De Nieuwe Stem. Algemeen onafhankelijk maandblad der jongeren
(1918-1919)– [tijdschrift] Nieuwe Stem. Algemeen onafhankelijk maandblad der jongeren, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| ||||||||||||||||
Preeken van een heidenVI.Zoo is op een zonnigen morgen mee met den stoeienden wind de Lente gekomen! Het groote en eenvoudige wonder is wederom geschied als t' allen jare. Over de landen welft zich de groote, blauwe, van zoet-, zoel-frisschen wind doorwaaide hemel. Eenzame boomen en lanen van donkere stammen en takken strekken zich in nieuwe spankracht omhoog en door de teedere toppen, waaruit het jonge loof alreeds te voorschijn barst, vaart een rilling van begeerte. Op de dorre winterweiden wekt de zoen van de zon en de dauw van den morgen een fonklend kleurenspel en de aarde zwelt van diep-verborgen leven, dat zich rekt en de bloemen, de lieve, de kleine, zij breken uit en beuren hun hoofden en harten òmhoog. De wind voert de geuren mee van de ontwakende aarde en over de landen rolt de schaterende lach van een jongen God. Door den hemel en over de aarde valt het zacht-gouden zonnelicht, als ware het de eerste dag en breidt over alles dien teedren glans van ongerepte kracht, van frisschen overmoed, van goddelijke dronkenheid. De aarde is als een jonge, naakte mensch, die een lied zingt, zich badend in het koele en fonkelende water van een blauwen-hemel-weerkaatsenden stroom. En door de dieren des velds en de vogels van den hemel en de beesten in de doorschijnende stroomen en wateren, door allen vaart de dolle levensbegeerte als een bedwelmend lied van dronken overmoed. De luchten zijn vervuld van hun duizendkelige jubelingen en schateringen van him trillende liederen. En soms is het, of ook de harten der menschen zijn aangeraakt door de koesterende zon, den zoelen wind en het alom uitbrekende levenslied; of in hun oogen, dof van den langen, grauwen wintertijd, vlammen opslaan van levenshunkering: of in hun matte stemmen een trilling van geluksvermoeden uitbreekt. Dan rekken zij zich begeerig naar het feestmaal der wedergeboren Aarde, maar rekkende, rammelen hun slavenketenen en niet zullen zij aanzitten als onbezorgde, blijde gasten, drinkend en klinkend, zalig verlorenen in Lentes geuren en kleuren, in Lentes spranklend lied, in Lentes fonklend licht. De Lente is gekomen en de Aarde viert feest! Feest! En in de menschelijke samenleving, daar woedt de strijd van volk tegen volk, van klasse tegen klasse, van broeders tegen broeders, daar kleurt de haat, de nijd, de hebzucht, aanzwellend tot lagen bloeddorst en vernielingswoede de wereld rood van bloed en maakt haar nat van tranen. Millioenen zijn de gesneuvelden, millioenen zijn de verhongerden, | ||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||
millioenen zijn de verminkten, millioenen zijn de verlatenen, millioenen zijn de gebrokenen naar lichaam en geest, tientallen van millioenen zijn de slachtoffers van het monster oorlog. En opgrommend uit de laatste krachten der gemartelde volkeren, opgrommend eenerzijds uit den doelbewusten haat tegen een vloekwaardig maatschappelijk systeem, dat de menschheid in deze ellende voerde, anderzijds uit de roof- en moordbelustheid van psychisch en moreeldefecte, uit oorlog en oorlogsindustrie terugkeerende individuen, overstemt alreeds nieuw strijdrumoer het wild en woest gekreun om de pijnigingen van den oorlog. De revolutie raast door Europa. Na het débacle der oude heerschersbent kwam in Oost-Europa de arbeidersklasse aan het bewind, teneinde de samenleving te grondvesten op de nieuwe, op de socialistisch-communistische beginselen. Met één forsch gebaar wierp de arbeidersklasse van de bloedende schouders het juk der slavernij te gruizel. Maar geplaatst voor den faillieten boedel der bourgoisie, geplaatst voor een ontwricht maatschappelijk en economisch leven met als stuwing achter zich de gewekte hoop naar nieuwe levensmogelijkheden van de ongeschoolde massaas, brak de broederstrijd der socialistische partijen uit, verdeeld door verschillend inzicht in middelen en tempo ter verwezenlijking van het socialistisch ideaal en zien wij hem thans