| |
| |
| |
De verslagenen
dialoog Door A.M. de Jong.
Dramatis personae:
De Jonge Man. |
De Vrouw. |
De Bediende. |
Het toneel verbeeldt een herenkamer, ingericht met aan raffinement grenzende fijne smaak. Een zwaar, gebeeldhouwd bureau in laatgotieke stijl recht in het midden op de achtergrond, tussen de twee brede, naar buiten opengeslagen ramen. Op het buro boeken en papieren, een inktstel van zeldzaam doorschijnend porcelein, zeer bizondere schrijfbenodigdheden, een wonderlik gesneden Boeddha-beeldje van donkerbruin hout, en op den hoek een ranke kristallen vaas, waarin twee pas-gesneden theerozen aan lange, even gebogen stelen. Langs de wanden overal oude en oosterse wapens, enkele etsen zonder lijst, en tegen de linkerzijwand een donker schilderij in vergulde lijst: een landschap in avondschemering. Zware Perziese tapijten op de vloer, die elk geluid van voetstappen dempen moeten. Tegen de rechterzijwand een brede, zwartmarmeren schoorsteen, waarop een monumentale, antieke pendule met langzame, duidelik-hoorbaren tik; op de hoeken twee beelden van glanzend wit marmer, vrouwenfiguren; verder een zeer slank vaasje met enkele vreemde orchideeën. Boven de schoorsteen een groote Venetiaanse spiegel, gedrapeerd door een somber kleurige, Indiese shawl.
Naast het buro aan de rechterzijde, voor het open raam zit een jonge man, lusteloos achterover leunend in een brede, leren clubzetel. Hij is gekleed in een lichtgrijs flanellen zomercostuum. Ongeveer dertig jaar. Slank en blond. Gladgeschoren. Om de fijne mond een melancholiese trek, lichte rimpels over het blanke, hoge voorhoofd. Als hij zich beweegt of spreekt, duiden zijn bewegingen en zijn stem op een onoverwinnelike vermoeienis, die echter eer psychies dan lichamelik moet zijn.
Op zijn knieën ligt een grote, witte angorakat, die hij streelt in onbewuste beweging van zijn lange nerveuze handen. De rechterhand hangt slap over de leuning van zijn zetel en houdt een brandende sigaret, waarvan helderblauwe rookspiraaltjes opkrinkelen. Hij kijkt naar buiten, waar het rode avondlicht over de bomen hangt, maar hij doet het, als alles bijna trouwens, gedachteloos en zonder enige opmerkzaamheid of blijk van emotie.
Langzaam valt de avond. De kleuren buiten worden doffer en in de kamer sluipt een zware schemering, die steeds dichter wordt, tot men den jongen man bij het raam nog maar ziet als een donker silhouet tegen de lichtere schemering buiten.
| |
| |
Dan rinkelt een schelletje. Even later schuift de portière in de linkerachterhoek open. Een bediende verschijnt, bijna onzichtbaar in de duistere kamer en zegt met koele, afgemeten, correcte stem:
Een dame, meneer, om u te spreken.
(lusteloos; in zijn stem klinkt een lichte ontevredenheid door):
Wat wil ze van me? Wie is het?
Vóór de Bediende kan antwoorden wordt de portière met een ruk achter hem opengeschoven en een donkere schim verschijnt naast de Bediende. Het is een dame van hoge gestalte. Snel schuift zij langs de Bediende heen en loopt door tot midden in de kamer. De Jonge Man ziet en hoort haar. Hij staat langzaam op en kucht. De Bediende verdwijnt. De Jonge Man draalt eenigen tijd en draait dan plotseling het electrische licht op. Sprakeloos zien zij elkaar aan.
De Vrouw is mooi, goudblond, een ovaal gezicht met grote, helderblauwe ogen; iets jonger dan de Jonge Man, een volle, rijpe schoonheid. Zij is in reiscostuum, een bruin-leren tasje in de hand, de voile teruggeslagen over de rand van haar grote, geel-strooien hoed.
De Jonge Man ziet haar langen tijd onbewegelik aan. Nerveuze trekkingen beven om zijn mond. Hij slikt enige malen, strijkt zich over het voorhoofd en laat de hand weer slap langs zich neervallen.
De Vrouw is uiterst zenuwachtig. Zij knipt met de ogen en tracht te glimlachen, maar haar mondhoeken bewegen zich slechts moeilik. Zij kijkt met blijkbare verslagenheid naar de Jonge Man en bijt zich op de lippen.
Eindelijk doet de Jonge Man een stap naar voren, blijft weer staan en zegt met onzekere, enigszins hese stem:
(zacht, als beschaamd):
Leo....
