De Nieuwe Stem. Algemeen onafhankelijk maandblad der jongeren
(1918-1919)– [tijdschrift] Nieuwe Stem. Algemeen onafhankelijk maandblad der jongeren, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| |||||
Personen:
Het 2e bedrijf speek in de catechisatie-kamer van een ‘modern’ kerkgcbouwtje.
Het toneel stelt voor de catechisatie-kamer van een Remonstrants-Gereformeerd kerkgebouwtje. In de volksmond: het rijke-luis-kerkje. De mensen, die er van gebruik maken, vormen een kleine kudde met een herder. De herder is Woodbrook en de kudde noemt zich ‘medern;’ een trots woord, veelomvattend als 'n order van Napoleon of een speech van David. ‘Medern’ wil zeggen: verlicht - vrij van Middeleeuwse teologiese duisterheden, - verstandig - vrij van bijgelovigheden als wonderen, heiligen en sacramenten, - vrijzinnig - vrij van alle geloofsdwang - (de lezer appresieere, dat ik me hier niet te buiten ga aan keurslijven met stijlblommen) blijmoedig, - vrij van het sombere zondegeloof, doch zoekend de zon in de bloemetjes (liefst niet te dicht bij de slootkant) - en tenslotte prakties, - trachtend Kristenen te zijn in daden van 's Zondags half elf tot bij twaalven. Dat alles tezamen heet ‘medern.’ Het kwam'n vijftig jaar geleden. Alles was toen zo oude-paai-achtig-gemoedelik als'n boek van Dickens,- zelfs in de Nederlands-Hervormde Kerk. Er waren twee soorten dominees: rekkeliken en presiezen en die preekten beurt om beurt, 't Kenmerkend onderscheid was, dat de laatsten volle kerken hadden en de eersten lege. Dit pleitte derhalve voor de eerste soort. Nochtans begonnen de presiezen (de ‘otterdoksen’) te schelden. Men kent het resept: hel, verdoemenis, vuur dat niet wordt uitgeblust, wening en knersing der tanden. Tevens stierven er wel eens mederne dominees en dan werden - na voor het godsdienstig leven zeer opwekkende heibeltjes - in hun plaats ‘otterdokse’ dominees beroepen. Alzo kwamen er telkens minder mederne dominees en telkens meer medern leven. De laatste der Mohikanen (als het niet ongepast is een mederne dominé met een roodhuid te vergelijken) had zelfs geweldige aftrek, niet zozeer vanwege | |||||
[pagina 175]
| |||||
de zeldzaamheid, doch vooral door de eigenaardige zucht van een groot deel van onze brave burgers om door een tegenpartij te worden uitgevloekt en om zelf te kunnen vervloeken. Ook deze laatste dominé ging de weg van alle vlees. Hij werd, na de gebruikelike teologicse festijnen door een otterdoks vat vervangen. De medernen nu lieten zich niet koejeneren en daar onder hen de meeste rijkelui waren (de ‘otterdokse’ zonden als reizen op Zondag, schouwburg, bal en voetbalmatch hadden voor hen de meeste verleidingskracht) kwam er al gauw 'n ‘medern’ kerkje. Doch deze mijn sprong verkeerd. Godsdienstig leven bestaat niet in ons land, wel 'n massai godsdienstige tegenstellingen. Neem de tegenstellingen weg en de mensen schelden niet meer teologies, waarmee ‘de Godsdienst’ ook meteen alle aantrekkelikheid zou verloren hebben. Het behoeft dus geen betoog, dat het ‘modernisme’ 'n treurig bestaan voortsleepte: de aroma der wekelikse vervloekingen ontbrak. Bovendien was er geen vaste predikant. Catechesatie en zondagschool werden geleid door 'n godsdienstonderwijzer, die voor zijn karige beloning zulk een massa kwajongensstreken en beledigingen van kleine en grote gemeenteleden te slikken kreeg, dat het feit, dat hij het volle twee jaar uithield ons bijna met de Kristclike lijdzaamheid zou verzoenen. Toen was de gemeente zelfs uiterlikaftands. Ze kreeg 'n andere firma en een nieuw uithangbord. Er kwam 'n vaste Remonstrantse predikant met grote organisatoriese talenten: hij bedelde 'n stamkapitaal bij elkaar benevens 'n geldsom, waarvoor het kerkgebouw werd gerestaureerd en van 'n toren voorzien. Tevens werden een moderne zangvereniging gesticht - gemengd, en dus 'n groot
sukses en een naaikrans, waarop wekeliks door ettelike jongedochters handwerken van twijfelachtig nut werden vervaardigd benevens kletspraatjes van nogminder-dan-twijfelachtig nut, om dan eens per jaar op 'n tentoonstelling voor fancy-prijzen - de zusters der Gemeente steken elkaar graag de loef af - te worden verkocht. - d.w.z. de handwerken. De opbrengst stijfde het stamkapitaal. Kerk en catechesatie werden op krasse manier aangepakt en de zaken bloeiden. Het aantal ‘broeders en zusters, die zich op dezen morgen (Zondag van 10 ½-12 uur) in gemeenschappelijk samenzijn willen wenden tot God uit de dagelijksche sleur en beslommeringen’ werd àl groter, De lengte van Gods goedheid in de tussenzang werd van twee tot drie coupletten vermeerderd in verband met de langere duur van de collecten.
Ziehier onbetwistbare bewijzen van bloeiend religieus leven. Doch God en'n kerkeraad riepen de predikant-organisator naar 'n grotere gemeente, die beter salarieerde en.... Woodbrook werd opvolger. Deze was meer dominé, minder organisator en'n algemene verslapping trad in als de dooi na zes weken vrieskou. Als 't twede bedrijf begint heeft 'n twejarige dooi zo goed als alle kerktuchtelike ijspegels verwaterd. Alzo: de catechesatiekamer: de leerschool, waarin met behulp van 'n dominé, 'n paar leerboekjes van 'n andere dominé, 'n liederbundel en een opstellenschrift naar de geestelike rijpheid wordt gestreefd, benodigd voor ‘de aanneming.’ Deze is een eksamen van de meest onschuldige soort. Het is verblijdend te zien, hoe in deze maatschappij, waarin geen twee mensen meer rondlopen, die niet voor'n paar eksamens zijn gesjeesd, nooit iemand ontoereikend-toegerust wordt geacht voor 't medern-kerkburgerschap. Zij, die ‘aangenomen’ zijn, bezoeken de lidmaten-catcchesatie of doen dit niet. De gemakkelikste weg is de brede en alle moderne wegen eindigenals de romans van Werner - in zaligheid. Ongeveer een derde der catechcsanten | |||||
[pagina 176]
| |||||
- in dit licht beschouwd is het aantal groot - leggen zich de ascese op van 'n voortgezette kursus. Op deze bevinden zich, behalve bovengenoemde leermiddelen, 'n Leidse vertaling, 'n De Genestet en 'n kopie slappe thee in het middelpunt der belangstelling.
