De Nieuwe Stem. Algemeen onafhankelijk maandblad der jongeren
(1918-1919)– [tijdschrift] Nieuwe Stem. Algemeen onafhankelijk maandblad der jongeren, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 296]
| |||||||
FatsoenDerde bedrijf.Minister Heemskerk:.... ‘Het is heel iets anders of gevraagd wordt een korte opneming in een tuchtschool of dat men in een opvoedingsgesticht de opvoeding van het kind van den vader ovemeemt.’ | |||||||
Personen:
Samenleving eist aanpassing en dus opoffering van het zo onbeperkt mogelik uitleven van eigen individualiteit: wie derhalve ‘genegen zijn om een huwelik aan te gaan’ moeten zich wèl bedenken - en liefst vóórdat de Bode op 't Stadhuis de bekende handbeweging heeft gemaakt naar z'n achtbaar hoofd en vervolgens naar z'n vestzakje - dat een duo even verdienstelik kan worden uitgevoerd als een solo, doch slechts dàn, als beide zangers hebben geleerd hun partijen te doen samenvloeien tot een harmonieus ensemble. Er is al veel over geklaagd, dat zo verbazend veel mensen trouwen; groter afkeuring verdient evenwel het feit, dat er zo bitter weinig scheiden.
Van 't huwelik behoort evenveel voorstudie gemaakt te worden als van een nieuw-op-te-richten moderne organisatie en ieder trouwlustig paar diende duchtig te worden geêksamineerd door 'n paar geroutineerde huisheren en huisvrouwen - dezulken, die minstens vijf maal hertrouwd waren, verdienden voor deze betrekking de voorkeur - 'n eksamen, waaruit zou moeten blijken, dat de verloofden wel eens tot elkaar 'n paar verstandige woorden hadden gesproken over datgene, wat voor hen beiden zal overblijven, als ze van het zoenen even wee geworden zullen zijn als de doorsnee-Nederlander tans van ‘de polsslag des tijds’ en de zwarte aardappelen. Nu dit huisbezoek achterwege blijft, komt er gewoonlik van die verstandige woorden óók niets terecht, en zo blijft er voor de meeste gepaarden, die met vereende | |||||||
[pagina 297]
| |||||||
krachten van wet, dominé en opgespaarde dubbeltjes een huishouden hebben opgezet, na twee of drie maanden gewoonlik volstrekt niets over, dat hen verbindt - behalve de vrees om hun ‘vergissing’ openlik te erkennen. Elke konsessie, die de man moet doen aan de smaak - of wansmaak van z'n vrouw wordt een prestatie, waarvoor 'n even grote tegenprestatie geëist wordt en omgekeerd, als ware het huwelik een soort idealistiese volkerenbond in het klein. Zulk een samenleving duurt nochtans bijna altijd voort tot één der beide contraktanten in de Here of in iets anders ontslapen is, waarop de ander gedurende zekere konventionele tijd zwarte kleren draagt en van tijd tot tijd, liefst ten aanzien van belangstellenden, tranen stort bij het herdenken van ‘het echtelik geluk, door de dood zo wreed ontroofd.’
Hangt 'n onbeduidende zaak, als het levenslang samenwonen van twee mensen ongetwijfeld is, dus af van het blinde toeval, in nog sterker mate is dit het geval met de inrichting van het huis, dat aan deze samenleving intimiteit moet verlenen. De konvokaties, door bruid en bruidegom rondgezonden, zijn 'n soort distributiebons, ieder ‘goed’ voor 'n stuk huisraad en wel is inwisseling der bons noodzakelik, wil een familieoorlog vermeden worden, doch de welwillendheid der slachtoffers gaat gewoonlik niet zo ver, dat coöperatie wordt betracht bij de aankoop, teneinde tot een ‘geheel’ te geraken, inplaats van tot een ‘totaal.’ Gelukkig vermaffen onze gezeten burgermensen meestal de trage avonden Zondagmiddaguren met of zonder krant in de knusse schemer van 'n theelichie en scheppen zich aldus 'n soort katten-gezelligheid, die de huiskamer als gehèèl zelfs de meest smakelozen niet aanbieden kan. De huiskamer, waarin het derde bedrijf speelt, mist zelfs de eenheid van het smakeloze. Ze wordt door drie personen bewoond, die ieder hun eigen inspiratie hebben gevolgd bij het aanschaffen van de voor hen noodzakelike meubelen. De rechterzijwand is geheel raam-verandadeuren met ramen ernaast en erboven - een wijd uitzicht van hemel en weilanden tot de horizon. Voor deze ramen en deuren hangt wat neteldoek, zonder nochtans de kamer des daags tenvolle van de oneindigheid af te zonderen. In de volle luister van het binnenvallende licht staat een bank, waarvan Wim met 'n goudbruine lap wollig goed 'n soort divan maakte: in zìjn ogen 'n modern altaar van schoonheid, opgericht voor z'n geliefde en waarvan zijn moeder dageliks de stof afborstelt met 'n gevoel van zekere àl te toegeeflike zwakte voor haar enige jongen. Achter deze divan wat planten en in de onmiddellike nabijheid ervan stapels boeken en tijdschriften. De achterwand is 'n heilig huisje van vrouw De Koning: rechts van de deur 'n mahoniehouten kastje met 'n buik en krullen, eigenlik het enige pronkstuk, doch dan ook overladen met pulletjes, portretten en andere fraaiigheden als 'n nieuwerwetse tegel uit een van onze kunstnijverheidsfabrieken. Links de schoorsteen met onvermijdelike spiegel en even onmisbare klok met kandelabers; aan deze wand hangen een twetal hevigheden, die beide ontroerende, doch min of meer antipodiese gemoedsberoeringen uitbeelden en die men in elke ‘fijne’ lijstenwinkel - waarin als bij-artiekel platen en schilderstukken worden verkocht - onder de naam van ‘pendants’ kopen kan. De linkerzijwand heeft 'n deur naar 't trapportaal; op de voorgrond staat de schrijftafel van vader De Koning, 'n gebeitst-vuren meubel van paganistiese soberheid, evenals de baas zelf 'n bewuste proletariër, | |||||||
[pagina 298]
| |||||||
op gemoedelike wijze debattérend tegen de weelderige divan en de opgepoetste burgerlikheid van de achtergrond. Op deze tafel tal van vakverenigingspaperassen en 'n paar briefordeners, erboven aan de wand: ‘de triomf van de arbeid’ van Walter Crane, op waardige wijze geflankeerd door de portretten van Jaurès en Bebel.
Verder 'n tafel met ingelegd wasdoek en 'n aantal stoelen, als paria's onder de meubelen verborgen in elk hoekje, waar men ze verstoppen kon. Herfstavond. | |||||||
Eerste toneel.
De Koning, Vrouw De Koning, Wim.