uitgevochten met de wapenen der barbaren. Ondertusschen vergaderen in Parijs sinds maanden de aasgieren van het overwinnend Entente-imperialisme, eensgezind in het ten doode martelen van den overwonnene, inwendig verscheurd nu de buit zal worden verdeeld. Nu weldra de Mei haar bloesems zal slingeren over de groenende Aarde, nu heeft de menschheid geen oog en geen hart voor het teedere gedicht van het nieuwe leven, maar is zij vol van brandenden haat en bezeten van de wildste hartstochten. De Lente is gekomen en bloemen sieren de feestende Aarde. Bloemen! En in de steden verwelken en kwijnen ten grave lang en lang vóór zij zich het leven bewust zijn of groeien op als stekende distels in dorre woestijnen de kinderen der armen, verhongerd, verkleumd, verwaarloosd en verwilderd. Mochten allen, wier harten van steen zijn uit angst voor hun weelderig bestaan, zien, zien met eigen oogen, de scharen van kinderen uit het volk, zooals zij thans de scholen bezoeken met hun bleeke, grauwe, magere gelaten, hun doffe, moeie oogen, hun sluike haren, hun ongelooflijk vervuilde lichamen, met korsten en zweeren en uitslag en ongedierte, met hun lompen van kleeren, mochten al de hoogmogenden en edelachtbaren en edelgestrengen, zièn, niet een uur, niet een dag, maar dagen en weken en maanden lang, dan zou het hen vervolgen als een obsessie, het wreede lijden der kinderen en dan zouden hun harten misschien tot zachtheid en - bovenal - tot wijsheid worden gekeerd. De Lente is gekomen en de Aarde bereidt zich voor op het Feest der vruchtbaarheid. Der vruchtbaarheid! Maar in de breede lagen der arbeidersklasse, daar heeft men geen deel aan de vruchtbaarheid der Aarde. Daar heerscht na vier en een half jaar oorlog de ondervoeding, niet meer en niet minder, daar huist men in overbevolkte, slechte en te kleine woningen, daar heeft men den soberen kleedingvoorraad zien vervallen tot een berg lompen, daar, daar heerscht | ||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||
de doffe, donkere wanhoop, het stomme, dag in dag uit weerkeerende tekort, tekort, tekort. De Lente is gekomen en vroolijk waaien de winden over de landen en de zon stoeit over de velden en die zich baadt in lucht en licht, hij wordt een ander, beter mensch; zij brengen gezondheid en kracht. Gezondheid en kracht! Maar in de menschenmaatschappij, daar beuken de vreeselijkste ziekten tegen het door den oorlog alreeds verzwakte weerstandsvermogen. De sterftecijfers der tuberculose stijgen, de griep sleepte tienduizenden ten grave, de geslachtsziekten worden zelfs een dreigend gevaar in de oogen eener huichelachtige overheid, de vlektyphus met zijn hoofd- en kleerluizenplaag verwekt een paniek onder de bevolking en vanuit het buitenland bedreigen ons bij voortduring andere en nieuwe ziekteteisteringen. De Lente is in het land en in alle steden en dorpen, in alle krotten en sloppen en stegen brengt zij de boodschap, kom mee naar den buiten, weest mensch en weest vrij! Weest mensch en weest vrij! Eenerzijds beulen de zwoegers zich af in fabrieken en werkplaatsen, zoodat hun de tijd tot vrij-zijn en de kracht tot mensch-zijn ontbreekt en anderzijds loopt met een mokkend en wrevelig hart een leger van werkloozen door het land, overgeleverd aan de onwillige liefdadigheid van overheid en particulieren, bedreven met een bedrukt gemoed, een zuur gezicht en een weifelende hand. De Lente is gekomen en roept den mensch tot blijdschap en vreugde en genieten. Genieten! Gekluisterd aan te lage loonen, worstelend tegen een rooversbende van prijsopdrijvers kan de arbeidersklasse niet eens in haar allereerste levensbehoeften voorzien, haar allereerste levensbehoeften, waaronder niet worden verstaan eenig genot, wat ontspanning, eenigerlei vrijheid van beweging op materieel en geestelijk gebied, alsof het leven al zeer begeerlijk ware, indien het niets meer was dan een stompzinnige mogelijkheid om tusschen geboren worden en sterven geen honger in de maag en geen koude aan het naakte lijf te hebben gevoeld. De Lente is gekomen en de sappen der Aarde dringen in wortels en stammen en takken en voeden het Nieuwe Leven. Het Nieuwe Leven! Maar