Het lokaal, waarin de bovenomschreven dingen plaatsgrijpen, is 'n vrij sombere ruimte met 'n kaart van Palestina, enkele bijbelse platen van Josselin de Jong en 'n aantal moderne wandteksten. Verder is er 'n lange, smalle tafel met stemmig zeemleer, 'n armstoel met kussen aan 't hoofd ervan en twee rijen gewone stoelen ernaast; 'n piano, 'n kachel en wat boekenkasten. Deur, die gemeenschap geeft met de buitenlucht, en waardoor de joelende spes patriae gewoonlik niet in marsorde binnentreedt; deur, die naar de kerk voert en waardoor dominé met het Bestuur 's Zondags binnentreedt, wèl in marsorde, al is 't dan een treurmarsorde; en 'n deur met trapportaal en trap naar de bovenwoning van 't kosterlik echtpaar. Avond, ongeveerlacht uur. | |||||
1e Toneel.
Koster Gommert.
Koster Gommert is'n gewichtig persoon; hij vreest niemand dan God, zoals ie zegt, en z'n vrouw, wat ie niet zegt. Hij proeft de nieren niet alleen van de leden van z'n gemeente, maar ook van de dominés, die hem achtereenvolgens tijdens z'n meer dan twintigjarige ambtsvervulling hebben bijgestaan. Hij zal u presies vertellen, dat dominé A. niks was met z'n preken, maar overigens de boel goed bij elkander hield, dat dominé B. 'n hele goeie preek maakte, maar wel 'n beetje ‘otterdoks,’ dat dominé C. mederner was en 't wel goed kon, als ie z'n buien had, maar dat ie veul te veul dominé was en z'n eigen veuls te weinig met de gemeente bemoeide en dat dominé D. 'n beste man was, maar 'n kreng van 'n wijf had, zonde en jammer! Geen wonder trouwens, dat de koster de beste kritiek levert op dominé: hij toch ziet zijn inkomsten stijgen of dalen met dominees aantrekkelikheid in de gemeente: het aantal voetkussens, dat hij 's Zondags mag aansjouwen en het aantal niet-jaarliks-verhuurde plaatsen, die hij mag aanwijzen, het aantal gezangenbundels, die hij mag verhuren, ze zijn recht evenredig met dominees populariteit. Gommert is 'n welgedane figuur met bakkebaardjes; z'n gezicht zet hij altijd in dezelfde plooi: de pàssende; lachen heeft men hem nooit zien doen in funksie en als hij het daarbuiten doet, lacht alleen z'n keel met 'n gegrom als van 'n pas opgepookte vulkachel: zijn masker blijft hetzelfde.
Tot deze uiterlike verstening heeft ook z'n baantje van aanspreker megewerkt - aanspreker van moderne lijken alleenlik - dat een noodzakelike aanvulling op het kosterschap schijnt te zijn, wat ons billik voorkomt: een modern lijk blijft modern zolang het boven aarde is en al die tijd heeft de koster er derhalve rechten op, die niet ontkend kunnen worden. Tans is hij bezig kolen op de kachel te doen. Als hij daarmee klaar is, gaat hij naar een soort rooster aan de wand en zet zijn bril op. Laat eens even kijken.... Donderdagavond acht uur (wijst op de lijst bij) de jongens van 15 tot 16 jaar.... nee, die heb ik gisteravond gehad.... o juist; Donderdagavond, dat is deze.... lidmatencatechesatie.... jonge dames (draait zich om) hm.... jonge dames.... nou, 't zouwe misschien jonge dames weze.... as Woodbrook ze dr zo goed | |||||
[pagina 177]
| |||||
onder had as z'n voorganger.... wat het nòu benne zelle we maar niet zegge.... me vrouw zeit ‘krenge’ en ‘ontuig,’ maar dat mot ze voor d'r eige verantwoordelikheid neme.... (hij maakt een kast open) Lidmate.... dat benne: de Bijbel (haalt'n Leidse vertaling voor de dag en legt deze op de tafel aan 't boveneind) , De Genestet.... daar dweept ie erreg mee.... staat op stoel soms hele stukke an te hale.... ìk vind ‘et niet errenstig genoeg, al die versies.... en de ‘Schets van een zedeleer,’.... dat is een goed boekie.... as ie dàt geleerd hebt, weet je tenminste wat (bladert). Eerst de heidene, die stene anbidde,'n bewijs, dat ze toch overal wat hebbe.... dan de Mohammedanen, die d'r gosdienst uitbreije met het zwaard, dan Boeddha, die leefde van eene rijstkorrel en dan de Kristene (bladert). Eerst de Roomse met hun sakkeremente.... hèbbe wij niet.... dan de otterdoksen met d'r wòndere.... hebbe wij oòk niet; en dan kom ie an de medemen.... Doopsgezinde.... Remonstrante.... juist, Oldenbameveld, dat was de oprichter d'r van (legt de boeken bij de Bijbel). As ie dat nou allemaal ken, dan wèet je tenminste, waarom ie bij óns ben, maar Woodbrook heb niet de gave, om het ze goed te lere.
| |||||
2e Toneel.
Koster Gommert; Batje, z'n vrouw.