Drie sosialisten - drie verschillende individuen. Hecht verbonden door tezamen doorleefde vreugde, tezamen gedragen leed en tezamen verrichte arbeid in de strijd tegen dezelfde vijand. Gescheiden, of liever onderscheiden door verschil van diepte en omvang van sosialisties bewustzijn, van teoretiese en praktiese kennis, van drang naar schoonheid en geestelike vrijmaking, van levenservaring en temperament. De S.D.A.P. omvat een menigte van individuen, onderling meer verschillend in opvatting en inzicht, wat betreft maatschappelike, zedelike en vooral aesthetiese vraagstukken, dan het politiek verschil tussen de meest prinzipienreitende ‘Kommunistiese’ scherpslijper en de meest bedachtzame revisionist, qui fait des accomodements avec le ciel.... of avec l'enfer, zo men wil. Immers: verschil van politiek onder sosialisten wil gewoonlik niet veel anders zeggen, dan verschil van taktiek. Vandaar dat zulk een hardnekkige moeite wordt gedaan, om elkaar met machtspreuken te vermorzelen en retoriese afgronden te delven, daar waar de koele logika niet dan 'n grenspaaltje zetten zou. Doch de grote S.D.A.P. bevat rassen met zeer onderscheiden eigendommelikheden: 'n vakverenigingsleider is 'n ander mens dan 'n politieker en deze onderscheidt zich weer in bijna alle opzichten van 'n gevoelssosialist. De leider van een moderne vakvereniging is de ervaren strateeg in de dagelikse schermutselingen tegen het al of niet georganiseerd Kapitaal en het niet of Kristelik-georganiseerd - d.i. Kristelik en dus niet georganiseerd - proletariaat. Hij bezit 'n grote mate van praktiese ervaring en voorzichtigheid, beoordeelt elke zaak koel naar 't rechtstreeks en onmiddellik nut, dat ze kan afwerpen, heeft 'n bizondere eerbied voor tabellen, statistieken en gedegen artiekelen, die 'n gewoon mens met de woorden ‘droog’ of ‘taai’ profaneert, kortom hij is in de eerste plaats ambtenaar, weliswaar met voortreffelike eigenschappen, waarvan het gewone ras der ambtenaren zich op meer dan loffelike wijze weet te desinfektéren na twee of drie weken ervaring: hij is ijverig, punktueel, werkt dag en nacht voor 'n onvoldoend salaris; doch ook met de gebreken van de ambtenaar: hij is 'n volslagen vreemdeling buiten zijn wereldje; koel, zo niet wantrouwend tegenover geestdrift, idealen en kunst-uitingen. Heeft zulk 'n sosialisties ambtenaar veel teorie geslikt en ijverig gestudeerd, dan wordt hij 'n eerste kracht in 'n partijafdeling, waarin hij 'n even noodzakelike rol vervult als het kropmeel in regeringsbrood: 't is voedzaam, doch niet altijd even smakelik. Geheel anders dan de zijne is de konstitutie van het ‘gewone’ partijlid, dat voor de ‘beweging’ gewonnen wordt op meeting of vergadering. Zijn | |||||||
[pagina 299]
| |||||||
sosialisme is de fel brandende vlam van opstandigheid. Zijn wezen is strijd; ontwikkelt hij zich door politieke ervaring, dan wordt hij 'n onmisbare stembus-operateur, 'n soort mecanicien van de grote politieke machine, met z'n talloze veren, handels en hefbomen. Zulk 'n sosialist is gewoonlik breder van opvatting dan de eerste, feller tegenover tegenstanders; presiezer, waar prinsiepes moeten worden verdedigd of aangevallen, meer ontvankelik voor ethiese en aesthetiese vraagstukken. Hij verliest het meestal glansrijk van de vakverenigingsman, wat betreft 'n koele en juiste kijk op z'n mensen, wier krachten hij wel eens overschat.
De derde hoofdsoort is 'n zeer bizondere. Ze omvat gevoelsmensen, die meestal geen arbeiders zijn in de letterlike zin van 't woord. Ze zijn getroffen, worden aangetrokken en tenslotte meegesleept door het ideële van de grote wereld-schokkende strijd van het omhoogstrevend proletariaat, 'n worsteling, die ze slechts kennen uit de verzen van Mevr. Roland-Holst, Adema van Scheltema, Gorter, Van Collem en anderen. Niet zelden zijn het broeikasplanten, die in de atmosfeer van twee of drie huishoudelike vergaderingen verwelken. Ze verteren dan verder - meest in 'n mosgroene vuilbak - kommunisties en allerprinsipiëelst. Anderen evenwel komen door kontakt met het praktiese partij-leven sterker te voorschijn. - 'n Tomaat is 'n gedistingeerd plantje, doch het geeft slechts volwassen vruchten, als het geënt wordt op de proletariese aardappel. - Zo ook worden hun dromen van 'n mooiere toekomst, hun drang naar schoonheid en naar een samenleving, vrij van preken, sterke drank en fatsoen, gevoed door de ervaring van het arbeidersleven en -denken, nog vol van burgerlike zeden, gewoonten, standentrots en kleinheid. Zij zien de huizen der arbeiders, nog vol burgerlike zoetheid en wee van mooiheids-vertoon, zij ervaren, dat hun proletariërskoppen nog vol zitten met aftandse burgerlike zeden- en fatsoensbegrippen, dat hun lektuur met het jaar '80 hopeloos afgesneden is - wat daarnà kwam is voor hen even onleesbaar als ‘Het Volk’ voor een ‘tribunist.’ - Zij gevoelen de machtige greep van het dorre Kalvinisme, dat in eeuwenlange heerschappij het volk heeft besmet net eigengerechtigheid, zondevrees en huichelachtigheid en het heeft beroofd van levensblijheid, levensdurf en spontaniteit. Doch dit alles is de intellektueele sosialist slechts 'n prikkel tot feller strijd: één uur korter arbeid is meer gewonnen, dan 'n heel presieus tijdschrift vol met de-gebreken-en-noden-der-arbeiders-analyserende artiekelen vermag te bewerkstelligen. Zo wordt ook hij een eenvoudig soldaat in de rode gelederen, die het kleine dagelikse werk niet beneden zich acht, al is zijn horizon ruimer, zijn weten groter, zijn inzicht dieper en zijn willen krachtiger dan dat van zijn kameraden. En langzamerhand wordt het geven hem even zalig als het ontvangen, omdat het de enige manier van geven is, onder kameraden mogelik; de enige manier, die mensen inniger samenbindt, die geen afstand van verplichting en vernedering schept, zoals alle soorten giften dat doen in onze maatschappij van armenzorg, liefdadigheid en weldadigheid naar vermogen. (Doe wèl en - kijk eerst wat je buurman doet.) Zo bouwen mensen van gans verschillende kapasiteit als gelijkgerechtigde arbeiders het grote rode toekomst-huis op de fundamenten der solidariteit - daarnàast wordt ook gebouwd - revolutiebouw! Vader De Koning is de vakverenigingsleider met al diens voortreffelike | |||||||
[pagina 300]
| |||||||
eigenschappen, 'n rustige, ervaren werker, die door harde beproeving heeft geleerd steentje voor steentje het huisje van zijn organisatie op te bouwen, met de beheerste kalmte van iemand, die de toekomst van zijn werk zeker weet. Moeder De Koning is de goede huishoudster, die man en zoon vertroetelt, hun werk en idealen bewondert, en tracht mee te voelen en mee te leven als moeder en vrouw met datgene, wat haar huisgenoten bezielt. Wim is de ijveraar voor gehele geestelike en aesthetiese vernieuwing, de gezonde invloed van het praktiese leven is hem evenwel nog bijna geheel voorbijgegaan. Het spreekt vanzelf, dat dagelikse omgang veel verschil heeft genivelleerd, vooral onder Jo's invloed, die Wim's mindere is in studie en ontwikkeling, doch verre zijn meerdere in rust en bezonkenheid.