in ons door Gods wonderbaren bijstand beschermd landje regeert een ministerie, dat het Nieuwe Leven en den polsslag van den Tijd verstaat door een vervolgingswoede tegen de socialisten aan te wakkeren, het volk de weinige hervormingen, die het bracht en misschien nog brengen zal met indirecte belastingen zelf te laten betalen en het kapitaal tot delging der crisislasten angstiglijk te ontzien, een ministerie, dat hoonend talmt met de doorvoering der sociale wetten, die het zoo grif beloofde in de Novemberdagen van 1918. In dit kleine landje verstaat de bourgeoisie de groote dingen van den tijd aldus, dat zij aaneengesloten optrekt tegen de moderne arbeidersbeweging onder de formidabele leuzen: Tegen de revolutie het Evangelie! Tegen de revolutie, vóór orde en gezag! Tegen de revolutie, vóór Koningin en Vaderland! Edoch, tengevolge van deze gansche hetze, sluiten zich de moderne | ||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||
vakbeweging en de politieke partij der arbeidersklasse, de S.D.A.P. dagelijks dichter aaneen en nemen voortdurend in ledental toe. Ha, ja! Een nieuwe Lente en een nieuw geluid! Het verzet is rijzende! Ook in ons land, in ons kleine, duffe, verklerikaliseerde landje, met z'n duizenden en duizenden politiek-kerkelijke arbeiders. In den strijd voor de groote eischen, die de gansche arbeidersklasse zal moeten voeren, hoe ook verdeeld door politieke of godsdienstige verschillen, staan liet Nederlandsch Vakverbond en de S.D.A.P. als de doelbewuste, onbuigbare voorhoede. Gehoond, miskend, verdacht gemaakt, onbegrepen door een deel hunner door dominee en pastoor opgehitste medearbeiders, zullen zij de macht aan de heerschende klasse ontwringen en deze aanwenden tot den opbouw der nieuwe wereld, die komende is. De eischen, die de moderne beweging reeds jaren geleden stelde, hebben zij, die in haar kielzog varen, stuk voor stuk overgenomen. Zij zullen alle eischen overnemen, zij zullen ze helpen verwezenlijken, zij zullen tenslotte, schimpend op het socialisme het volledig hebben aanvaard, zooals thans ten aanzien der socialisatie in Duitschland en Oostenrijk reeds het geval is met de katholieke en protestantsch christelijke arbeiders. De gansche inhoud van het socialistisch ideaal zullen zij mee-dragen. als zij nog schijngevechten zullen leveren tegen een hersenschim. De Lente is gekomen en de aarde is ontwaakt tot nieuwen strijd. Tot strijd! On verzettelijk is de wil van het arbeidersleger om op de kapitalistische samenleving den achturendag en een behoorlijk loon te veroveren. De metaalbewerkers van de hoofdstad stonden schouder aan schouder, modern en kerkelijk georganiseerden; en leverden een prachtig voorbeeld van solidariteit en ijzeren discipline en zagen hun strijd met een belangrijke overwinning bekroond. De bakkers van Rotterdam, zat van het getalm en de advokaterij van een onwillig gemeentebestuur, hebben éénmaal vierentwintig uur den arbeid neergelegd en de burgerij even doen gevoelen, dat het hun bittere ernst is om van den nachtarbeid te worden verlost. De trammannen in Den Haag, niet in een vergadering daartoe bij stemming besloten, maar man voor man geplaatst voor het bestuursbevel, hebben met voorbeeldige eensgezindheid het verkeer één kwartier lang stop gezet, alweer als een waarschuwing, dat de eischen moeten worden doorgevoerd of dat anders de staking onvermijdelijk is. De S.D.A.P. telde op
Het N.V.V. telde op
Maar overal gist het. De Roomsche arbeiders in Limburg, die nog voor enkele maanden een wild gebrul van pleizier aanhieven, toen ze als regeeringsgetrouwen naar Rotterdam werden opgeroepen ter onderdrukking eener niet uitgebroken revolutie, zij eischten bij de Staten- | ||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||
verkiezingen, dat de arbeiderscandidaten op de katholieke lijsten de beste plaatsen zouden krijgen, erger, zij dienen afzonderlijke lijsten met arbeiderscandidaten in voor de gemeenteraadsverkiezingen. Het klassebesef ontwaakt en daarmee het besef, dat alleen in onverzoenlijken strijd met de machtigen en grooten der aarde ook voor het arbeidende volk nog eens een blijder dag zal gloren.