Weer staan beiden zwijgend tegenover elkaar. De helft van de kamerbreedte is nog tussen hen. Plotseling loopt de Vrouw naar de Jonge Man en steekt hem de hand toe. Hij neemt die met een langzame beweging in de zijne, houdt haar vast en ziet de Vrouw recht in de ogen met een peinzende blik. Langzaam slaat zij de wimpers neer. Dan laat de Jonge Man haar hand los en doet een schrede achteruit. Zijn gelaat wordt strak en koel. Uit zijn houding is alle onzekerheid verdwenen; beleefd, correct staat hij tegenover haar: een man-van-de-wereld, die zijn verwondering over dit bezoek op dit uur bewimpelt. De Vrouw ziet op en schrikt van de verandering in zijn gelaat en houding.
(koel, volkomen zich zelf meester):
Waarmee kan ik u van dienst zijn.... Mevrouw?....
(verblekend, een zacht verwijt in haar onzeker klinkende stem):
O.... Leo.... waarom....
| |
| |
(koel):
Mevrouw.... ik kan mij inderdaad niet voorstellen.....
(nerveus):
Niet zo.... Leo.... zo niet.... je doet, als had je me nooit gekend.
(bitter):
Ik heb het vaak gewenst, Mevrouw.....
(ziet hem aan, na een korte pauze, treurig):
Moet ik weer dadelijk heengaan?
(onbewogen):
Ik kan mij niet voorstellen, Mevrouw, dat wij elkaar iets van belang te zeggen kunnen hebben.... nu nog....
(haastig):
O ja.... Leo.... veel, heel veel.... Ik ben gekomen om je vergeving te vragen!....
(met snijdende ironie, na een korte, droge lach):
Ach kom.... U.... mij?.... Kom tot u zelven, Mevrouw.... u is overspannen....
De Vrouw buigt het hoofd en laat zich op een stoel bij de tafel neer; het tasje valt op de grond, zij legt het hoofd op de armen en begint te snikken. De Jonge Man ziet op haar neer, keert zich naar het raam en kijkt naar buiten in den avond, de handen op den rug, zenuwachtig spelend met de vingers. De kat loopt spinnend om de voeten van de Vrouw en strijkt zijn kop aan haar rok. Na een korte pauze keert de Jonge Man zich bruusk om, even kijkt hij als in tweestrijd naar de Vrouw, loopt dan snel op haar toe, legt de hand op haar schouder en buigt zich lichtelik over haar neer. Als hij nu spreekt, heeft zijn stem een zachter klank dan eerst, die echter dadelik weer verdwijnt, als zij haar gezicht naar hem opheft.
Marie.... Marie.... niet zo.... Wat is er dan?
(het hoofd opheffend, ziet hem door haar tranen heen aan, enige seconden lang. Hij trekt langzaam zijn hand terug en richt zich weer op; zij vraagt zacht:):
Begrijp je mij dan niet.... Leo?....
De Vrouw vat zijn hand. Hij wil die terugtrekken, maar zij houdt haar vast. Zij spreekt snel, zichtbaar zich opwindend. De Jonge Man staat half afgewend. Hij blijft zich zelf geheel meester en behoudt zijn masker van lusteloze berusting in den toestand.
Leo!.... o nee.... trek je hand niet terug.... laat me je alles.... alles zeggen....
| |
| |
(op zijn oude toon van koele reserve):
Het is onnodig, Marie.... ik weet alles.... alles wat je me zou kunnen vertellen....
(hartstochtelik):
Het is niet waar.... Je weet niet alles.... je weet niet, wat ik geleden heb.... wat ik nog lijd.... om jou.... (een trieste glimlach glijdt over zijn gelaat, zij merkt het op.) O, ik heb je groot onrecht aangedaan.... ik weet het wel, dat je me daar om haat nu.... nietwaar, je haat me?
Zij ziet hem vol verwachting aan, hopend blijkbaar, dat hij haar zal tegenspreken. Maar hij volhardt in zijn zwijgen, maakt zacht zijn hand los uit de hare, en keert zich nog verder af.
(droevig):
Je zegt niets?....
Hij blijft onbeweeglik staan. Dan springt ze van haar stoel op en valt hartstochtelik uit:
O, maar je hoeft ook niets te zeggen.... ik weet het wel.... en je hebt gelijk: Ik heb je zoveel kwaad gedaan.... ik besef dat nu eerst helder.... (zachter, bijna smekend.) Kun je me vergeven, Leo?.... Leo?....
(afgewend):
Waarom ben je hier gekomen?
(zeer zacht):
Om jouw vergiffenis te verkrijgen.... en.... om alles weer goed te maken, wat ik misdaan heb....