Bat je verschijnt. Ze is een rammel, die met een strootje kan worden opgewonden en nog door geen zes kosters kan worden stopgezet, als ze op gang is. Ze kent de cronique scandaleuse van buiten van haar gehele gemeente, te beginnen bij de domineesvrouw, wier handelingen, japonnen en hoeden speciaal onder haar strenge controle staan, en repeteert deze in 't bizonder op de wekelikse naaikrans. Evenals in het wonderverhaal van de broden en de vissen, wordt haar brein steeds meer gevuld met lasterpraatjes, hoe groot het aantal ook is, dat ze gratis distribueert. (Zo ziet men, dat de wonderverhalen figuurlik dienen te worden opgevat). Behalve deze onmisbare gave, bezit ze de eigenschap, niets met- rust te kunnen laten, waaraan een stofje of smetje kleeft - zowel in figuurlike als in leiterlike betekenis - behalve haar eigen lichaam, dat ze ééns geheel heeft gewassen, n.l. toen ze een operatie moest ondergaan, 'n omstandigheid, die de gepleegde onzedelikheid bijna geheel verontschuldigt. Van buiten ziet ze er stemmig uit: dof-zwarte japon met glanzend-zwart zijden schortje en op 't hoofd 'n zwart dekje - 'n wollen mutsje met twee keelbandjes, dat de hersens broeit, vruchteloos intussen, want Batjes hoofd bevat geen kiemen die door de broeierij tot leven kunnen worden gewekt. ‘Ze is niet kwaad’ zeggen haar kennissen, het geen ze ook van een ongare biefstuk zouden zeggen in tegenwoordigheid van de gastvrouw. Bij haar optreden raakt Gommert merkbaar de kluts kwijt, hetgeen hij achter vertoon van kalme waardigheid zoekt te verbergen.
Batje:
Heb ie al kolen op de kachel gedaan?
Gommert:
Ja vrouw.
Batje:
En heb ie die kepotte stoel weggezet? | |||||
[pagina 178]
| |||||
Gommert:
Ja vrouw.
Batje
(gaat rechtstreeks tot de aanval over):
En zei je 't 'em vanavend es gòed zegge?
Gommert
(onrustig):
Hm....
Batje
(vriendelik):
Of ben je weer bang om je eige an koud water te brande?
Gommert:
Ik zel me niet brande.... Ik loop nooit zo hard van stapel.
Batje
(laat haar prooi nog even spartelen):
Ja, dat doe ikke, hè? Maar ik heb m'n hart op m'n tong en jij zegt nooit, wat je denkt.
Gommert
(laconiek):
Wie veul zegt is dom.
Batje
(met toenemende beminnelikheid):
Och! Wat een wijs mens.... net Sokràtes.... Maar wat ik zegge wou.... (beslist) vanavend spreek ie d'r over.
Gommert
(met de wijsheid van een minister):
't Hebt geen haast.
Batje
(nijdig):
Zo, heb 't geen haast.... Mot die onzedelikheid dan maar deùrgaan... Motte al de otterdokse de d'r vuile neuze dan maar insteke, dat die geile meide zò uit de kattekezasie naar 't Park toedweile om te vrije.... 's avens tege nege uur staat het hier vol met jonges voor de deur, as loopse honde stane ze te wachte.... 't ontbreekt er nog maar an, dat ze tege de deur piese....
Gommert
(stoïcijns):
Watte ze buite doen, motte ze zelf wete.... ik ben geen politieagent...
Batje:
Nee, je ben'n flàpdrol, as ie 't dan presiès wete wil. Je laat je nog door die meides voor de gek houwe.... moste ze mijn lappe!
Gommert:
Nou, dan ga jij schelde.... en ik zwijg.... Wie of 't er nou wijzer is...
Batje:
Jij ommers.... jij ben zo wijs as Salomon.... en zo geduldig as Job.... en je hebt lèf as de kat van m'n meuje.... (onschuldig). Van die meid van Van Ommere vind je 't zeker ook goed?
Gommert
(beslist):
Die mot weg.
Batje
(voldaan):
Zo, voel ie dàt ook? Dat valt me dan tenminste mee. Woensdagavend | |||||
[pagina 179]
| |||||
op de naaikrans zeit mevrouw Lucasse nog, Batje zeit ze, as die slet van Van Ommere niet weggejaagd wordt, dan haal ik m'n Jules van de kattekezasie af. Zit hele avenden bij die jonge van De Koning an huis, de vent na 'n vergadering van die roje kerels, 't wijf na'n vergadering van die roje wijve.... hoef ie niks te vrage (deklametend). En dat hebben die meisies zo gaarne.... En dat dèl heb hier 't grootste woord.... heb natuurlik net zoveul gosdienst as mijn pantoffel.... in de kerk zie je d'r nooit.... Die meid mot 'r uit, hoe eer, hoe liever.... We gane nou al lang genogt over de tong....
Gommert:
Woodbrook weet er alles van.... hij mot er maar'n mouw an passe...
Batje:
Zo, maar jij zegt’et van -mevrouw Lucasse (als Gommert geen blijken van enthousiasme geeft) anders doe ik 'et.
Gommert
(haastig):
Ik zel het zegge!
Batje:
En je drukt’et hem goéd op z'n hart.... ik zei luistere achter de deur.... 't mot nou es uit weze.
Gommert
(wanhopig):
Ik zei het zegge.... ik zei het zegge.... ik zei het zegge.... nou.... goèd of nièt.
Batje
(onverstoorbaar):
As ze d'r niet uitgaat is 't jóuw schuld. Gommert (gaat in de kast neuzen en betast de boeken, die er in staan). Verrek.
Batje:
En mevrouw Van Gelder en mevrouw Pereboom wille d'r dochter d'r oòk afneme.... hoor je 't?
Gommert
(bepaalt z'n aandacht bij de teologiese schatten).
Batje
(komt naderbij):
Hoor je 't?
Gommert
(blijkt ietwat doof).
Batje
(trekt hem resoluut bij de kast vandaan):
Hoor je 't?
Gommert:
'k Ben niet doòf.
Batje:
Over wie hàd ik 't dan?
Gommert:
'k Zeg geen lessie op.
Batje:
Dan zei ik spreke.... op mijn manier.... daar ken je donder op zegge....
Gommert
(overwonnen):
Over mevrouw Van Gelder.... en mevrouw Pereboom.... is 't noù goed? | |||||
[pagina 180]
| |||||
Batje:
Zeg dat dan dalik.... je mot jou de woorde met kabeltouwe uit je strot trekke.... Nou.... ik ga naar bove.... 'k heb m'n werk (bij de deur) : Dus je denkt erom?