Vader De Koning stelt, voor z'n schrijftafel gezeten, 'n verkiezingsmanifest op, Wim leest op de divan, Moeder drentelt bedrijvig heen en weer, zet koffie, wast de kopjes in een tijltje, enz.
Vader
(omziende):
Ziezo, dat staat.... dat wordt het laatste woord van ons.... morgen avend motte d'r vijfduizend de stad in....
Wim
(belangstellend):
't Is nòu zeker gròf geschut....
Vader
(lachend):
Dat gàat nogal.... De Liberale vinden ons godlochenaars.... mot je niet uitpoetsen!
Wim:
Dat is 'n spierinkie voor de kristelike arrebeiers.
Vader:
Ja, dat zàl wel.... maar dat is tòch niks waard, de fijnen vinden een ànder geloof veel zondiger dan helemaal geen. Bovendien ben ik van de kristelike school.... 'k spreek nog zoo'n beetje de tale Kanaäns, als ik wil.... zodat ze me voor zoo'n half en half verlopen kristen houwe....
Wim
(spottend):
'n Zwakke kruik, maar vol heilige olie....
Vader:
Accoord.... Nou, verder werke wij niet in 't algemeen belang....
Moeder:
Daar motte ze nodig Jacob van Ommere voor neme.... voor dat algemene belang.... 'n fijne meneer!
Vader:
Och.... ze werke hier nou al fijftig jaar in 't algemeen belang, daar kenne ze allemaal 'n eèd op doen.... De gevolgen.... nou ja d'r lijjen wat gemeentewerklieden en schoolmeesters honger.... en de belastingen drukke de mindere man alleen.... en 't gewoon lager onderwijs is slecht.. | |||||||
[pagina 301]
| |||||||
Wim:
Daar is 't lager onderwijs voor....
Vader:
En we komme 'n paar honderd woningen te kort en hebben 'n duizend krotten te vèel.... maar dat alles ken best in 't algemeen belang weze (reikt Wim het ontvoerp-manifest over) Korrigeer jij de boel? Maar niet te nauwkeurig, hè!
Wim:
Hè, waarom niet?
Vader:
Och jo, as je 'n paar fikse taalfoute laat staan, ben ik tenminste zeker, dat de Liberale pers me vereert met wat sitaten op te nemen.... 't Benne daar allemaal ouwe schoolmeesters en die d'r hele politieke wijsheid zit in d'r Nederlandse taal.
Wim
(lachend):
Dan motte de ergste bokken zeker in uw klinkendste argumenten....
Vader:
Goed gesnapt.... Kosteloze reklame is altijd de beste.... We benne niet rijk.
Moeder:
Hè vader.... 'k zou zo innig blij weze, as je die van Ommere es liet duikele.... die branie, die ons niet meer ankijkt, nou ie sente hebt.... En 'k heb nog veul mèer 't zuur an hem gekrege.... sins ie Jo zo treitert.... en wat is ie zèlf voor 'n druif.
Wim
(driftig):
Dàt heeft er niets mee te maken, moeder.... al was ie zelf gèen druif, dan had ie òns nog niks te verwijten.... ònze liefde is te mooi, dan dat iemand as van Ommere er wat van snappe zou.
Moeder
(overbluft):
Zeker jonge.
Vader:
Van Ommeren is zèlf 'n slachtoffer.... denk daaran.... Voor àl z'n sente zou ik niet in z'n schoene wille staan.... Jo ziet hem goèd.... ze kijkt de mense trouwens allemaal door d'r ziel heen.... Ik ken begrijpe, dat ze veel van hem houdt.... en veel voor hem doet.... Maar de krisis is op komst.... As papa van Ommeren raadslid wordt, zei ie net z'n beter-ik vermoord hebbe....
Moeder:
Nou, ik geef voor z'n kanse geen kwartje.... Maar dat beter-ik, zoas jij zegt, daar geef ik nog mìnder voor....
Vader:
Moedër, moeder.... beoordeel 'n mens toch niet te hard.... Jij hebt Van Ommeren gekend, toen ie onze buurman was. | |||||||
[pagina 302]
| |||||||
Moeder
(bitter):
Most ie je hore zegge! Dat wèet ie vast niet meer....
Vader:
En je weèt, dat 'et 'n goeie vent was van aanleg. - Maar wat 'n slage hebt de arme kerel gekrege.... 'n stommiteit bezorgde hem 'n kompagnon voor z'n hele leve.... en toe kwam de erfenis.... en die beroofde hem zelfs van de gelegenheid om z'n leed weg te zuipe en z'n wijf af te rossen minstens één keer per dag.... En nou is tie lid van 't kerkbestuur.... en wordt misschien overmorge lid van de Raad. Arme kerel.... (Bel.)
Moeder
(gaat opendoen):
Jij met je arme kerel.... ìk zeg.... 'n man mot wat fut in z'n lichaam hebbe.... hij laat z'n eige helemaal van dat wijf op z'n kop zitte (minachtend) Benne dat mànne!
Vader:
Hij is maar voor 'n klein deel 't slachtoffer van z'n vrouw.... voor 't groòtste deel is tie 't van z'n stànd....
Wim:
Dus van z'n huichelarij!
Vader:
Da's nou 'n beetje ànder woord voor dezèlfde zaak.... Van Ommere is in de beroerde positie van 'n huichelaar, die 't zèlf weet en voelt.... z'n vrouw huichelt oprècht, dat hou je lànger vol.
Wim:
Begrijp u.... dat Jo.... zo helemaal ànders is.... (met enige trots) Nu is 't waar.... ze heeft hier 'n hoop geleerd!
Vader
(lachend):
Bliksems Wim.... wat heb jij nog 'n slechte kijk op Jo.... Weet je wel, dat ze jou vèrre de baas is?
Wim
(dodelik beledigd):
Er is geen sprake van ‘baas’ zijn tussen ons, vader.
Vader:
Och kom, dat bedoel ik ook niet.... Wat ik meen is dìt.... dat jij oneindig meer van haàr geleerd hebt.... en nog leren mot.... dan dat jìj aan haàr hebt geleerd.... Jij hebt wat meer gelezen en geleerd.... zij hebt wat meer geleèfd.... begrijp ie.... ze is zoo'n heerlik praktiese vrouw.... die ontmoet je zo zelden zó....
Wim
(nog niet verzoend):
Mij wel es wat àl te prakties.
Vader
(nadrukkelijk):
'n Groot geluk voor jòu en voor hàar, Wim! Ze zègt niet veel.... maar gaat stil haar gang.... en leeft haar eìgen leven.... Stel, dat ze zoveel oreerde as jij! Ze zou de tijd niet hebbe om te doèn, wat ze wilde! | |||||||
[pagina 303]
| |||||||
Wim
(lachend tegen z'n ergernis):
Bedankt voor 't komplement....
Vader
(gul lachend):
Niet te danken - we hebbe allemàal wel es wat nodig! | |||||||
Tweede toneel.
De Vorigen. Bakker en Breyer.