(zich met een ruk naar haar toewendend, heftig):
Wat?.... Wat zeg je daar?....
(hoopvol):
Ik wil àlles herstellen, Leo.... (gaat dichter bij hem) . Begrijp je me nu? Ik heb zo'n berouw.... o, je weet het niet.... Altijd, al die jaren heb ik er aan gedacht, wat ik jou gedaan had.... Ik heb lang gehoopt, dat het slijten zou.... Ik heb getracht mijzelf wijs te maken, dat het sentimentaliteit was, dat ik het overwinnen zou en moest.... dat zo het leven was....
(bitter):
Inderdaad.... het leven is niet anders....
(overtuigd):
O, toch wel, Leo.... het is heel anders.... het was mijn schuld.... ik heb het opzettelik zo gemaakt.... O, men kan alles doen, maar willekeurig beschikken, dwingend beschikken over zijn ziel, dat kan men niet.... Niet ongestraft.... Ik behoef het je niet te zeggen.... jou had ik lief (De Jonge Man knikt.) En toch trouwde ik een ander.... Hij was zo ongelukkig.... je weet alles.... hij had niemand, en niets.... en jij.... jij had alles, wat maar begeerlik is: rijkdom, geest, schoonheid..
| |
| |
Daarom dacht ik, dat ik het wel doen mocht, niet alleen, maar dat het moest, dat het een schone, verheven plicht was.... en ook verkeerde ik in den waan, dat ik voor jou niet meer dan een meisjesachtige genegenheid koesterde ten slotte.... Dat ik mijn man gelukkig zou maken en daarin mijn eigen geluk zou vinden.... En dat jij mij wel vergeten zou voor een ander, en ook gelukkig worden.... Ach, hoe dwaas was dat alles!....
(met ontwaakte belangstelling):
En nu?
Nu?.... Nu heb ik vijf jaren lang, dag aan dag geleden.... En het is ál erger geworden.... Ik hoorde van jou.... ik las je gedichten en langzamerhand is het tot mij doorgedrongen, wàt ik eigenlik gedaan had.. Ik ben gaan begrijpen, dat ik de grenzen van de mogelikheid overschreden had, ver overschreden.... O, Leo, als je wist, hoe ongelukkig ik geweest ben.... hoe mateloos ellendig.... De rust, die ik verwachtte, bleef uit... Ons huis werd een folterplaats voor ons beiden.... En we waren getrouwd.... En we hadden geen kinderen.... Ik kreeg een tegenzin in hem.... ik zag hem (hoe onrechtvaardig!) aan voor de oorzaak van al deze ellende, en mijn weerzin werd een onoverwinnelike afkeer.... Als hij mij liefkoosde, was het of ik mij brandde, en een vurige schaamte verteerde mij.... je kunt dat niet begrijpen, je bent geen vrouw.... Het was zo afschuwelik, Leo.... en ik heb het niet langer kunnen verdragen: ik heb hem alles gezegd.... Hij was wanhopig, wilde het niet geloven.... o, hoe ik hem toen verachtte om zijn blindheid!.... Ten slotte heeft hij mij geslagen!.... Weet je, wat dat zeggen wil, Leo, geslagen te worden? Voor een vrouw?.... Welnu, ik was blij, dat hij mij sloeg!.... O hij mocht mij slaan, zo veel en zo hevig als hij verkoos... Alleen zijn liefkozingen kon ik niet verdragen.... alleen zijn liefkozingen waren voor mij als zovele ondragelike kwellingen, als zovele diep beschamende beledigingen.... Ik heb gewenst, dat hij mij doden zou.... het was de rustigste oplossing geweest voor mij....
(zacht):
En nu ben je hier?.... Waartoe?....
(angstig):
Dat heb ik toch al gezegd.... Leo.... dat begrijp je nu toch wel.... Ik ben gekomen, om alles weer te herstellen.... om eindelik mijn gemoedsrust terug te winnen, en jou het deel te geven, dat je onvervreemdbaar eigendom was.... Ik ben weggegaan van huis.... naar jou.... Ik kon het niet meer uithouden.... ik zou gek geworden zijn!....
Korte pauze. De Jonge Man staat weer met half afgewend gelaat en staart peinzend door het raam naar buiten, zijn ene hand rust op de tafel, met de andere strijkt hij zich over het voorhoofd. De Vrouw loopt op hem toe, neemt zijn hand in beide de hare en ziet hem smekend aan. Hij verroert zich niet.
| |
| |
(met zachten drang):
Leo.... kun je me vergeven?.... Zie, ik kom naar je toe als een arme vraagster, gebroken.... Ik heb geworsteld, zo lang ik kon.... nu zijn al mijn krachten uitgeput.... ik kan niet meer.... ik geef me over.... Leo?....