Gommert
(binnensmonds):
Val dood.
Batje
(met groter nadruk):
Dus je denkt erom....
Gommert:
Jà.... jà.... tot m'n doòd toe....
Batje:
Dan zei je'n gezegend sterfbed hebbe.... Denk erom, ik luister (af).
| |||||
3e Toneel.
Gommert, Jo van Ommeren, Luus.
Gommert zet de dialoog met z'n vrouw in zichzelf mopperend voort, wat hij gewoonlik doet, zodat hij uit elke diskussie als overwinnaar te voorschijn treedt: ook de menselike ijdelheid vergenoegt zich bij gebrek aan brood met de kortsjes van pasteien. Onder deze worsteling der gewonde ziele betast hij Woodbrook's teologiese schatten. Dan komen Jo en Luus binnen, ontdoen zich van hoed en mantel en ontrukken Gommert de volledige zegepraal op z'n egade. Luus is de enige vriendin van Jo van Ommeren. Vriendschap tussen jonge dames is gewoonlik van'n bizondere soort; ze omvat: samen langs de straat slenteren op jacht naar jongens - alleen te jagen ware onfatsoendelik -, elkaar vieze romannetjes lenen en deze op nog vunziger manier samen beginnegappen, elkaar de loef afsteken in aanstellerige kleding en de ogen uitsteken met opzichtige sieraden en amusementen; elkaar indire kt maar hatelik kwetsen en beledigen op die eigenaardige, spesiaal zacht-vrouwelike wijze; elkaar bekletsen bij andere vriendinnen en minstens eens in de veertien dagen een eeuwig edikt sluiten om de vennootschap aldus voort te zetten ‘tot er de dood op volgt.’ Luus is te gezond voor deze soort vriendschap. Wel heeft ze ook jachtavonden gehad en vieze romans verslonden, doch haar gevoel leerde haar die bezigheden als minderwaardig beschouwen. Ze is te zwak om er afstand van te doen, doch ze kent die zwakheid en bespot haar met vertoon van wereldwijsheid en met'n ondergrond van leed en zelfverwijt. Ze sloot zich bij Jo aan, omdat ze tegen haar dpzag, zoals de zwakkere het doet tegen de sterke en daar haar ouders rijk zijn, moedigde Mama van Ommeren de vriendschap aan. Door deze moederlike tederheid vlocht in de stille eenzaamheid van vele samen-doorgebrachte avonden intellektueel en aesthetics genot'n vriendschapsband, bijna even hecht als het drievoudig snoer: God, Nederland en Oranje!
Luus:
Wel Gommert, welke roman zal het wezen?
Gommert
(nors):
Ik lees geen rómans.... dat is meissieswerk. | |||||
[pagina 181]
| |||||
Luus:
Wat lees je dan, o Siegfried?.... In welke werken vindt uw mannelik hart lafenis?.... Welke geestelike terreinen kultiveert gij?.... Naar welke verre horizonten streeft uw stoute verbeelding?.... Bemint gij het heldendicht?
Jo:
Het pantoffelheldendicht....
Gommert
(agressief):
Pas jìj maar op!
Jo
(lachend):
Wat ridderlik!.... Zeg Gommert, waarvoor moèt ik oppassen, voor blàffende honden of voor bìjtende?
Gommert:
Ik zeg: pas jìj maar op.... en meèr zeg ik niet....
Luus:
Hoe heerlik geheimzinnig! 't Orakel van Delphi.... met bakkebaardjes (gaat heel lief naar Gommert toe) . Kom, zeg es òp, schat.... ik ben dol nieuwsgierig (zachter) wat heeft je vrouw je verteld.... kom zeg het maar.... heb je nou nòg geen muilkorf voor d'r gekocht?
Gommert:
Mos jìj hebbe......
Luus:
Hoor es, Gommert, als je 't me vertelt.... zo heèl zachtjes aan mijn oor.... dan krijg je.... 'n zoèn....
Gommert
(met afschuw):
Ga weg, meid!
Luus
(hem imiterend):
Wijk van mij, Satan!.... Bah, Gommert, je ben 'n draak, als ik pà zo aangehaald had, had ik allang m'n zin gehad....
Gommert:
Ik ben je pa niet....
Luus:
Nee, helaas.... wat zòu ik je gauw mores leren.... Dus ik kom niets te weten?
Gommert:
Ik zeg niks.
Jo:
Och, 't is oùd nieuws, Luus.
Luus:
Dat kàn niet.... Batje weet altijd de eèrste nieuwtjes. Konkurrentie onmogelik.
Jo:
't Is over m'n onzedelikheid.... Er is op de naaikrans weer es over gekletst.... En dat moet jìj aan dominé vertellen. Niet waar, brave Gommert? | |||||
[pagina 182]
| |||||
Gommert:
Je zegt het zèlf!
Luus
(boos):
Ben je gek, kerel! Moet jij je daar oòk al druk over maken! Laat dat over aan wijven van boven de veertig! Foei, 'n man die zich leent tot het colporteren van zulke praatjes! (weer spottend): En dan nog wel zò'n man.... ‘de held als koster’ zou Carlyle schrijven als hij de eer had, je te kennen....
Jo:
Och, hij moet z'n boodschap doen.... voor Batje.... Niet waar, Gommert?
Gommert
(mannelik):
Ik zel m'n plicht doen, en doe jìj de jouwe maar.... dat zou beter voor je weze....
Luus:
Wat 'n mispunt.... Gott strafe Gommert.... Enfin, hij heeft Batje... erger kan 't niet (tot Jo): Wil je wel geloven dat ik jouw geval interessant ga vinden.... Mijn vriend woont helaas niet hièr.... anders ging ik hem oòk eens bezoeken.... 'n Goedkoop middel om 'n reputatie te krijgen....
Jo
(wat neerslachtig):
Ik denk, dat de aardigheid er wel gauw àf zou zijn, als je 't probeerde...
Luus
(resoluut):
Zèg.... kop òp, zegt pa altijd.... een van de weinige mannelike woorden, die hij zegt... de andere zegt mà, weet je.... Maken ze 't je tuis èrg moeilik?
Jo:
Och, ze hebben vader van me afgetrokken.... Die is nu oòk onuitstaanbaar.... Dat is het enige, wat me treft.... De rest (haalt de schouders op) .