Bakker en Breyer zijn 'n paar afdelingsleden. De eerste is een consciensieus huisbezoeker. Op z'n prooi losgelaten, vervolgt hij hem achter deurraampjes, op donkere trappen, in koude stegen en tochtige sloppen, ja tot zelfs in de koesterende schoot der huiselike familie onder de wantrouwende aanwezigheid der liefhebbende huisvrouw. Hij bespaart niemand ook maar 'n enkel argument uit z'n omvangrijk arsenaal en als ie achter 'n naam op z'n briefje ‘goed’ zet, dan zouden zelfs bisschoppelike banvonnissen of herderlike verdoemenissen de koers van dit oordeel niet beneden pari kunnen brengen. 'n Bedaarde, stevige kerel met beheerste kracht, rustige stem en fiere kop. Breyer daarentegen is geheel leven en beweging. Noem de partij en hij glimt, noem 'n bekend partijgenoot en hij jubelt, bestrijdt z'n mening en hij fulmineert, doe ongelovig en hij bespuwt u met z'n verachtingen met pruim-sap. Bovendien spreekt hij geen Hollands doch Amsterdams. Om al deze redenen is hij 'n schitterend kolporteur, plakker en verspreider; voor huisbezoek deugt hij evenmin als de heer L. de Visser voor agent van een glasverzekering. Moeder De Koning geeft de bezoekers stoelen, doch Breyers gemoedsgesteldheid is voor 'n stoel ten enenmale ongeschikt.
Breyer
(losbarstend):
Se sitten d'r an!
Vader
(informerend):
Hallo?
Breyer
(oreert):
Nou... je begrijpGa naar voetnoot1) 't wel... die oranje fodderommel van de Liberale... Benne ze effe belazerd mitter oranje! Me jonge hep me wel es verteld, dat ze de nikkers in Afrika stik-gek kenne make mit 'n fijn kleurtje.... Sien se seker de kristelike broekies òòk voor nikkers an!.... Nou 'k sel niet segge.... d'r bènne d'r onder.... die denke datse fan oranje frete kenne.... Ook 'n truk! (prononcez: ‘trek’)
Vader:
En.... vergadere ze nog?
Breyer
(fulmineert):
Jesis kerel.... da's nou net 'n fijnste van de mop.... Morgeafend.... gròte.... opènbare.... vergàring.... Entrée frij.... debat.... frij.... (à tempo) groot lèf, maar we selle se es effe 'n gesonde opdonder gefe.... En wie denk ie nou, dat er speecht?
| |||||||
[pagina 304]
| |||||||
Wim:
Van Ommeren toch niet....
Breyer
(manifesterend):
Jacobus Cornelis van Ommere.... liberale kandidaat foor de bestekamer! Nou scheurt me hemd!
Vader
(hoofdschuddend):
Hij alleen.... de hele avond!.... 't slachtoffer....
Breyer:
De hele afend? Denk ie, dat ie sofeul op z'n boekie hep? Nee, meneer Tolsma sel 't eerst effe segge.... taierie en praktijk van 't sosialisme.... ken je je alvast op wapene.... rood Saandam, Vliege en Wibaut.... motte ze òpkomme as se 't beter kenne.... en dàn meneer fan Ommere... over 't Liberale gemeenteprogram.... Chot sel je lazere.... 't gemeenteprogram fan Jakop van Ommere.... Weet je, wat sìjn program is?
Vader
(geamuseerd):
Nou?
Breyer
(gochelaarsbeweging):
Van roeftem! Chrabbele en chraaie sonder s'n eige teverslikke.... Seg, ga jìj debattéren?
Vader
(onschuldig):
Nee....
Moeder
(verbaasd):
Hè - wat zeg je.... ik docht, dat je vast ging!
Breyer
(ongelovig):
Seg, maak nou cheen chijntjes.... 'k Verkreukel me eige nòu al van de stuipe.... as 'k denk, dat jìj dat liberale program te grase neemt..
Vader
(kalm):
Toch ga ik nièt.... er is nuttiger werk te doen.... de huisbezoekers benne nog niet klaar.... die motte morge deùrwerke.... de plàkkers hebbe nog wat te doen.... d'r mot nog verspreid worde....
Breyer
(nog altijd niet van de ernst overtuigd):
Dus je laat morgeafend die lefschoppers d'r gàng gaan....
Vader
(vast):
Ik laat mìjn program niet door anderen in de war schoppen, vooral niet door tegenstanders....
Bakker:
Volkomen juist.... As wìj doen, wat we te doen hebbe....
Breyer
(diep geschokt):
Jesis nog toe.... wat selle se dàt uitspeule! Se segge natuurlik, dat je geen lèf hep (vriendelik) Sou ik òòk segge....
| |||||||
[pagina 305]
| |||||||
Vader:
Jij laat ze kalmpjes praten, Breyer (plagend) en je gaat morgenavend gewoon op huisbezoek.... of ben je klaar?
Breyer
(fel protesterend):
Chotbewaarme, ìk op huisbesoek! Asse mijn porum sien, heppe se al chenocht vamme! Ikke ben van de knòkploeg, man.... 'k ken wel fèchte.... maar geen smoesies make....
Vader
(beslist):
Goed, dan ga jìj plakken en verspreiden.... Ben jij al klaar, Bakker? (Breyer gaat zitten met de onverschilligheid van iemand, die z'n laatste greintje vertrouwen in de mensheid heeft zien beschamen).
Bakker
(haalt z'n lijstje voor de dag):
Nee.... 'k heb er nog zes.... Vanavond nog twee en morgenavond 't staretje (glimlachend) Fijne waar is ter bij.... Mot ik je effe vertelle....
Wim:
'n Slècht lijstje?
Bakker:
Warachtig niet.... Acht beslist goeje van de veertien.
Moeder
(deelt koffie rond)!
As ze zo allemaal benne....
Bakker:
Nou, de geest is goed.... De Kristelike mòtte Jacob van Ommere niet erg.... Maar om op dat geval terug te komme.... ik ga 'n uurtje geleje erregens in de Willemstraat binne.... in dié buurt stap je zò 't huis maar in, begrijp ie.... as je lange benen heb ben je met één stap van de buitedeur in de bedstee.... nou, daar was 't zwijnepan.... vier kindere bijna niet angekleed.... de twee jongste krope over de grond, ik keek zo tege d'r nakende billetjies.... vader stomlazeres en moeder ziek op bed.... zag d'r uit as de tering....
Moeder
(meewarig).
Zeker 'n zéman....
Bakker:
Ja, tenminste toe ze de zee nog niet vrijgemaakt hadde.... Affijn, die kerel rolt zoo'n beetje van z'n stoel en vraagt wat ik hebbe mot. Nou, ik stong paf.... wat mot je tege zoo'n oliekruik redenére? Ik zeg: ik kom voor de verkiezinge.... O, zegt ie, zwaaiende.... dat is al làng goed man.... daar ken jij gerust over op één oor gaan legge.... Wie stem je dan? vraag ik.... Nou, zegt ie, da's nog al wiedes.... van Ommere mot erin en Troelstra d'r uit....
Breyer
(zijn onverschilligheid is tegen deze krachttoer niet bestand):
Chot sel me stompe.... wat 'n grasnikker....
Wim:
't Is vlijend voor van Ommeren.... | |||||||
[pagina 306]
| |||||||
Bakker:
Nou.... ik zeg, waaròm mot Troelstra d'r uit? Begint me de vent op te scheppe: Troelstra wil al de mense dwinge om niks te zuipe as tee en kerremelk.... omdat er zoveul benne, die d'r eige taks niet kenne.... Maar, zeit ie.... ìk ben geen kind.... ik weèt, as ik chenocht heb....
Vader
(lachend):
Zelfkennis is 'n gòed ding.