(mat):
Je komt te laat, Marie.... Het kan niet meer....
(laat verschrikt zijn hand los en ziet hem aan met angstige verbazing):
Wat zeg je?.... Leo.... Wat bedoel je?....
(met een vermoeid handgebaar, bijna toonloos):
Begrijp je dat dan niet?.... Heb je het heus nog niet gezien?...... Het is te laat.... het is alles voorbij.... ik ben dood....
(terugwijkend, angstig):
Leo!.... Leo!
(haar aanziende, kalm):
Nee, 't is waar.... je kunt dat moeilik verstaan.... Ga even zitten, Marie, dan zal ik trachten, het je te vertellen....
Zij laat zich neer in een fauteuil, en ziet hem met wijdopen oogen aan. Hij spreekt zeer langzaan, een enkele maal komt er meer relief in zijn toon, maar de hoofdindruk moet er een blijven van matheid, van lusteloosheid, uit over-vermoeidheid ontstaan.
Je bent te laat gekomen, Marie.... Als je een paar jaar eerder gekomen was, in den tijd, toen ik die gedichten schreef,... ja, dan... misschien... Maar nu niet meer.... Het is ontwijfelbaar zeker te laat....
Zie eens om je heen, in deze kamer.... Je kent mijn vroeger leven, je weet alles van mij, zoals dat vroeger was. Welnu, kijk goed toe en herinner je.... en alles wat ik vroeger levend in mij had, zul je hier, tot uiterlike zichtbaarheden gestold, voor je zien.... En dat is het symbool van wat er in die jaren, waar je daareven van sprak, met mij gebeurd is.... Zie mij zo angstig niet aan, Marie.... het is wel goed zo.... Dit alles, tot in zijn verste betekenis en symbool doorschouwd, is uit mij geweken, begrijp je?.... Alles.... ik heb niets meer in mij.... Ik leef alleen nog uitwendig, in gebaren, in bewegingen, ik spreek,.... maar innerlijk ben ik dood.... al sedert lang....
(gelaten):
O neen.... al sedert lang niet meer.... hoe zou ik dat kunnen? Ook dat is uit.... Weet je, ik heb geen emoties meer en ik mis zelfs de ironie om deze emotieloosheid te kunnen omscheppen tot iets belangwekkends.... Ik ken nog slechts sensaties.... en dan nog slechts vage en onbeduidende.... Ik heb voor niets meer belangstelling.... alleen uiterlike dingen kunnen mijn aandacht nog even gevangen
| |
| |
houden, maar dan nog alleen negatief: om te zorgen, dat ze mij niet hinderen.... Mijn nagels interesseren mij meer, dan mijn gezondheid.. Ik leef eigenlik ook niet meer, wat je noemt léven.... Ik wacht enkel maar af....
(glimlachend):
Het einde, Marie.
(huiverend):
Dat alles om mij?.... O, Leo....
(aarzelend):
Dat weet ik niet, Marie.... dat weet ik niet zeker.... O, jij bent wel de eerste oorzaak geweest.... maar soms denk ik wel eens, dat er toch iets anders nog was.... iets, dat wij geen van beiden kenden of konden voorzien.... Wie weet.... misschien ben ik het zelf....
(zacht schreiend):
O, Leo!.... vergeef me toch....
(zonder hardheid):
Neen, Marie.... ik zal je niet vergeven.... o, nee, verlang dat niet van me.... dat mag ik niet meer.... Och.... ik ben niet boos op je.... nu niet meer.... maar ik zal je toch niet vergeven....
ziet hem verbijsterd aan, mompelend):
Hoe kan ik dat begrijpen?....
De Jonge Man loopt onder het volgende af en toe even heen en weer. Een enkele maal laat hij zich door zijn woorden meeslepen en wordt zijn toon teder of bitter, maar slechts in flauwe nuancen, en voor korte ogenblikken. De Vrouw volgt zijn discours met steeds stijgende belangstelling en haar telkens wisselende gelaatsuitdrukking toont, hoezeer zij met zijn verhaal meeleeft.