* * *
Internationaal gezien, zijn in dit tijdsgewricht de aanvallen, die, als direct gevolg van den wereldoorlog op het oude politiek en economisch systeem worden gedaan, van tweeërlei verschijningsvorm. In het Oosten van Europa, waar voor en nog tijdens den oorlog zich politiek achterlijke stelsels in den vorm van autocratische regeeringen wisten te handhaven, hebben revoluties deze vermolmde overblijfselen van barbaarsche regeeringsvormen weggespoeld en staan de volkeren thans voor de geweldige problemen van doorvoering der voor de maatschappelijke reconstructie noodig en mogelijk geachte eischen. Het zijn niet alleen zuiver politieke eischen, samen te vatten in het woord ‘democratie.’ Er is te veel uit zijn voegen gerukt, het evenwicht der uitgehongerde en tot wanhoop gedreven massaas is te zeer verstoord, hun haat tegen het oude stelsel, dat al deze ongehoorde stortvloeden van ellende over de wereld bracht is tè groot, dan dat zij met algemeen kiesrecht, zoo democratisch mogelijk toegepast, weer kalm en met hoop op de toekomst kunnen weerkeeren in fabrieken en werkplaatsen. Hun eischen betreffen de socialisatie der bedrijven en invoering van het (nog wel wat vaag ons voor oogen staande) radensysteem, feitelijk neerkomend op een zuiver arbeidersparlement naast de uit alle klassen der bevolking gekozen constituante.Ga naar voetnoot1) Maar de practische uitvoering van deze eischen is een arbeid van jaren, althans wat de socialisatie betreft. Het is geen vraag van sentiment, van abstracte rechtvaardigheid of ideale wenschelijkheid, maar van uitsluitend practische mogelijkheid. Na het emotioneele tijdperk der omverwerping, na het oogenbliks-enthousiasme der massaas, komt het aan op den nuchteren, constructieven arbeid, die tijd vraagt, vertrouwen vraagt, bereidwilligheid en offervaardigheid tot het scheppen van een nieuwe orde, allereerste voorwaarde om te komen tot hervatting der productie, levensvoorwaarde van het nieuwe systeem. En er is al heel weinig reden om over wat in het Oosten geschiedt geestdriftig gestemd te zijn. Het feit der revolutie heeft althans in Duitschland (en in Rusland in nog erger mate) de klove tusschen de verschillende socialistische inzichten verbreed, inplaats van gedempt. Als socialistische toeschouwers verheugen wij ons over het goede in de pogingen onzer partijgenooten van over de grenzen en hebben wij een open oog voor de geweldige moeilijkheden waarmee zij worstelen, maar wij kunnen er niet blind voor zijn, dat Bolsjewiki en Spartakisten behept zijn met een zeldzame en fatale gave tot het volkomen negeeren van de samengestelde constructie van het modern economisch leven | ||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||
en van de weinig sociale sentimenten en drijfveeren hunner massavolgelingen. De strijd tusschen de meerderheidssocialisten en de onafhankelijken in Duitschland schijnt wel voort te komen uit een te slappe houding van de eersten tegenover de bourgeoisie en een te doctrinaire houding, van de laatsten, waarbij misschien een der fundamenteele fouten is gelegen in het handhaven door de meerderheidssocialisten van hun in den oorlog gecomprommitteerde leiders, Scheideman en Ebert. Hoe het zij, de massaas, die in beweging zijn gebracht, ten deele politiek slecht geschoold, met de begeerte in zich, oogenblikkelijk vruchten te zien van het veranderde regeersysteem, zich uitend in telkens nu hier, dan ginds uitbarstende stakingen, zijn niet maar weer zoo een, twee, drie tot rust te brengen. Zeer zeker kunnen wij nooit juist in ons oordeel