Bakker:
Heb ik 'm gevraagd, of ie dan nòu genoeg had.... Nou, je begrijpt.... ik wou dààr niet gaan knokke, dus 'k most bene maken. Daarom ben ik effe hièr gekomme.... tot het daar op straat weer rustig is.... ik heb er nòg twee klante.... (bel, Moeder doet open)
Vader:
We motte die stakkerd in de gate houwe, Bakker.... As we es wat voor 'm doèn konne.... dan benne zukke lui wel te winne.... Ze zuipe uit ellendigheid....
Bakker:
Och jo, d'r zitte d'r ommers in onze afdeling wel 'n stuk of zes zeve, die net eender geweest benne.... 't Is eerst wel verdomd lastig om wat ellende uit d'r bodies te halen en d'r wat rooie blommetjies te pote.... Maar 't zou niet de eerste keer weze, dat 'k 'et klaar speulde....
Breyer:
We selle je 'n baantje gefe as sendeling, fader.... sendeling met rooie blommetjies....
Wim
(siterend):
Zóó als een bloem van zomerrood papaver Rustig vol rood staat, midden in gedaver Van zonnevuur (Moeder komt met Jo binnen)
| |||||||
Derde toneel.De vorigen.. Jo.
Wim springt op Jo toe en geeft haar uitgelaten 'n zoen. Trekt haar vervolgens knus naast zich op de divan.
Wim:
M'n roje bloem.... (zacht) Ben je ontsnapt?
Jo
(zacht).
Ja, 't heeft moeite gekost, jo.
Breyer
(is intussen opgestaan, evenals Bakker, om te verrtrekken)
Nou seg, so gek heb ìk m'n wijf niet gewend....
Wim
(kwasi-eenvoudig):
Och, waarom zou je je vrouw geen zoèn geve, Breyer.... | |||||||
[pagina 307]
| |||||||
Breyer
(met gepaste gevoelens):
Sodemieters.... 'k denk dat se van d'r selfers fiel.... of ikke, daar was óók kans op.... Se sou fast denke, dat 'k mit 'n ander wijf op sjouw was geweest.... Niet dat 'k 'n kwaad lefe hep, mitter.... Maar sie je.... as ie zes kindere hep, behalve de vier die dood binne.... nou dan chaat de sjeu er wel wat òf....
Wim
(zeer wijs):
Zodat het huwelik gewoonte geworden is....
Breyer
(hanteert de douche):
Nou ja.... wat sou dat.... Aardappele vrete is òòk 'n gewoonte.... eet jìj ze nièt.... as ie ken....
Bakker:
Jij ken je slecht indenke Wim, in 't huwelik van 'n werkman.... Weet je.... wat eigelik bij òns de liefde is tussen man en vrouw?.... De beroèrdigheid, die je same geleje hebt....
Vader:
Juist.... 'n soort dankbaarheid, omdat je vrouw de grootste portie opvreet....
Breyer:
En de grootste portie sentrale keuke voor mijn en de spruite overlaat...
Wim
(oprecht verbaasd):
En toch zou jullie iedereen anrajen om te trouwen.
Bakker:
Warachtig.... teminste elke werkman.... 'n grote meneer hòeft niet te trouwe.... 't zou beter weze as dié 't niet deje....
Breyer
(grinnikend):
Gelegenheid ghenocht....
Bakker:
Maar wìj. Wat zou ik weze zonder tuis.... zonder gezelligheid om me heen as 'k ofgesjouwd tuis kom.... wie zou me schoon in de klere houwe.... m'n potje koke.... me òppasse, as 'k ziek ben.... waar zou 'k an denke onder m'n werk as an m'n gezin.... an me kindere.... òngetrouwde werklui benne potters of kroeglopers.
Moeder:
Zodat ik maar zegge wil.... dat jullie de vrouwe hard nodig hebbe....
Bakker:
Verdomd! Maar zij òns ook.... Wat is nou 'n ongetrouwde vrouw, as ze op jare komt....
Moeder:
Hebbe 't soms 'n stuk beter as 'n getrouwde vrouw met 'n huishouwe... | |||||||
[pagina 308]
| |||||||
Breyer:
En toch steke se de gek mit 'n faatje suur bier.... en niet met 'n getrouwd wijf, dat 'et veut minder hep....
Jo
(bitter):
Omdat 'n niet getrouwde vrouw gepassèerd is.... Ze is dus minderwaàrdig.... Niemand had trèk in d'r. Zo gaat het immers ook met àndere koopwaar: wat onverkocht blijft op de markt is minderwaardig.
Moeder:
En de mànne dan.... die ongetrouwd blijve.... benne die òòk minderwaardig?
Jo:
Nee.... want de man neèmt en als ie nou nièt neemt.... des te flinker is hij.... De vrouw wòrdt genomen.... dus als ze nièt genomen wordt... dan is dat niet haar eigen wil maar.... niemand heeft zin in haar gehad..
Wim
(vurig):
Wat 'n gruwelike.... godsonmogelike onzin toch - of elke vrouw zich zo maar laat nèmen - als 'n willoos ding....
Breyer:
Nou.... de mijne laàt d'r eige niet nème, hoor; oppasse effe!
Bakker:
Weet je wel, dat ze 'n vrouw onzedelik noeme.... as ze moeite doet voor 'n man.... Daarom doène ze 't toch wel.... maar in 't geniept, zie je.... En ze wille 't nòoit wete.... Om d'r fesoen, snap ie....
Wim
(op wie 't woord ‘fatsoen’ werkt als 'n roje lap op 'n stier):
Ja, daar hèb je 't weer.... Om 't fatsoen.... Om burgerlik huichelaars-vernis.... Om der wille van gore schijnheiligheid.
Bakker:
Maak jìj 't anders, as je ken!
Vader:
Juist.... dat zou Wim graag maar effe in 'n vloek en 'n zucht doen.... maar we motte nog effe geduld hebbe.... Eerst zelle we ze lere om róod te stemme....
Jo:
Juist vader, één ding tegelijk.... Eerst u raadslid....
Breyer
(lachend):
Nou, as uwes ouwe heer dat nou eries hoorde....
Jo
(gedwongen vrolik):
M'n papa is 'n beste man.... jongens, maar laat hem in Godsnaam niet naar de Raad gaan.... | |||||||
[pagina 309]
| |||||||
Bakker
(gaat naar de deur):
Om uwes te dienen, 'k zei d'r m'n bèst voor doen....
Breyer
(‘ten laatste male’):
Dus je debatteert niet....
Vader
(pakt hem lachend bij .de schouder):
Je bent 'n bèste kerel, Breyer....
Breyer:
Maar je most geen kop hebbe.... hè.... ja, dat kenne we....
Vader
(lachend):
Nee jo, je most juist wèl 'n kop hebbe....
Breyer
(in de deur).
O so, nou 'k heb dan tenminste 'n smòel.... Dus.... ik mot an de lui segge....
Vader:
Dat ik nièt debatteer....
Breyer
(zeer verontwaardigd):
Verrek, eigewijs stuk frete (beiden af).
| |||||||
Vierde toneel,.
De Vorigen, behalve Bakker en Breyer.
Moeder:
Zeg, ga jij niet debatteren?
Vader:
Natuurlik!
Moeder:
En daarnet zeg ie....
Vader:
Waàrom denk ie nou, dat ik morgenavond ga? Om me door m'n eige mense te laten toejuichen?.... Nièt nodig.... Dus.... om de paar niet-overtuigden, die tussen dat liberale stelletje zitte 'n pòr te geve in ònze richting.... Prakties nut zei 't niet veel hebbe.... Nou.... had ik tegen onze omroeper gezegd: ‘ik ga debattéren’.... dan was de zaal morgen halfvol partijgenoten.... En die mòtte daar niet komme.... ze motte werke.... Begrepen, vrouw.... konsigne: ‘hij gaat niet debattéren.’