Ik weet niet, of je het ooit begrijpen zult.... Het is zo vreemd.... Nu jaren geleden, in den tijd toen wij beiden zo jong waren, en toen wij in onzen waan elkaar een paradijs op aarde toedachten, Marie, toen was er niemand zò uitbundig vrolik als ik, je weet dat nog wel.... en niemand had zò veel verlangens en verwachtingen.... Het leven was ons als een gouden droom, schoon en omhuld van blijde mysteriën.... Toen is hij gekomen en alles werd anders, het leven droeg plots een nieuw geheim, dat niet vreugdig was.... er was een onrust in onze verhouding geslopen.... Ik begreep het niet, natuurlik niet.... ik was een knaap en kon het niet begrijpen...... Ik leerde toen, wat verdriet was.... een langzaam mij besluipend, stil verdriet, dat mijn keel beklemde soms en mijn ogen vochtig maakte van een pijnlike traan.... O, een heel natuurlik verdriet.... dat ik nu betreur niet meer te kennen.. Want ik ken ook geen verdriet meer, Marie.... zelfs nu, in dit ogenblik niet....
| |
| |
(verslagen):
Leo.... je spreekt zo wreed.... zo koud....
(met een flauwe glimlach):
Zeg dat niet, Marie.... Ik moet het alles wel zo zeggen, omdat je niet van hier mag gaan zonder àlles begrepen te hebben.... en begrepen, dat alles voorbij is.... voor goed.... (kleine pauze) .
Toen je er voor het eerst over sprak, dien zomeravond, weet je 't nog?.... o, toen moest ik wel lachen.... Ik vond het zo innig belachelik.... en ik was blij, dat het dát maar was.... ik kende toen niet de gevaarlike neigingen van de jonge-meisjesziel.... het verlangen, de drang om zich te geven, om een daad te doen van volkomen overgave aan.... ja, aan wat dan ook.... een drang, die tot idee-fixe worden kan en verwoestend werken.. ook in anderer leven.... Ik dacht, dat ik het alles wel zou kunnen wegpraten.... En dat leek ook eerst zo.... je gaf toe, gaf je gewonnen, je lachte mee.... Nooit, Marie, ben je zo zeer van mij geweest als toen, die enkele weken na dat gesprek. Weet je het alles nog?.... Marie?....
(hem strak aanziende, met omfloerste ogen):
O, Leo....
Zo gelukkig ben ik nooit geweest, noch daarvoor, noch daarna.... Soms herinner ik mij opzettelik de avonden, dat wij samen waren, en hun verloop.... Het is mij dan, alsof ik zacht voor mij heen een schoon gedicht zeg.... van een onbekend, groot dichter.... niet van mij.... want het is voor mij niet meer mijn verleden, dat ik overpeins.... het is alleen een schoon en vreemd gedicht....
Jij, Marie,.... lag dicht tegen mij aangevlijd en ik hield mijn arm om je heen geslagen.... Spreken deden wij niet.... wij zagen elkaar aan en in jouw ogen was een wonderbare glans, die ze eindeloos diep deed schijnen, ondoorgrondelik.... Er was iets in, dat mij bedwelmde, omdat ik het niet begreep.... een vraag?.... een vermoeden?.... iets heel vaags en teders.... het was dát, dat schrikkelijke, dat je vervoerd heeft tot je daad.... maar wij wisten het niet.... O, dat was wel een tijd vol verrukkingen.... Ik streek springende gouden krulletjes van je voorhoofd, en kuste je soms aandachtig, laag in je hals.... kleine trillingen huiverden over je heen en je drukte je vaster tegen mij aan.... Een nerveuse glimlach ontblootte even je witte tanden, en je lippen er omheen waren zo rood.... Je streelde mijn hand en je streek door mijn haar.... en ik kuste je weer op je ogen, op je voorhoofd, zacht en voorzichtig.... in onbegrepen eerbied.... Mijn hand lag op je hart en ik voelde het kloppen met onrustigen slag, en ook mijn hart begon sneller te slaan.... een vreemde opwinding steeg mij naar het hoofd.... Zo ging stonde na stonde voorbij.... en als je weg was, liep ik als dronken door mijn kamer heen en weer, en drukte mijn nagels in het vlees van mijn handen, en mijn voorhoofd lei ik aan het koude vensterglas.... En, alle avonden, sliep ik glimlachend in.... Is het je onaangenaam?....
| |
| |
(hem met glanzende ogen aanziende):
Nee, nee.... ga door!.. o, ga door!....
(strijkt zich met een moe gebaar over het voorhoofd; na een korte pauze).
Dat is lang geleden.... zes jaar.... eigenlik weinig, maar mij lijkt het, alsof ik spreek van tijden, ver weg en omneveld.... tijden, waaraan ik geen deel kan hebben gehad, waarin het leven van gans de wereld anders bewoog, waarin andere, blijder en beter mensen gingen, waarin andere gedachten levend waren.... waarin alles beheerst werd en tot schoonheid omgevormd, door een overal aanwezig, maar evenwel onzichtbaar en ontastbaar wonder....
Zes jaar slechts.... ondenkbaar....
