor sterker, kneep vaster en vaster de adem af van die stikkende keel, die niet begreep en die nog trachtte te juichen in zijn benauwdheid.... omdat jullie spitse mond maar aldoor zulke mooie, zulke opwindend mooie woorden sprak....
Het was een bloedige orgie, een wellustig feest voor jullie tot monsterachtige tegen-natuurlikheden vergroeide zielen....
Ach....
En toen kwam het einde. Toen moest er vrede gemaakt worden! En verbaasd heb jullie vastgesteld, dat dit werk het bijna onmogelike van jullie vergde: je moest voor de dag komen met directe woorden, die precies zeiden, wat ze betekenden! Men verlangde nota bene van jullie.... ha! ha! ha! wat een ontzettende ironie! van jullie verlangde men, dat je de waarheid zou spreken!.... Lang hebben jullie mekaar aangestaard, bleek en ontdaan. Met afwezige blikken keek je rond, angstig, bevreemd. Kon dat? Kon het leven zo wreed zijn, dàt van jullie te vergen? Was dat het loon voor je onvermoeide inspanning, voor je eindeloze, onaantastbaar-koelbloedige volharding in het meest consciëntieuze bedrog? Afgrijselik! Welk een Noodlot!.... Op de ereplaats aan jullie tafel zat de Waarheid, naakt, schoon, glimlachend. Jullie hebben nog getracht natuurlik, haar te depraveren, haar ook tot je deerne te maken, zoals je de Pers gedaan had, maar het ging niet. Je kon niet ontkomen aan dit noodlot. Nu móest je waarheid spreken. De waarheid over jezelf.... Het allerergste!
Het heeft lang geduurd en het is een uiterst pijnlike operatie geweest. Jullie hebben je gekronkeld en gewrongen in de onmogelikste bochten,