Moeder:
D'r is anders nìks an, om enkel tege tegenstanders te prate....
Vader:
Voor je plezier doè je 't niet.... Niet waar, Jo?.... Kind, je kijkt vanavend zo ernstig.... schèelt er wat an? | |||||||
[pagina 310]
| |||||||
Jo
(neerslachtig):
Och, de toestand wordt onhoudbaar tuis.... Vader schijnt 'n kolossale klap met spekulasies te hebben gekregen.... En nou schijnt ie samen te motte gaan doen met André's vader.
Vader:
Bliksems.... dat wil zegge, dat ie 't knechie van Van Buren wordt....
Jo:
Dat schijnt wel, want vader is er kapot van.... Bovendien ken ik de gevoelens van de familie Van Buren ten opzichte van mij.... zodat het me niet verwonderd heeft.... (moeilik) dat vader gister met 't voorstel voor de dag kwam.... om me 't huis uit te jage....
Wim
(opspringend):
Is tie bebliksemd! Godverdomme, wat 'n poen -
Vader:
Ik had dat allàng verwacht, Jo....
Jo:
Och, ik ook.... Maar toch.... doet het me meer an als 'k dacht.... Vader is nou helemaal overgeleverd an de familie van Buren en an.... z'n vrouw.... M'n zuster tekent overmorgen an.... 't wordt hoog tijd... dus hij zit nou voor goèd vast.... 't is hopeloos.... en ik mot in 'n betrekking buiten de stad....
Wim
(haar omvattend, hevig):
Dat doe je toch noòit.... je ken toch hièr komen.... (als niemand wat zegt) Of mag 't niet, vanwege 't fatsoen?
Moeder:
Och jonge.... wat òns betreft.... maar wij kenne hier niet beslissen. Dat mot Jo zèlf doen.
Wim:
Wat is dat voor 'n betrekking?
Jo:
Kinderjuffrouw.
Wim
(nijdig):
Dat wil zeggen: sloof.... vaatdoek voor 'n paar geldpoenen.... dat gebeurt nooit!
Moeder:
Arm kind, as ie dàt worde mot.... ik ben 'et òòk geweest.... nou!
Wim:
Maar 't gebèurt ook niet.... je komt immers hier, Jo.... | |||||||
[pagina 311]
| |||||||
Jo
(zacht):
Jouw voorstel is dwaas, Wim.... Ik kàn hier niet in huis komen.
Wim
(bitter):
O zo, wat zelle de mènse zegge, niet?
Jo:
Och Wim, dat weet je wel beter, jongen.... Maar ik kàn vader die slag in z'n gezicht niet toebrengen..... Dat kàn ik niet....
Vader
(overtuigend):
Juist Jo.... en dat màg je ook niet.... Je vader is 'n zwakkeling.... hij verdient meer meelijden.... dan verachting....
Wim
(korzelig):
Ik hou niet van die teerhartigheid....
Vader
(ernstig):
Zèg toch niet zulke dingen, Wim.... Jij màg van Jo niet eisen.... dat ze haar vader in 't openbaar te kijk zet.... terwille van jou.... Bovendien kunt jullie elkaar schrijve.... en ook nog wel es spreken, denk ik....
Wim
(spottend):
Es schrijve en es spreke.... bepaald idyllies.... (fel) Dat Jo zel worde afgebeuld as 'n dienstmeid komt er zeker mìnder op an....
Moeder:
As 't mijn dochter was, gebeurde 't niet.... Ik weet, wat diene is.... Maar wìj doen 't Jo niet an.... wat motte wìj doen....
Wim:
O zo.... als 't uw dochter was gebeurde 't niet.... En Jo is méér voor u dan 'n dochter.
Moeder:
Och.... as Jo wil - ik zou 't heerlik vinde.... an jullie heb ik zo weinig.... je bent haast noòit tuis....
Vader
(hoofdschuddend):
Moeder....
Jo
(gaat naar Moeder toe, legt de handen op haar schouders en ziet haar in de oogen):
Hebt ú van uw vader gehouden, moeder....
Moeder:
Zeker kind.... hij is nou al haast twaalf jaar dood....
Jo:
Zou u hem dàt kunnen àandoen.. wat Wim nu van mìj wil? | |||||||
[pagina 312]
| |||||||
Moeder:
Hij doet 't toch zichzèlf an....
Wim:
O zo!
Jo:
Maar ìk kan hem sparen, door buiten de stad te gaan.... Als ik hier bleef.... zou m'n geweten geen ogenblik gerust zijn.... en misschien (zeer zacht) dat ie later nog es bij me terugkomt.... als Wim en ik getrouwd zijn.... en 'k zou zo blij weze.... as 'k mezelf dan niks te verwijten had....
Moeder
(haar geroerd omhelzend):
Je mot gaàn kind.... Je hebt gelijk.... Maar wij zelle je misse....
Wim
(pakt Jo bij de schouders en ziet haar recht in de ogen):
Heb je daar de kràcht toe, Jo.... werkelik....
Jo
(rustig):
Wim, jongen, als jìj van me houdt, heb ik overàl de kracht toe (legt haar hoofd op z'n schouder). Maak het me nou niet moeiliker, zeg.... (bel, Moeder gaat opendoen).
Vader:
Acht maande vliège om kinderen, dan is Jo meerderjarig en kenne jullie trouwen.... | |||||||
Vijfde toneel,
De Vorigen, Dominé Woodbrook.
Als dominé met moeder binnenkomt, staren allen hem sprakeloos aan. Dominé zelf vindt evenmin woorden om de enigszins bizarre situatie op te helderen. Eindelik komt De Koning op 't idee dominé aan te spreken.
Vader:
Goede avend dominé.... gaat u zitten (schuift 'n stoel bij). Uw bezoek is onverwachts.... vandaàr onze verwondering.... Wat is er van uw dienst?
Dominé
(gaat zitten en doet manhafte pogingen, zijn rol van zendeling op waardige wijze te spelen):
Ja, zièt u.... ik kom eigelik niet voor mezèlf.... ik doe feitelik niet meer dan 'n boòdschap.... en ('t hoge woord moet er uit) zèlfs niet eens 'n aangename.
Jo:
Van m'n ouders.
Dominé:
Van uw vader, juffrouw Van Ommeren.
Wim
(droog):
Kènnen we al dominé.... u kunt hem de complimenten terùg doen! | |||||||
[pagina 313]
| |||||||
Vader
(gemoedelik):
Wim, laat dominé tenminste uìtspreken (alzo is het woord opnieuw aan dominé, doch diens situatie is zodanig, dat hij stellig 'n gezang liet inzetten, als hij ‘op stoel’ stond).
Dominé:
U zult weten, meneer De Koning.... dat het de familie Van Ommeren bizonder grieft.... dat.... hm....
Vader
(rustig):
Jo hier an huis komt....
Dominé
(oprecht dankbaar en derhalve veel opgewekter):
Ja, zo ongeveer.... Eigelik gaan ze nog vèrder.... met vermoedens.. die ik niet deel.... dat wil ik vooròpstellen....
Wim
(debatteerde liever):
Bizònder vriendelik.... (Dominé had wederkerig dankbaarheid verwacht en raakt opnieuw de kluts kwijt.)