Het heeft niet lang geduurd.... jouw twijfelingen zijn weergekeerd.... sterker en hechter van formule.... jouw fatale drang heeft je met ijzeren wil voortgestuwd naar je daad.... en je bent bezweken.... Hoe is het mogelik?.... o Marie.... Toen je mij je besluit meedeelde.... je onherroepelik besluit.... toen was het, of een moker met een doffen slag op mijn hoofd neerkwam.... Ik zag aan je ogen, dat er niets meer aan te veranderen viel.... en ik zag in, dat je nooit begrepen had, of zou begrijpen, wàt je voor mij geweest was, en hòe ik van jou hield.... Er is toen iets in mij gebroken, dat nooit, nooit weer geheeld is of helen kan.... Ik heb op dat ogenblik niet veel gezegd.... je weet, hoe trots ik was.... jij meende, dat ik er niet veel om gaf en we zijn koel van elkaar gescheiden.... Het was uit.... Ik had een sterk verstand, Marie, ik ben niet waanzinnig geworden.... En toch was ik eerst vijf-en-twintig jaar.... en toch zag ik met schrikkelike zekerheid, dat mijn leven in stukken lag.... dat mij nu niets.... totaal niets werkeliks meer overbleef.... Ik ben nochtans niet waanzinnig geworden.... Maar iets is er in die tijd toch met mijn geest gebeurd, iets, dat mij onmerkbaar langzaam, maar moordend zeker, gemaakt heeft tot de man, die ik ben... Het is alsof één druppel gif in mij gestort is toen, die geleidelikerwijze het ganse organisme van mijn geest verwoest heeft....
O.... mijn leven na je huwelik.... Ik heb eerst geleefd als een woesteling.... enfin.... je weet dat natuurlik wel, het is je verteld, want er is veel over gesproken.... Maar dat heeft niet lang geduurd, want al gauw walgde ik van alles, van mijn feestgenoten, van de drinkgelagen, van de vrouwen.... en het meest van al wellicht van mij zelf.... Het zou mij spoedig gedood hebben, maar ik kon het, helaas, zo lang niet volhouden.... want de kracht van mijn geest was toen al aan het minderen.... Daarop ben ik mij gaan terugtrekken.... heb mij begraven in werkzaamheden.... ik heb mij gestort in de razernij van de fabrieken van m'n vader.... maar ook dat ging niet lang.... Plotseling, hoe en waarom weet ik zelf niet, ben ik gaan schrijven en dichten.... ik had maar één onderwerp, maar dat was voldoende, om mij naam en roem te bezorgen nog eer ik er aan dacht.... Roem!.... en het was slechts de uitwerking van het laatste stadium van mijn ziekte.... het was de laatste oogst, die mijn geest kon opleveren, Marie.... en het waren droeve vruchten....
Sedert dien ben ik inwendig gaan verstenen.... Het klinkt heel
| |
| |
vreemd, maar ik weet er geen ander woord voor.... O, mijn droefheid, mijn verdriet om jou en om mijzelf en om onze liefde, het was leven, hoe zwaar ook te dragen.... Maar nu, Marie, leef ik niet meer.... ik ben heel langzaam afgestorven van het leven.... Ik heb mij omgeven van een eindeloze verfijning.... en met elke nieuwe schoonheid, met elke nieuwe weelde, die ik blijvend om mij plaatste, heb ik scherper gevoeld, hoe er iets uit mij week, hoe mijn draagkracht weer minder werd.... hoe ik.... bizar idee.... was als een schrijn vol losliggende schoonheden, die één voor één werden uitgenomen.... tot de allerlaatste toe.... Nu is het zonderlinge proces voltooid.... al zo lang.... nu is mijn leven geen leven meer, maar een zwijgende tocht.... emotieloos.... verstild en in eenzaamheid.... En ik, die niet leven kon eertijds zonder de duizend emoties en wisselingen, die ik mijzelf schiep.... ik heb maar één wens meer: dat mij niets overkomt.... En mij overkomt niets meer.... in geesteliken zin. Want al wat gebeurt is mij nutteloos en zonder beduidenis.... Zie, Marie, deze kamer.... er is geen enkele toon, geen enkele lijn in, die een gedachte wekt aan beweging, aan levendigheid.... het is alles stilte, rust, bewegingloosheid.... Zo is dit ganse grote huis, het huis van mijn ouders, die gestorven zijn.... En daarin leef ik, daarmee in overeenstemming.... Ik ga wel uit en beweeg mij tussen de mensen, maar hun stemmen klinken mij in de oren als een verre echo, en hun bewegingen lijken mij vreemd en hinderlik.... Er is een stilte in mij, die ieder ander beangstigen zou.... er is in mij een kou als van duizend winters.... Ik weet dat, en kan het voelen, maar emotionneren doet het mij ganselik niet meer.... Toen het begon, ben ik wel eens angstig geweest, een enkele maal, heel in het begin.... en heb de mensen opgezocht en hun luidruchtigheid, en heb aan jou gedacht en aan onze schoonste dagen.... Met verbazing en onrust
eerst, met gelatenheid daarna heb ik bemerkt, dat het nutteloos was, dat de luidruchtigheid niet tot mij doordrong, dat mijn verdriet van eertijds mij niet meer kwellen wou.... Ik heb er in berust als in een onafwendbaar noodlot.... ik heb er mij aan gewend.... ik weet nu niet beter meer.... Het lijkt mij natuurlik zelfs.... en de vroegere tijden, ik zei het al, lijken mij tijden uit het leven van een ander, uit de verbeelding van een dichter, waaraan ik onmogelik deel kan hebben gehad....