zijn, wanneer wij niet bedenken, dat te Parijs de machthebbers zetelen, die de nieuwe republieken aan den honger en de werkloosheid pogen prijs te geven, die met hun kneveleischen feitelijk trachten de verslagen volkeren tot slaven te verlagen, die hen voor lange jaren cijnsplichtig maken aan de heerschzuchtige machtbeluste Entente-imperialisten. Wat zal hieruit groeien? Niemand, die het op dit oogenblik weet. Wat moeten wij hopen? Dat in den kortst mogelijken tijd de nieuwe regeeringen den volken vrede, orde en arbeid vermogen te brengen, want dan kan het maatschappelijk leven zich herstellen en zich in de nieuwe banen ontwikkelen. Wat thans in Duitschland geschiedt moet onvoorwaardelijk leiden tot den chaos, waar in de allereerste plaats de arbeiders zelf de dupe van worden. Hoe gansch anders is het beeld van den klassenstrijd in West-Europa, inzonderheid in Engeland. Daar, waar de politieke democratie aan de arbeidersklasse een sterken invloed op de regeering toekent, speelt zich de strijd af op economisch terrein en wel geheel en al binnen het kader der vakorganisaties. Maar de eischen, die de Engelsche arbeiders aan de regeering stellen zijn geen zuivere vakeischen omtrent loon en arbeidstijd. Geplaatst voor de vraag of het kapitalistisch bedrijf aan de eischen der arbeiders kan voldoen, zonder al te sterke aantasting der kapitalistische winst, treedt de regeering als bemiddelaarster op en vragen de arbeiders openbaarheid der bedrijfsleiding, medezeggingschap daarin, vaststelling van een bepaald winstpercentage voor de ondernemers en, indien het kapitalistisch bedrijf aan de minimumeischen der arbeiders niet kan voldoen, overname door den Staat en socialiseering. In den grond ook hier beslist revolutionaire d.w.z. het maatschappelijk systeem aantastende eischen. Vooraan in den strijd staat de groote driebond der arbeiders: de mijnwerkers-, de spoorweg- en de transportarbeidersbonden, bereid hun eischen met het machtsmiddel der staking door te voeren, maar de bedreiging daarmee alleen was reeds voldoende om zeer belangrijke verbeteringen te verkrijgen. Ook in Frankrijk zijn de teekenen vele, dat de arbeiders bereid zijn tot een scherpen strijd tegen de heerschende machten. De demonstratie van drie maal honderdduizend arbeiders voor het standbeeld van den grooten en edelen Jaurès was een scherpe waarschuwing aan het adres van Clemenceau en de vrij sprekers van zijn moordenaar. Wijzend op een steeds sterker wordende oppositie is ook de van een minderheid in korten tijd tot een sterke meerderheid aangegroeide radicale fractie der socialisten in de Fransche Kamer, | ||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||
waar de woordvoerder dier radicalen de regeering vermaande het leger sneller te demobiliseeren, omdat zij zich anders genoodzaakt zouden zien den soldaten toe te roepen: demobiliseert u zelf! Er is wel niets moeilijker dan in deze fel bewogen tijden een eigen meening, een eigen inzicht, een eigen overtuiging over het maatschappelijk gebeuren te veroveren en te behouden door alle stormen heen, tenminste, als men niet behoort, als men niet behooren wil tot de blinde fanatici, die leven onder de suggestie, de geëxalteerd verheerlijkende of de dito verwerpende van een stuk of wat machtswoorden, als daar zijn bolsjewisme, spartakisme, dictatuur van liet proletariaat, staatsonteigening, socialisatie, revolutie, arbeiders-, soldaten- en boerenraden, massastaking, radenrepubliek enz. enz. Het beangstigende voor ieder, die voelt dat in dezen tijd geweldige dingen gebeuren is het besef