Vader:
Gaat u verder, dominé....
Dominé:
Enfin.... ze vinden dan, dat Jo.... en uw zoon.... hier wel wat veel alleèn zijn....
Wim
(breekt los):
En met hun lieftallige.... engelreine.... om zo te zeggen naïve zielen beginnen ze dus aan allerlei viezigheden te denken....
Dominé
(waardig):
Ik heb reeds gezegd, dat ik deze vermoedens niet deèl.... ik acht er juffrouw Van Ommeren te verstàndig voor....
Wim:
Ah, aldus.... wat mìj betreft....
Dominé
(koelbloedig):
U kén ik niet.... dus dat wil ik niet beoordelen.... In elk geval heeft de familie herhaaldelik getracht.... deze omgang met uw zoon te doen eindigen....
Wim:
Deze omgang te doen eindigen.... hm.... dat klinkt hoègzedelik....
Dominé
(sussend):
Ten onrechte misschien.... dat is niet onmogelik.... Doch juffrouw Van Ommeren heeft geweigerd.... en is steeds haar eigen weg gegaan... Dat ze daardoor haar ouders grievend leed heeft berokkend.... schijnt haar niet te treffen.... | |||||||
[pagina 314]
| |||||||
Wim
(snikt):
Die arreme.... arreme.... ziele.
Jo
(zacht):
Wim, laat mìj dat afdoen.... 't betreft mìj in de eerste plaats....
Dominé
(met afgronden van somberheid in zijn stem):
Die starre houding heeft haar vader gebracht tot 'n slèchte daad (Jo schrikt) tenminste tot het voòrnemen.... Ik heb gedaan, wat ik kon.... maar tevergeefs.... Alleen ù, juffrouw Van Ommeren, kan die verhinderen....
Jo
(zenuwachtig):
Wat wìl vader dan doen....
Dominé:
Uw vader is toevallig.... achter 'n soort geheìm gekomen.... dat meneer De Koning hier betreft.... en dat voor hem zeer nadelig zou wezen.... als 't bekend werd.... vooral met de verkiezing....
Wim
(opspringend):
Wat 'n verdomde jùdas.... dat eerzame bestuurslid van.... uw menagerie.... wat 'n poen.... (vader geeft hem 'n dringende wenk en Wim ijsbeert zwijgende z'n verbolgenheid uit).
Dominé
(met klimmende waardigheid):
Ik heb reeds gezegd.... dat ik de daad als zodanig (als ‘hoe’ danig zegt ie niet) laag vind.... Ik heb hem willen verhinderen.... alleen.... ik heb niet gekund.... U kunt hem verhinderen, juffrouw Van Ommeren ....door uw betrekkingen met deze familie te verbreken.... Mocht het u zwaàr vallen.... u kunt er uw vader mee bewaren voor iets zèèr leliks....
(Moeder De Koning is sinds ‘het geheim’ in 't debat gebracht is, totaal over stag gegaan, Wim is ongenaakbaar als een stekelvarken, alleen vader De Koning en dominé blijven beminnelik.)
Jo:
Wat is dat geheim.... vader De Koning....
Vader:
Het enige geheim van m'n leven.... voor de buitenwereld altans.... is, dat ik bij m'n eerste patroon in Amsterdam.... ben weggejaagd voor diefstal (hij zegt deze onpopulaire woorden met nadruk, onder stomme protesten van moeder, die de feiten wat vriendeliker aan wilde kleden).
Jo:
U?.... Dat is toch niet waàr?
Vader:
Och kind.... de zaak is eenvoudig.... We werkte in een suikerfabriek. De gewoonte bestong.... elke avond wat suiker in je koffie- | |||||||
[pagina 315]
| |||||||
keteltje mee te neme.... Ieder deed 'et.... en de direksie wist er alles van.... en dee netuurlik zó (vingers voor de ogen).... 't spaarde loonsverhoging uit.... Zie je.... maar toe 'k 'n afdeling van de febrieksarbeidersbond had helpe oprichte.... toe had 'k ermee uìt motte scheije... Op 'n keer hieuw de portier mìjn an.... terwijl fijftig andere dèurginge... Ik most voor de direksie komme.... en netuurlik: ‘weggejaagd wegens diefstal (tot dominé): 't Klinkt lelik, hè?
Dominé
(‘verlos ons van de preektoon, Heer’)'.
Ik vind, dat de fouten van die ànderen.... uw fouten nog niet goedmaakten.... al....
Wim
(grommend):
....al begaan uw bràve discipelen.... schier dageliks.... duizendmaal èrger fouten....
Vader
(wenkend):
Zeker dominé.... volkomen eens.... we voeden tegenwoordig onze georganiseerden béter op.... Maar wat dat geheim betreft.... dat is het toch, dominé....
Dominé:
Ja, dat ìs het.
Vader
(tot Jo):
Nou kind, je mot zèlf wete, wat je doet.... Mij lijkt het hele geval de moeite niet waard.... Eigelik heb ik het alleen daàrom nooit verteld an andere.... 't Zou weze.... of ik òp wou snije....
Dominé:
Dat pleit toch niet voor het moreel....
Wim
(prakties als 'n heiden):
Maar als wìj nou es publiseren.... dat er àndere zijn.... die d'r hele vermogen verdobbeld hebben....
Jo
(smekend):
Wim....
Dominé
(boven op 'n Mont-Blanc van zedelikheid):
Dan doet ù ook 'n slechte daad.... maar belet uw tegenstander de zijne niet.... En dàt is mijn doel, jongmens....
Wim
(onaandoenlik):
'n Bizonder edel.... en hoog.... om zo te zeggen.... verheven doel weleerwaarde.... bereikt met dito middelen.
Jo
(opstaande, ze is haar verontwaardiging over zoveel zedelikheid niet langer meester):
Ik zal m'n vader vanavend zèlf antwoorden, dominé.... Wilt u nu asjeblieft maar wèggaan.... afscheid nemen is niet nodig.... dat hebben we al mèèr gedaan.... ik heb geen behoefte aan 'n herhaling.... | |||||||
[pagina 316]
| |||||||
Dominé
(staat haastig op):
Ik hoop, dat u rijpelik zult overwegen.... Als uw vader tot zijn slechte daad komt.... wast ù de handen niét in onschuld....
Jo:
Wilt u hem dan nù maar gaan vertellen.... dat ik straks met hem spreken zal (oprecht hatelik) postiljon d'amour....
Dominé
(retirerend):
Uw spot treft mij niet....
Jo
(haastig):
Eén ding nog.... Is dit.... geheim.... van vader alléén.... of weten.... de andere huisgenoten er òòk van....
Dominé
(in de deur):
Ik sprak uw vader onder vier ogen.
Jo
(zacht):
Goddank!
Wim
(bitter):
Nou Kristen, reis nou maar vèrder naar de eeuwigheid....
Dominé
(strak).
Goede avend (af).
| |||||||
Zesde toneel.
De Vorigen, behalve Dominé.
(Moeder is totaal buiten gevecht gesteld en zit huilend aan tafel, Vader en Jo overdenken de situatie, Wim commentariëert aldus de gebeurtenissen voor 'n dankbaar publiek.)