Luus:
Ja, dat is beroerd.... je pa meent het goèd (pauze) . Maar zeg.... jouw toekomst.... met Wim (zacht) Dat is toch 'n heerlike zekerheid?
Jo
(eenvoudig):
Zeker.... en daarom ga ik geen stap opzij.... want onze liefde is mooi.... en dat geluk laat ik me niet ontnemen. | |||||
4e Toneel.
De Vorigen, Betty van Ommeren, Tilly, Clasine, Jules en nog 'n twetal jonge dames van ongeveer twintig jaar.
Ze zijn allen in het stadium, dat voor een parvenuskind volgt op de onderwijsinstituten: het wachten op een man. Dat wachten is intussen niet passief: de vooroefeningen van het spel der konventionele liefde worden ijverig gerepeteerd. Vandaar 'n streven naar interessant-zijn, 'n imiteren van roman-, theater- en filmjongedames; 'n afwezigheid onder alle omstandigheden van alle ernst; 'n zenuwachtig en bijna voortdurend proesten, ginnegappen, lachen, schateren: de hele hysteriese toonladder tot het gillen van | |||||
[pagina 183]
| |||||
'n overprikkelde.... zogenaamde rijpe vrouw. Het zijn allen kreaturen, die waarde hebben als nummers op onze moderne vanity-fairs: de winkelstraat, de schouwburgzaal, het concertgebouw, de kerk; hun aantrekkingskracht is dan dezelfde als die van 'n levensgrote naaktstudie op 'n groot deel van 't mannelik publiek. Overigens zijn ze voor de samenleving waardeloos.
De dames ontdoen zich, ‘vreselik’ geagiteerd, van hoeden en mantels. Ze negeren zeer opvallend Jo en Luus en groeperen zich om Jules, die de interessantste van het stelletje heet.
Jules
(opgewonden):
En weèt jullie.... gisteren kreeg ik weèr 'n ansicht van hem.... Gelùkkig zeg.... Ik haalde hem zèlf uit de bus.... Verbeèld je, dat pà hem gezien had! 'k Schrok me doòd....
Clasine
(nieuwsgierig):
Was tie zò mooi?
Betty:
Laat es zièn, zeg....
Jules:
Nee hoor.... d'r staat nog wat òp ook.
Tilly
(schaterend):
Duizend kussen....
Jules:
O, veèl erger (zacht): Zeg.... herinner jullie je het proces van Madame Caillaux?
Tilly:
Ah, je comprends (zacht): Mille baisers sur tout votre petit corps.... n'est-ce pas?
Jules
(wat gegêneerd, terwijl de anderen gnuiven):
Ja zeg, dat stònd er.... maar mond houden, hoor!
Clasine:
O, Jules, als je pa dàt es gezien had!
Betty:
Och kom.... die is oòk jong geweest.
Tilly:
Dat ìs hij, maar in 'n àndere tijd.... dat is wel es lastig.
Clasine:
Nou, op 'n brièfkaart.... dat ieder 't lezen kan.... ik vind 'et 'n beetje shocking.... Wat zeg jìj, Gommert? (geproest) ...
Betty:
Foei, daar heeft Gommert geen verstand van.... Krijgt je vrouw wel es 'n zoen van je, koster?
Gommert
(vindt dit 'n ongezond idee):
Ik geloof, dat jullie wel wat veùl zoene.... | |||||
[pagina 184]
| |||||
Jules:
Hoor zo'n barbaar (dwepend): 'n Kus, Gommert, is de hoògste liefdesuiting (siterend uit Ohnet): Et dans une extase inexprimable, ils se donnèrent leur premier vrai baiser d'amour.... Zàlig klinkt dat, hè!
Tilly:
Dat zal wel al 'n tijd geleden zijn, Jules, die eerste kus....
Jules:
O kind, daar ligt 'n mènsenleeftijd tussen.... Ik zat in de vijfde klasse van de Mulo.... Maar zeg.... 'n walsje? (slaat de piano open): Wat zal het zijn? (geestdriftige kreten: die Dollarprinzessin).
Ajasses!.... Enfin, daar gaàt ie! (begint te spelen).
Gommert
(ontwakend, als de Nederlandse leeuw):
Hier wordt niet gedanst .... 't is geèn herreberg....
De meisjes schateren en beginnen te walsen, terwijl Gommert het kwaad aantast in de wortel en probeert de piano te sluiten.
Jules
(worstelend):
Wil je wèggaan, Gommert, of ik kietel je doòd.... Help jongens!.... Wat 'n brute! (de meisjes pakken Gommert beet en trekken hem met vereende krachten naar z'n oude standplaats).
Gommert
(overbluft):
Ik zei dominé inlichten.... wat 'n schandàle.... er hier gebeure.... (een der meisjes zet met krijt 'n vraagteken op z'n rug). 't Is kompleet 'n verdacht huis.... en dat met meissies, die 'n opvoeding genòte hebbe...
Jules:
't Is hier ook 'n verdacht huis, Gommert.... denk maar aan je vrouw... voor òppassen hoor!
Gommert
(woedend):
Dat zei je mijn waàr make.... Op m'n vrouw valt nìks te zegge.... niet zòveul (veraanschouwelikt Batjes ingetogenheid op z'n vingers) . As jullie zo'n leve leidde....
Clasine
(komt op Gommert af):
Blijf, waar je bent, Gommert, of je komt niet levend bij Batje terug! (Gommert deinst terug voor deze bedreiging en blijft op de achtergrond staan mopperen.)
Jules:
Allons, à la valse. (Begint te spelen, de meisjes dansen.)
Betty
(komt naar Jo en Luus, die samen hebben zitten praten):
Zeg, Jo....
Jo
(négligeant):
Wel?
Betty:
Kan ik je even alléén spreken?
Jo:
Spreek òp. | |||||
[pagina 185]
| |||||
Betty:
Foei, kom nu even mee (Luus wil opstaan) .
Jo:
Blijf hièr, Luus.... 't is niet belangrijk (tot de bedeesde Betty) : Zeg, wat je te zeggen hebt....
Betty
(kribbig):
Hè, je bent'n draàk (zachter) : Waarom ben je nou gekomen?