van eigen nooit-gedachte kleinheid tegenover de stormvloeden, die ons heele denk- en gevoelsleven overstorten. Wij hebben een sterk verlangen, over al de kleine feiten en gebeurtenissen heen te mogen zien en de groote lijnen der bewegingen te onderkennen, om dan zóó, met vaste overtuiging den juisten weg te kunnen kiezen. Het is alsof wij verdwaald zijn in een groot woud en uit al de slingerpaden het juiste pad niet vermogen te vinden en tenslotte alleen nog maar verlangen naar een heuvel in het bosch, waardoor wij uit kunnen zien in het land dat achter ons en dat vóór ons ligt, uit kunnen zien in den hemel, waar de zonne opstijgt van de kim, om zoo den weg te weten waarlangs wij het rijzende licht tegemoet gaan. Het groote kenmerk van de huidig plaats grijpende revoluties in ons zoo samengesteld maatschappelijk organisme is, dat zij niet tot een oplossing worden gebracht door sentiment, door geloof, door élan alleen, zelfs niet in de allereerste plaats, maar dat zij slechts tot oplossing kunnen worden gebracht door een serie van zoodanige maatregelen, die zonder het productieproces (het reeds zoo deerlijk gehavende!) te ontwrichten, het in zijn doel en organisatie volkomen hèr-vormen, door uitschakeling der particuliere winstmakerij, gelijkmatige verdeeling van arbeid en communistische warenverdeeling. De wenschelijkheid van deze maatregelen te propageeren in tijden van militairen vrede en kapitalistische orde vraagt evenveel medegevoel, rechtvaardigheidszin en geestdrift als het inzicht en verstand vereischt. Thans nu de mogelijkheid van deze maatregelen niet overwogen maar beproefd moet worden, nu hebben wij meer behoefte aan verstand, inzicht en kalm vertrouwen, dan aan warmte van gevoel en onstuimigheid van verlangen, meer behoefte aan knappe koppen, dan aan geestdriftige en fantastische idealisten, nu meer dan ooit en dat, terwijl de wereld in het Oosten van Europa door psychische uitbarstingen volkomen in elkaar dreigt te storten. In deze tijden staat ieder onzer, willen wij niet gedoemd zijn het gansche wereldgebeuren (ook zuiver geestelijk) alleen lijdelijk te ônder-gàan, voor de noodzakelijkheid niet uitsluitend af te gaan op ons min of meer revolutionair sentiment of onzen meer of minder grooten weerzin tegen wat onvermijdelijk komen gaat, n.l. de vestiging eener nieuwe maatschappelijke orde, maar hebben wij tot taak, willen wij deel hebben aan het leven van onzen tijd, willen wij niet als kasplanten vegeteeren in energieloos en verslappend afwachten van wat gebeuren zal, kennis te | ||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||
nemen, van wat op dit terrein door vooraanstaanden van voor- en tegenstanders wordt betoogd. En wij hebben ons in de allereerste plaats te hoeden voor de onvolkomen en oppervlakkige krantenvoorlichting. Willen wij iets begrijpen van de maatschappelijke oorzaken van de groote omwentelingen, maar bovenal willen wij iets begrijpen van de verwachtingen, de mogelijkheden, de strijdvragen, de voorgeslagen oplossingen, de reeds gedane proefnemingen op het sociaal-economisch levensterrein, dan moeten wij lezen en studeeren. Zeker er kan te veel worden gestudeerd en te lang en te halsstarrig en te onvruchtbaar, te zeer allen eigen moed tot zelf mee aanpakken ondermijnend. Voorloopig maken evenwel de meesten zich schuldig aan algeheele onverschilligheid of aan de meest oppervlakkige oordeelvellingen. In een der eerstvolgende nummers zullen wij een artikel plaatsen, dat een overzicht wil geven van de literatuur betrekking hebbende op het huidig gebeuren.