(schreit zacht en zeer droevig; met heel veel angst en deernis in de stem).
O.... Leo.... hoe vreselik is dat alles....
(met een vermoeide glimlach):
Nee, Marie.... het is goed zo.... nu.... En het is niet meer droevig.... Daarvoor is het te lang geleden al, dat ik lééfde....
Nu ben jij gekomen.... na heel veel verdriet.... Nu!.... O, Marie... dat had je niet moeten doen.... Ik ben zo koud, en zo doordringend helder als ijs.... Marie.... waarom ben je gekomen?....
(hartstochtelik):
Om je vergiffenis te vragen.... Omdat ik eindelik begreep. wàt ik je gedaan heb.... En om te herstellen, wat nog hersteld kan worden.... Om te trachten, jou nog wat geluk te brengen....
| |
| |
(haar scherp aanziende):
Weet je dat heel zeker.... Marie?....
(hem niet begrijpend):
O, ja!.... Waarom vraag je dat?.... Zou ik anders hier zijn?.... (Gaat met gevouwen handen op hem toe) O, Leo.... als je eens wist....
(houdt haar zacht, maar beslist op een afstand):
Ik weet!.... o, denk toch niet, dat ik niet weten zou.... Ik ben zò koud, Marie, dat ik àlles weet.... (kort stilzwijgen. Zij ziet hem in afwachting aan) Wil je nu niet heen gaan?....
(in grote angst):
Leo!.... Leo!.... jaag me niet weg!.... laat me bij je blijven.... Ik ben zo bang voor het leven geworden.... Ik kan het niet meer verdragen!....
(zacht, maar beslist):
Nee, Marie.... je moet werkelik heengaan.... Zie je dan nu niet dat ik alles begrepen heb?.... Heb jij ook alles begrepen? Ja toch?....
(nerveus):
Wat bedoel je?.... Leo!.... O, ik weet zeker, dat je iets heel vreseliks bedoelt!....
Ik weet alleen, waarom je gekomen bent....
(hem bang aanziende):
Dat heb ik toch gezegd?....
(smartelik):
O, Leo.... waarom martel je me zo?.... Zeg dan, wat je meent....
(zonder verwijt):
Je bent niet gekomen om mij, Marie!
(ziet hem strak aan; toonloos):
Niet om jou?....
Nee, Marie.... o, nee.... denk dat toch vooral niet.... Als dat zo was, zou ik je nòg bij mij houden, ondanks alles.... omdat het alleen nutteloos zou zijn voor mij, dan.... Nu kan dat niet....
| |
| |
(angstig):
Ach, Leo.... wat denk je toch?.... Spreek duidelik.... Zèg maar alles.... alles wat je bedoelt....