Jo:
Wat is dat voor onzin?
Betty:
Je weèt toch.... dat de anderen je negéren....
Jo:
En verder?
Betty:
Nou, daar draag ik toch oòk de schande van....
Luus:
Ach.... wat zeldzaam lief!
Jo
(scherp):
Je draagt alleen je eigen schande.... van je slaapkamerbijeenkomsten met André.... en de rest.... Adieu.
Betty
(woedend):
Ik steek geen hànd meer voor je uit, je ben 'n pestkop (gaat weer naar de groep bij de piane; de wals is intussen geëindigd en de dames laten zich met vertoon van uitputting op stoelen vallen) .
Jules
(tot Tilly):
Nou jij es spelen (gaat naar Gommert, terwijl Tilly zich voor de piano zet) : Gommert, mag ik de eer hebben....
Gommert:
Loop rond, ik dans niet.
Clasine:
Ook niet naar de pijpen van je vrouw?
Gommert:
Jij bent veuls te wijs, meissie.
Betty:
Zalig zijn de armen van geest.
Jules:
Dus U slaat m'n invitatie af.... Ongelooflik, zo'n homme du monde. (Gommert draait zich om en gaat wanhopig aan de kachel wurmen. Allen zien het vraagteken. Salvo's van gelach, waarop de koster onnozel omkijkt. Hernieuwde lachbuien.)
Jules
(deklamerend):
Er is geen priester, die hem verklaart; | |||||
[pagina 186]
| |||||
In raadslen wandelt de mens op'aard! Wie 't licht van heden ook jublend eer', Dat licht doet smachten, vooral, naar meer!
Gommert
(neerslachtig):
Het tegewoordige geslacht spot met alles.... en dat benne nou je lìdmate.... van de chic.... van de vooraanstaanden uit de gemeente... 't mensdom gaat wèl achteruit....
Tilly:
Als dit het groène hout is.... wat zal er dan met het dòrre hout gebeuren....
Jules:
Zie je verkeerd in, wijze Gommert; dat is de vrijzinnige blijmoedigheid.... wìj praten niet van zonde en schuld met effen gezichten.... wij verrichten onze godsdienst als 't ware jubelend!
Clasine
(resiterend):
Godsvrucht behoeft niet samen te gaan met somberheid en neerslachtigheid. Schets zedeleer, blz. 155 onderaan.
Betty:
Alzo zijn we gedekt. Nu koster, 'n dansje....
Gommert:
As je moderren ben om de lolletjes ken je eve goed roòms weze. (Algemene verontwaardiging. Geroep: foei.)
Jules:
Rooms? Deugt niks van! Vooreerst (telt op de vingers) de sacramenten..
Betty:
En 't vagevuur.
Tilly:
En de aflaat.
Clasine:
En de priester, middelaar tussen God en de mensen....
Betty:
En de heiligen....
Jules
(imiteert dominé):
Goed zo, meisjes; dat heb je uitstékend onthouden.... doch nu niet onverdraagzaam zijn, hoor, tegen andersdenkenden, in èlk geloof zit een goede kern, en elke toren wijst naar boven.
Gommert:
Jullie moste es goed an de ketting....
Jules:
Liggen we al, koster, maar dat helpt niet.
Tilly:
De mannen hebben òns nodig, maar wij hen niet! | |||||
[pagina 187]
| |||||
Jules
(teatraal):
Wat waart gij zonder uw echtgenote?
Clasine
(proestend):
'n Groot vraagteken (algemeen gelach) .
| |||||
5e Toneel.
De vorigen, Batje.
Batje komt binnenstuiven. Haar gemoed staat onder maksimum-spanning, daar ze het voortdurend heeft verhit met woede tegen ‘het baldadige tuig beneden.’ Juist bij het binnentreden springt de stoomketel en vliegen de fragmenten naar alle zijden.
Batje
(terwijl de meisjes schrikken en zich vervolgens muisstil houden):
Is die zwijnebende nou hier uìt.... of nìet! Dat wou ik maar es wète... anders zel ik je m'n pantoffel op je ziel legge (tot Gommert) Jij, wijze man, laat je door die meide voor vàatdoek gebruike.... Denkie, dat ìk zou toelate, dat er hier zoo'n heidens geweld wordt gemaakt? Maar je bent 'n scheitebroek.... en dat zel je wel altijd blijve ook.... maar jullie (richt zich met toornende wijsvinger tot het jolig kristendom) van jullie zei 'k dalik 'n boekie òpe doen.... In 't park revòtte met jongens, as ie pàs van de kattekezasie komt.... hièr de peentjies òpscheppe.... as hòere.... as meide uit 'n danshuis.... denk ie, dat dat zo ken blijve gaan? De otterdokse roepen d'r al schànde over.... en weràchtig.... ze hebbe gelijk.... 't is een schandaal! De meissies geve tegewoordig om God noch gebod.... gooie d'r fesoèn te gràbbele deur bij jonges an huis te kòmme.
Tilly
(fel protest):
Dat doen wìj niet...
Batje:
Zo, maar d'r is t'r toch één, die 'et maar wàt graag doet....
Tilly:
Nou.... daarom negéren we die ook.
Batje
(met merkbaar verzacht gemoed):
Zo.... daar heb ie groòt gelijk in.... hoère hore hier niet.... maar die herrie mot òok uit weze.... As 't nou nòg es gebeurt, spreek ik er met dominé over, daar ken je op rekene....
Luus
(wil opstaan, Jo tracht haar tegen te houden).
Jo:
Luus, doe het niet.... je doet er mij heus geen dienst mee!
Luus
(staat op, met ingehouden drift tot Batje):
Bewijst u eens, dat dat woord.... dat u daar in uw vièze mond ham... wàarheid bevat.
Batje
(met temende vriendelikheid):
Och.... 'nòg zoo'n fijne medam.... Nou, ik fieleseteer uwes dan wel met uwes vriendin, hoor.... ze mag dan geen vieze mònd hebbe.... | |||||
[pagina 188]
| |||||
maar d'r is dan toch wat ànders vies (geschater der zedelike jonge dames) . Weet uwes mamà wel, met wie uwes òmgaat?