* * *
Eén baken staat er in zee. Wij hadden gehoopt, dat het er twee zouden zijn geweest. Wij hadden gehoopt, dat de Ententeoverwinnaars te Parijs onder aanvoering van Wilson in staat zouden zijn geweest tot het maken van een vrede, die, zij het dan met behoud der kapitalistische orde, toch door stichting van een waarachtigen Volkerenbond, de oorlogsmogelijkheden tot een schier onreëel minimum hadden beperkt. Van dag tot dag hebben wij deze hoop zien vervliegen. De groote arbeidsconflicten in Engeland, de revolutie in Hongarije, de toenemende verwarring in Duitschland, het groeiende verzet in Frankrijk, het heeft de groote lieeren niet helderziender gemaakt ten opzichte van de toekomst der wereld. Zij gaan voort met het in elkaar prutsen van een carricatuur Volkerenbond, het met veel gekijf verdeelen van den buit, ja zij gaan voort met het steeds hooger opvoeren der bewapeningen en zoo Wilson al in zijn overtuiging getrouw is gebleven aan zijn veertien punten, dan staat hij daarin toch zoodanig alleen, dat hem niets zal overblijven dan door zich persoonlijk terug te trekken, de verantwoordelijkheid voor de te nemen averechtsche besluiten van zich af te schuiven. Slechts één baken staat er in zee. Nadat de Internationale der arbeiders in Augustus 1914 onmachtig bleek om het uitbreken van den wereldbrand te voorkomen en terwijl zij ondertusschen tevergeefs poogde in diverse stadia van den krijg het verbroken contact der verschillende fracties te herstellen, hierin voornamelijk belemmerd door de chauvinistische gezindheid der arbeidersklasse in de oorlogvoerende landen zelve, werd zij onder het hoongelach der nimmer voor den wereldvrede één voet verzet hebbende Jan-en-alleman voor dood verklaard. Nochtans was zij niet dood en ondanks de verguizing, speciaal van Ententezijde en nog meer in 't bizonder van zijn Belgische landgenooten, bleef de onvermoeibare secretaris van het Internationaal Bureau, Camille Huysmans, op zijn moeilijken post en greep iedere mogelijkheid aan, die over de bloedende loopgraven heen het contact der socialisten van alle landen scheen te kunnen herstellen. En het zal de onverwoestbare eer zijn der sociaaldemocratie, dat zij, toen de overwinnaars tezamen kwamen tot het die- | ||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||
teeren van den vrede aan de overwonnenen, dat toen zij het eerst en zij alleen een internationale conferentie tezamen riep en tezamen bracht naast de bijeenkomst te Versailles. Hoe zwak ook nog de weerklank van de eerste bijeenkomsten te Bern in de gemoederen der arbeiders der verschillende landen is, de eenheid der Internationale is hersteld. Zonder onderscheid van taal of ras of godsdienst hebben de socialistische afgevaardigden der oorlogvoerende landen tezamen met de neutralen de belangen der gansche menschheid besproken en eensgezind zijn zij gebleken in hun onverzettelijken wil om het stelsel dat deze gruwelen in de afgeloopen jaren over de wereld heeft gebracht ten doode toe te bekampen. Op de conferentie te Bern zal een volgen te Amsterdam, daarna waarschijnlijk een te Lucern. Hoop gevend voor de naaste toekomst en bovenal getuigend van een diep besef, waaraan het in Augustus 1914 heeft ontbroken, zijn de plannen tot vestiging eener uitgebreide organisatie in de plaats van het losse verband der oude Internationale. In ‘Het Volk’ van 5 April 1919 lezen wij: Door den sekretaris der Internationale zal aan de conferentie te Amsterdam het ontwerp eener reorganisatie worden aangeboden. De Internationale zou zich splitsen in drie afdeelingen, namelijk coöperatie, vakbeweging en politieke partij, en elke afdeeling zou haar eigen organisatie, bureau en dagelijksch bestuur hebben. De drie dagelijksche besturen zouden eens per drie maanden, de drie besturen eens per jaar, het algemeen kongres om de twee jaar samenkomen. Elke afdeeling heeft haar eigen secretaris, die niet verantwoordelijk is aan zijn dagelijksch bestuur, maar aan het congres. De drie secretarissen vormen een kollege, dat geregeld samenkomt met een vertegenwoordiging der parlementsleden, die ook een eigen organisatie krijgen, maar niet met dezelfde bevoegdheden als die van de drie genoemde afdeelingen. Wij zijn thans getreden uit het tijdperk der uitsluitende propaganda