Wim
(ijsberend):
Da's nou 't tòppunt.... De wraak eens Kristen.... of de zwarte hand.... van dominé Woodbrook.... Goed voor 'n bioskoop (grimmig). En zo uw vijand u prest één.... mijl te gaan.... zo ga zeven mijlen.... en vervolgens tot ge neèrvalt.... 't Is verdomd idyllies. Jo mag zich opofferen voor d'r engelreine vader... om hem 'n slechte daad te besparen.... Godverdomme nog toe.... dat is nou de kettinghandelaar Van Ommere... motte ze 'n slechte daad bespare.... Allejezis.... as die vent as die dominé niet zo alleronmogelikst.... allerongenaakbaarst.... alleronaanvechtbaarst.... gràsgròen was.... dan zou je 'm voor 'n fielt uitschelden....
Vader
(kalm):
Hij is geen fielt, Wim.... en misschien niet zo groen as jìj denkt.... Alleen.... hij zit vast an de verkeerde kant.... da's alles....
Moeder
(huilend):
Jouw raadszetel.... is wèg.... en we hebbe d'r allemaal zo vàst op gerekend.... | |||||||
[pagina 317]
| |||||||
Wim
(hevig):
Maar moeder, wat is dàt nou voor onzin! Zouden de mensen vader in de steek laten.... omdat ie tien jaar gelejen genèkt werd door 'n direksie die hem dwàrs wou zitte.... As 't 'n fout was.... van vader.... dan hebbe jullie die met je ellende daarnà.... eer vader weer wèrk had.... dubbel en dwars geboèt.... De arbeiders zijn toch niet gèk.... Hoe komt de kuiper an z'n brandje, de timmerman an 't hout voor z'n kippenhok?.... Noù dan.... waar ben jullie dan toch bàng voor....
Jo
(zacht, doch met overtuiging):
Toch wordt u niet gekozen, vader.... als dat nieuws in handen valt van de Liberalen....
Wim
(wanhopig):
Bliksems, Jo, we lachen die schijnheilige kliek doòd met d'r vreselik nieuws!
Jo:
Nee Wim, dat geval.... medegedeeld op de manier.... zoals zulke dingen in verkiezingsblaadjes worden gezet.... zal 'n geweldige storm doen òpsteken.
Wim
(minachtend):
'n Geweldige storm.... in 'n glas water....
Jo:
Juist.... na twee of drie dagen is er niks van over.... Maar je vader kost het in die tijd net z'n zetel....
Wim
(bitter):
Dus je zult toegeve.... en weggaan.... voor goéd.... en mìj nekke.... en jezelf òòk.... as ie tenminste nog wat om me geeft....
Jo
(smartelik):
Wim, heb ik dàt verdiend....
Wim
(haar omhelzend):
Jo, lieveling.... je maakt me gèk.... ik kan je niet missen.... (trekt haar naast zich op de divan).
Moeder
(overwonnen):
Jo.... kind.... je moet niet toègeve.... hoor.... Die lamme raadszetel mot dan maar verlore gaan.... We wille jou zò niet late gaan....
Jo:
Och moeder.... ik weèt niet meer wat ik doen moet.... Vader.... zeg ù es wat....
Vader
(rustig):
Koman kindere.... late we de zake nou es kàlm bekijke.... Kijk es... dat hele geheim is niks waard, heb ik gezegd.... en dat zeg ik nòg.... | |||||||
[pagina 318]
| |||||||
D'r is één maar bij.... Dat zakie kost me m'n zetel as m'n tegenpartij het noù uitbrengt.... dàt staat as 'n paal bove water. Het zel dan zò inslaan, dat oppervlakkige partijleden.... as Breyer.... zelfs niet voor me naar de bùs gaan. Later.... as ze 't gòed wete.... as ze d'r ròes.... want zulke nieuwtjes brenge de mense in 'n soort dronkenschap.... hebbe uitgeslape.... dan hebbe ze d'r berouw van.... maar dan is 'et te laàt.... Dat geheim... mot ik zèlf uitbrenge.... uit vrije wil en nièt op bevel.... Daarom ken 'k 'et noù niet doen.... Al vertèlde ik 'et zèlf morgeavond bij m'n debat.... dan liep het nòg mis.... Ze zouwe zegge: ‘hij mòt het wel uitbrenge.... want wìj wete 'et.’ Wil ik raadslid worde.... dan motte zìj zwijge.... en ik voorlopig òòk.... 'n Andere vraag is of het noodzakelik is, dat ik nòu naar de raad ga.... Dàt vind ik nou nièt direkt.... Ik mot er tòch preke voor de heidene.... of liever voor de kristene.... dat is èrger.... Kommende jaar.... bij de algemene verkiezingen.... ga ik met 'n paar kameraads.... Dus (opgewekt) alles goed beschouwd Jo.... zeg tegen je vader.... dat ie 't geheim doet verkondigen van àlle daken.... en fielisteer hem.... met z'n raadszetel.... zeg hem.... dat ik van jou mèèr hou.... dan van 't baantje.....
Wim
(jubelend):
O zo, naar de dònder met die kliek! (omhelst Jo).
Jo
(maakt zich los en gaat naar De Koning):
Vader.... ik dànk u hoor.... (vat z'n hand) ù geeft me de kracht.... om dat van.... m'n eìge vader.... te verdragen.... Maar ziet u.... ik mag het tòch niet doen, hoor....
Vader:
Je mot het wèl doen, Jo....
Moeder
(is opgestaan en staat naast vaders stoel):
Je màg niet anders, Jo....
Jo:
Vader.... u sprak daar even as mìjn vader.... uit liefde voor mij. Maar (langzaam) u kunt dat nièt aan uw arbeiders verantwoorden....
Wim
(heftig):
Zij verlangen van vader geen laàgheid....
Jo:
Ze verlangen Wim, dat vader ze hèlpt.... (tot De Koning) : Het scheelt 't volgend jaar minstens twee zetels.... als u daar eerst 'n jaar alléén zit.... niet waar, vader?
Vader:
Misschien wel.... maar de prijs is te hoog, kind....
Wim:
't Geluk van vier mensen.... | |||||||
[pagina 319]
| |||||||
Jo
(eenvoudig):
Je overdrijft, Wim.... Kijk es.... ik ben maar 'n gewoòn meisje.... heidin.... onzedelik.... weggestuurd van de Catechesatie.... dus ik mag wel es 'n keer liègen, hè?
Wim:
Waarom?
Jo:
Ik ga vader beloven.... dat alles uìt zal zijn tussen ons....
Wim
(heftig):
Dat zal je niét....
Moeder
(zacht):
Dat kàn je toch niet, Jo....
Jo:
Dat kan ik wèl.... Maar ik zal die belofte breken.... zodra vader uit vrije wil gesproken heeft.... zonder dwang....
Vader
(getroffen):
Jo.... je bent 'n flinke meid.... maar dat kan ik niet van je aannemen.
Jo
(grijpt z'n hand):
U moèt het aannemen.... en Wim (slaat haar andere arm om hem heen) die z'n leven wil wijden.... aan de arbeiders.... zal me deze kleine opoffering niet moeilik maken, hè?.... moedertje.... we zien mekaar weer gàuw, hoor....
Moeder
(huilend):
M'n arme kind....
Jo
(tot De Koning):
Dus wìnnen hoor, overmorgen....
Vader
(nadenkend):
As je vader teminste niet mèèr geeft om z'n raadszetel as om jòu!
Jo
(hartstochtelik):
O nee.... vader hòudt nog van me.... ik ben er zèker van.... kom.... (zacht) laat ik nòu gaan.... dat ie niet in de verleiding komt.
Doek.
8-1-'19 |
|