Luus
(fel):
Je bent 'n lasteraarster, vrouw.... en 'n vuilpoets.... Als hier nog 'n grèintje was van Jezus' geest.... enfin die veronderstelling is te ridikuul (vriendelik) : Ga je gang, Batje.... (gaat weer zitten) .
Batje:
Maak ie niet ongerùst.... zel ik jòu niet vrage....'n greintje van Jezus z'n geest, nou, nou, je prèekt niet onàardig.... maar je ben 'n advekaat voor kwaje zake, meissie, en je zel vanavend wel mèrreke, dat er nog àndere mense nèt zo denke as ik.... allemaal mènse met vieze monde, juffrouw, net as ik.... En je zel zien, dat dominé d'r òok zo over denkt.... hebt dan zeker oòk 'n vieze mond.... De man is eigelik veuls te goèd,... veuls te gèk mag ik wel zegge.... hij had die fijne medam d'r allàng uit motte gooie.... Zònde en schànde van d'r ouders, die dat as nètte mense van 'n èige kind motte zien gebèure.... ik beklàag ze dageliks.... vooral 'n moèder.... die hebt daar dùbbel weet van....
Betty
(smartelik, doch niet al te zacht):
Of ze.... nou! | |||||
6e Toneel.
De vorigen, Dominé Woodbrook.
Dominé treedt binnen, even beminnelik als altijd. Hij zegt opgewekt: ‘goeden avond’ en krijgt dan enigszins notie van de situatie. Schermutselingen tussen Batje en de catechesanten zijn hem even gemeenzaam als preken of bezoeken afleggen; doch de merkwaardige stilte, die nu heerst, komt hem, zeer begrijpelik, ongezond voor. Onder 't uittrekken van z'n jas begint hij dus 'n voorzichtig onderzoek.
Dominé:
Verschil van mening? (Algemeen stilzwijgen; opheldering van het konflikt is om veelsoortige redenen niet voor ieder der akteurs gemakkelik) .
Dominé:
Komaan.... hoor ik niets? Zò erg zal 't toch niet zijn (pauze, dan gebiedend) : Koster, wat is hier te dòen geweest.
Gommert
(komt voor 't front; ambtelik):
Och.... herrie, dominé.... dat doene ze allemàal.... dat doet het hèle opkommende geslacht.
Dominé
(opgelucht):
O.... en dàarom is Batje tussenbeiden gekomen....
Batje
(temend):
Och nee, ziet uwes Domené.... dàt is het èrgste niet....
Jo
(tot Luus):
Daar kòmt de boodschap.... | |||||
[pagina 189]
| |||||
Luus:
De àdder!
Batje:
Maar ziet uwes.... d'r is hier.... 'n meissie.... dat most uwes allàng wèggestuurd hebbe....
Dominé
(haastig):
Dat zijn mijn zaken, Batje....
Batje
(nog lijziger):
Perremeteèr domené.... dat ben ik niet met uwes eens.... As mevrouw Lucasse mijn vraagt.... om an uwes te zegge.... dat ze d'r dochter van de kattekezasie àfneemt.... as die mèid....
Dominé
(streng):
Die jonge dàme, Batje!
Batje:
Nou.... fijne jonge dame met uwes permissie.... af fijn as diè er niet afgestuurd wier.... Enne mevrouw van Gelder en mevrouw Pereboom denke d'r presiès zo over....
Dominé
(strak):
Dank je voor je boodschap. 't Was trouwens overbodig.... Ik zal die moeilikheid oplossen.... Ik zal maatregelen nemen....
Luus
(opstaande):
Laat uw eerste dan zijn, dominé, dat u Jo en mij beschermt tegen de vuile taal van dat mens....
Dominé
(sussend):
Oho, Luus, niet zo hatelik....
Batje
(fel):
Wel.... nòu zelle we 't hebbe.... Die trekt werachtig weèr voor dat dèl partij....
Dominé
(streng):
Batje.... ik verdraàg zulke woorden niet.
Batje
(blakend van edele toorn):
Zel ik me eige nog motte late verwijte.... voor zoo'n stuk vùil....
Dominé
(a.b.):
Ik verzoek je heèn te gaan, Batje.
Batje
(martelares):
Nou best.... ik zel wel weggaan.... ik ben netuurlik weer de zondebok.... omdat ik me hart op me tong heb.... dat màg niet, netuurlik... en uwes zel maàtregele neme (met venijnige provokatie): Goeie avend.... 't bèste met de maatregele.... kom ie Gommert.... as ik hier uitgezet word, dan ben jij ook niet goed genog....
Gommert
(de l'abondance du coeur):
Dominé (wijst op de jonge dames) d'r is niks mee te beginne. Ze speule de béést.... ze hebbe net zoveul ontzag voor mijn as niks, ze versjouwe
| |||||
[pagina 190]
| |||||
mijn van de ene hoek na de andere (onderdrukt gegichel) en houve mijn voor de gek....
Batje
(pakt hem bij z'n arm):
Allemaal oùd nieuws.... weet dominé allàng.... en (met onbeschrijfelike minachting) dominé zel màatregele neme (ze sleept de verontwaardigde Gommert mee; beiden af) .
| |||||
7e Toneel.
De vorigen, behalve Batje en Gommert.
Woodbrook is diep neerslachtig, want hij voelt te moeten ingrijpen, iets te moeten doèn en dat is voor 'n dominé 't onaangenaamste, wat hem overkomen kan. Dat ópzien tegen het praktiese handelen des alledaagse levens doet hem z'n boetpredikasie naar 't einde der les verschuiven. Hij gaat in z'n zetel zitten en geeft z'n trouwe discipelen een wenk. De stemming is nog tamelik gedrukt. Kalm gaan ze zitten; natuurlik blijft er 'n stoel open tussen het zedelike en het onzedelike deel der catechesatie - vooral jonge dames (doch ook oude en zelfs nog wel aan haar verwante wezens in manskleren) imiteren gaarne het laatste oordeel op kleiner schaal, mits ze zelf aan de zijde der rechtvaardigen terechtkomen.
Dominé
(strak):
Ik heb.... na afloop van de les.... nog enkele woorden te zeggen.... over jullie gedrag van straks.... laat ons tans beginnen. ('t Onderdrukt gebabbel steekt weer op als oranjeliefde na vrees voor revolutie.)