in dat van de praktische grondvesting der communistische beginselen en hoog boven den quasi volkerenbond der Parijsche machthebbers staat de alle volkeren omspannende Internationale der arbeiders, die leiding zal hebben te geven aan de stroomingen in de nationale staten, het feitenmateriaal waarover zij te beschikken krijgt aanwendend tot verdieping en verheldering van inzicht betreffende doel en middelen der in gang zijnde maatschappelijke revolutie. Deze versterkte Internationale zal tevens de geweldigste politieke actie te leiden krijgen, die ooit de historie zag, van n.l. het wangedrocht van een volkerenbond, zooals die in elkaar geschroefd staat te worden, om te bouwen tot de ware, alle volkeren als gelijken opnemende wereldorganisatie, voornamelijk door een politieke actie in de reeds aangesloten landen voor toelating der uitgeslotenen, voor verscherping der ontwapeningsbepalingen, regeling der wereldproductie en distributie. | ||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||
In ‘In het jaar 2000’ van Edward Bellamy, waarvan reeds de eerste Hollandsche vertaling verscheen in 1890, vertelt de schrijver, dat het begin der twintigste eeuw een aanvang zal maken met het nationaliseeren van den arbeid. Hij heeft niet veel vertrouwen gehad in de arbeidersorganisaties zijner dagen. Zij schreeuwden hem te veel en dat achtte hij een onoverkomelijk bezwaar om de tegenstanders van de nuttigheid en de mogelijkheid eener communistische samenleving te overtuigen. Hij kon niet of wilde niet erkennen, dat de arbeidsregeling en het aan zich trekken van de productie een kwestie van macht betrof, het scheen hem een kwestie van inzicht, al steunt zijn betoog niet weinig op ethische motieven. Maar in zijn dagen had men nog geen rekening te houden met de zeer nabije mogelijkheden van een wereldomvattenden oorlog, die het kapitalistisch productiesysteem eerst in al zijn afschuwelijke wreedheid en onmenschelijkheid zou bloot leggen en die tal van maatregelen in socialistischen geest onvermijdelijk zou maken. Tegengesteld aan Bellamy's voorstelling is de strijd voor het socialisme en zijn voorbereidende maatregelen een strijd om de macht in staat en maatschappij. En de organisaties der arbeiders, zoo politieke- als vakvereenigingen vertegenwoordigen een macht waar alle regeerders ter dege rekening mede moèten houden, maar die tevens de theoretische en practische leerscholen zijn, waar de problemen der nieuwe samenleving onder de oogen worden gezien en de maatregelen ter voorbereiding worden beraamd. Hoe juist merkt Frank van der Goes in zijn voorbericht bij de derde druk van ‘In het jaar 2000’ op, dat onze tegenstanders en de onverschillige toeschouwers van de reuzenworsteling in den chaos van tegenstrijdige meeningen er geen bezwaar tegen zouden hebben, om in de kapitalistische wereld naar bed te gaan, om in de socialistische te ontwaken. Maar het is hun klein egoïsme, hun klein geloof, hun gebrek aan vertrouwen, hun geringe daadkracht, die hen van den socialistischen strijd afzijdig en afkeerig houdt. Weer zal de arbeidersklasse den eersten Mei hebben gevierd, maar ondanks alle moeiten en stormen met een nieuwe hoop in het hart. Nog zullen hun stoeten niet de overwinning vieren, maar zij trekken ten strijde met een nieuwe zekerheid van den eindelijken zegepraal. De socialistische gedachte groeit en wortelt onuitroeibaar sterk in de geesten en de harten van millioenen en uit de verwarring van deze tijden zal zij oprijzen als een sterke boom vol gouden vruchten. Door alle twist en tweedracht heen moeten wij pogen de grootsche gedachte te vatten van onzen tijd: dat het volk niet langer wil uitgesloten zijn van den rijken disch des levens, dat het niet langer de vernederende loonslavernij kan en wil dulden. Voor de uiteindelijke verwezenlijking dezer gedachte zal nog veel en diep moeten worden geleden. Het is het ten volle waard. Laat ons niet te klein zijn voor onzen tijd en al jammerend over het teleurstellende, dat wij van al te dichtbij beschouwen, vergeten onzen plicht te doen. Laten wij ons door studie de wapenen verschaffen, die wij behoeven en ze hanteeren met toewijding-en groote liefde voor het socialisme, dat de redding is der vertwijfelde menschheid.
April 1919. Koos Vorrink. |
|