Franz Mehring †
‘Sans peur et sans reprôche.’
Een gansch geslacht van grooten is gevallen. De één na de ander werden in enkele jaren tijds de grootste figuren uit het heroën-tijdperk der socialistische beweging door den dood weggenomen uit de gelederen, waarin zij streden. Gapingen verzwakken het gevechtsfront, slechts amper door nieuwere, jongere krachten gevuld. Kort vóór den oorlog stierf Quelch, de trouwe voorman der Engelsche socialisten, die den milden lach van het welslagen ontbeerde zonder te versagen. Op den drempel van den volkerenmoord viel Jaurès, als wilde het lot hem het menschonteerend schouwspel besparen van een broederslachting, welke af te wenden het innigst begeeren van zijn groote hart, de staâge strijdkracht van zijn sterken geest had gegolden. En tijdens den oorlog stierven kort na elkander, elk een groote in eigen land, Tutzowitsch, Keir Hardie, Vaillant, Plechanow, Victor Adler. Het laatst, als offers van hun onstuimig idealisme Liebknecht en Rosa Luxemburg.
Thans viel ook Mehring, een oude strijder uit het eerste gelid, wiens wapperende pluim en vlijmscherp zwaard nooit mankeerden daar, waar het strijdgewoel het heetst was. Een houwdegen, wiens slagen ook den geharnasten tegenstander deden duizelen.
Hij was één der weinigen, die uit de radicale burgerlijke democratische kringen van Pruisen's hoofdstad den weg naar de arbeidersklasse wisten te vinden. Begonnen als medewerker aan de periodieke pers, die omstreeks 1870 van liberaal standpunt uit de Duitsche éénwording evenzeer toejuichte, als ze den Pruisischen jonkergeest, waarvan de ijzeren kanselier het nieuwe Rijk wist te doordringen, verafschuwde en haatte, had Mehring van den aanvang af volop gelegenheid de ruggegraatslapte van de vooruitstrevende bourgeoisie te leeren kennen en op haar juiste waarde te schatten. Aanvankelijk viel hem, den strijdlustigen individualist en aestheet, in de arbeidersbeweging vooral op het onpersoonlijke, massale dat haar strijd kenmerkt en tevens het realisme, dat schijnbaar slechts op voorziening in de stoffelijke nooden is gericht. Beide elementen stonden hem evenzeer tegen en in een werkje over de ‘Duitsche Sociaal-Democratie’ schetste hij die partij als een organisatie van onwetenden, fel-begeerigen, aangevoerd door woordrijke demagogen. Schitterend heeft hij dezen aanval ongedaan gemaakt door zijn latere standaardwerk over ‘Die Geschichte der Deutschen Sozialdemokratie.’ Onder de Socialistenwet, die 12 jaar lang den publieken strijd in Duitschland vergiftigde, ontpopte de Duitsche liberale burgerij zich meer dan ooit als een klasse van volgzame zakenlui, die, zij het ook morrend, aan leger en bureaukratie de zaken van staat wilde overlaten,