Zou je het dan inderdaad zelf niet weten?.... En het is toch zo klaar.. Ach.... denk niet, dat ik wreed wil zijn tegenover jou, Marie.... maar het is alles.... alles tevergeefs.... Wat heb jij gedaan, nu zes jaar geleden?.... Je hebt al de krachten, die je had, aangewend, om mij een ongeneselike wond slaan, om mijn ziel te dóden.... Maar dat was voor jou het ergste niet, want men kan ten slotte leven zonder de ziel van een ander, niet waar?.... Maar je hebt iets ergers gedaan!.... je hebt durende bevrediging gezocht in een opoffering, die nutteloos moest blijken, zoals alle zelfopoffering in wezen misdadig is, misdadig tegen het grote, almachtige IK.... Het was onwijsgerig van je.... ik ben er niet meer boos om, al heeft het ook mij getroffen.... maar er is een onveranderlike wet van oorzaak en gevolg, van daad en vergelding, waaraan niemand zich onttrekken kan.... jij ook niet, Marie.... Jij hebt de zwaarste zonde begaan tegen het IK, en dat heeft je gekweld, al die jaren lang.... je trots heeft het ontkend, heeft het bij andere namen genoemd, heeft je gedwongen tot zelfmisleiding, tot koppig doorzetten.... Maar het IK heeft alles gebroken, alle verzet en misleiding.... en ten laatste heb je je overgegeven aan de dwingende macht van het IK, je was ten einde gestreden, en hebt de nieuwe weg gekozen... En nu ben je hier, om in mij van het leven terug te vragen, wat je zelf eens vernietigd hebt!.... Je hebt je schone krachten verspild.... en je komt mij vragen: steun voor je zwakheid.... vulling voor de leegte, die je zelf geschapen hebt.... Maar je komt te laat, Marie.... helaas.... je komt mij vragen: levensgeluk voor jou, een laatste rest.... en ik kan je dat niet meer geven,.... omdat ik zelf de allerlaatste rest verloren heb.... omdat alles in mij stil is en dood en verijsd....
(zeer verschrikt):
Denk je dan, Leo, dat ik gekomen ben uit egoïsme?.... O, Leo....
(kalm):
Zeker, Marie, ben je dat!.... En dat is toch duidelik genoeg.... Alleen al, dat je nù gekomen bent.... nu eerst.... en niet veel vroeger al.... O, je moet nu niet minder moed hebben, dan voor zes jaar.... Je moet nu je zelf gelijk blijven.... Erken, wat je in de diepste diepten van je ziel hebt overwogen, eer je hier kwam....
(klagend):
Wat ben je wreed!....
| |
| |
(koel):
Nee, Marie.... ik ben enkel zò koud, dat ik alles kan zeggen.... zelfs de waarheid in dit ogenblik.... ik kan niet meer liegen, ook niet ten gerieve van mij zelf....
Begrijp je nu niet, Marie, dat je in elk geval moet heengaan?
Je hebt het tegenover je zelf al erkend.... Je bent gekomen, om de laatste resten van den levensoogst te redden.... voor je zelf....
De Vrouw buigt diep het hoofd. De Jonge Man neemt nu zelf haar hand en houdt die enigen tijd vast, haar aanziende met een zachten blik, als een goede broeder, medelijdend.
Het is zo jammer, Marie.... maar het is alles afgeloopen.... In dit drama is geen wijziging meer te brengen, voor geen enkele der medespelers.... je bent te laat gekomen.... je hebt te lang gestreden.... te lang de grote macht en het opperste recht van het IK ontkend.... Draag nu de gevolgen.... wees sterk.... Je hebt verloren, berust in je nederlaag.... Het is alles voorbij.... Ik kan je niet helpen, heus niet... het spijt mij zo.... maar je hebt het nu wel begrepen, nietwaar?.. Het is gedaan....
Ga nu heen, Marie.... ik heb geen enkele troost voor je....
(zacht):
En je vergeeft me?
(zonder hardheid):
Hoe kun je dat vragen, Marie?.... Hoe zou ik je kunnen vergeven?.... Zodra je je zelf vergiffenis geschonken hebt.... dan wellicht....
(hartstochtelik):
O, voor mijzelf heb ik geen vergeving.... nooit!.... nooit!....
(zacht):
Dat weet ik wel, Marie.... En ook ik kan dat woord niet spreken.... Ga nu heen?....
(twijfelend):
En jij?....
(op matten toon):
Ik?.... Och, laat mij maar.... Dat vindt zich.... Vaarwel....
De Vrouw ziet hem lang aan, neemt haar tasje en gaat, zonder hem de hand te durven toesteken, met gebogen hoofd, naar de portière. Daar keert zij zich nog even om, en ziet hem in zijn koele pose bij de tafel staan. Zij
| |
| |
drukt de zakdoek tegen de ogen en gaat vlug heen. Als zij weg is, strijkt de Jonge Man zich met een vermoeide beweging over het voorhoofd, gaat dan met langzame passen naar het bureau, neemt een sigarette uit een doos en steekt die aan. Daarop zet hij zich weer in zijn clubzetel, in dezelfde houding als bij het begin, en blaast peinzend rookwolkjes in het licht van de electrische kroon; reeds komt de vorige uitdrukking van absolute lusteloosheid weer over zijn trekken en houding. De kat komt onder de tafel vandaan, rekt zich uit en geeuwt. Dan loopt ze langzaam op de Jonge Man toe en springt op zijn knieën, waar ze zich spinnend ineenrolt. Hij streelt haar zacht en verstrooid over de ruige, witte pels, zonder naar haar te zien....
Langzaam valt het gordijn.
|
|