Jules
(tot Tilly):
Hij ziet er weer tegen óp.... 'n Góddelike man is ie....
Tilly:
'k Wou m'n pa oòk zo was.... Zeg, laat es doòrgaan (geeft 'n zakje met pralines aan Jules, dat vervolgens de gehele-zedelike-kring rondgaat).
Domine
(tracht stilte te imponeren, doch brengt het niet verder, dan om stilte te bidden; na een poos):
Kom meisjes.... stilte! (vouwt de handen).
't Geroezemoes neemt wat af en dominé heeft geleerd van deze vrij-windstille momenten te profiteren. Hij zegt met enigszins doordringende fluisterstem:
Laat ons bidden.
Vervolgens sluit hij de ogen voor alle ongerechtigheid, - en die is groot, want onder het gebed neemt het rumoer onmiddellik toe - Jo en Luus voelen zich blijkbaar onwaardig, hun handtekening op het gemeenschappelik adres aan Onze Lieve Heer te plaatsen: ze nemen geen deel aan het gebed.
Dominé
(bestudeerd eenvoudig en wanhopig langzaam):
Onze Vader, die in de Hemelen zijt.... Uw naam worde geheiligd. Uw Koninkrijk kome....
Jules
(zacht):
De meeste koninkrijken gaan op de fles tegenwoordig. | |||||
[pagina 191]
| |||||
Tilly:
Sst! (geproest).
Dominé:
Uw wil geschiede, gelijk in den Hemel, alzoo ook op de Aarde.... Geef ons heden ons dageliks brood....
Jules
(iets te hard):
Aardappelen.... (onderdrukt gegichel).
Dominé:
En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij onze schuldenaren vergeven hebben. Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den booze....
Betty:
Dat is Wilhelm, zegt pa....
Dominé:
Want u is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid tot in eeuwigheid.... Amen.
Tegen het einde is het iets rustiger geworden, dominé kijkt zuurzoet de kring rond en zegt dan:
Dominé:
Het komt me voor, dat de stemming vanavend wat uitgelaten is (daar Jo en Luus juist samen fluisteren): Nietwaar Jo?
Jo
(strak):
Ik zou het niet durven ontkennen, dominé.
Jules
(lief):
En ze dùrft anders nogal.... (gelach).
Dominé:
Ik zou niet zoveel respect hebben Jules, voor branieachtigheid, dat is heùs geen gunstige karaktereigenschap van een jonge dame....
Clasine:
O, dominé.... we aanbidden de kracht: wat is goddeliker dan de mànnelikheid (gejuich) .
Dominé
(stroef):
Ik ben ernstig, Clasine. Bovendien is gebrek aan aàndacht onder het gebed volstrekt niets, dat met kràcht wat uitstaande heeft. Vind je wel?
Luus
(invallend):
En dùs was u met uw opmerking aan een totaal verkeerd adres.... Jò verdiende die niet....
Dominé
(niet overtuigd):
Ik hoop, dat je dat goéd inziet....
Betty:
Wat 'n heilige boontjes! | |||||
[pagina 192]
| |||||
Dominé:
Laat ons onze les beginnen.... Ik heb jullie verleden week het een en ander meegedeeld over de sakramenten in de Rooms-Katolieke kerk. Noem me eens één van de sakramenten op Tilly.
Tilly:
Het vagevuur (Jo en Luus schieten in een lach).
Grote verwarring en rumoer, allen beijveren zich, het moderne lidmaat met hun kennis op te frissen.
Dominé
(tracht vergeefs de storm te bezweren).
Clasine, noem jij me eens'n sakrament.
Clasine:
Het huwelik, dominé....
Jules:
Daar denkt ze natuurlik het eérste aan....
Dominé:
Goed. Wat betekent dat: het huwelik is een sakrament?
Clasine:
Dat het huwelik in de hemel gesloten wordt.... en dat je niet scheiden mag.... als je Roòms bent tenminste....
Luus
(met koude spot):
Heerlik, dat wij wél mogen....
Dominé
(zeer ontdaan):
Luus, ik verzoek je, met wat meèr ernst over deze dingen te spreken.... je bent op een leeftijd gekomen, dat je over een hèilige zaak als deze geen aardigheden dient te zeggen. Dat staat backfischachtig.
Betty
(grinnikend):
Aanpakken!
Jo:
Waarom noemt u 't huwelik'n heilige zaak, dominé?
Jules
(proestend):
Daar heeft zij geen verstand van.
Domine
(hoe langer hoe minder verstaanbaar):
Zo dient het door man en vrouw te worden opgevat.
Jo:
Dat is teorie.... zo wórdt het niet opgevat.
Luus:
En dan nog oude, verzuurde teorie.... in onze hele moderne litteratuur is geen boek aan te wijzen, dat voor het tegenwoordige huwelik durft te pleiten....
Tilly
(opzettelik):
Dan maar niét trouwen.... (geginnegap en rumoer).
| |||||
[pagina 193]
| |||||
Dominé:
(staat op)
Nu verzoek ik voor de laàtste maal wat meer ernst.... Er is hier vanavond een stemming, die me alles behalve aanstaat. Heb jùllie nu pas je belijdenis gedaan? Als ik nog éénmaal flauwe aardigheden opmerk, staàk ik de les.... (ijsbeert boos heen en weer) .
Betty:
(fluisterend)
Goddelik.... André wacht....
Tilly
(a.b.)
Ja.... Henri oòk.
Domine:
(gaat weer zitten)
Noem jij es 'n ander sakrament, Jules....
Jules:
't Laatste oliesel.
Betty:
(fluisterend)
Het laatste oliestel (salvo's van gelach) .
Luus:
Bah, wat misselik....
Dominé:
(springt op)
Juist, Luus, dat was misselik voor meisjes van jullie leeftijd (na een pauze) : Mij ontbreekt de lust, om op diè manier voort te gaan.... Ik zal van de week jullie ouders bezoeken.... en erover spreken.... en ik hoop jullie de volgende week aan te treffen in wat bèter stemming.... Ga nu maar heen.... Jó wil wel even blijven. (Terwijl de lidmaten de teologiese studiën lachend en joelend ontvluchten, hunkerend naar ontspanning met scherper prikkel, die hen op straat wacht, ijsbeert dominé heen en weer) .
Luus:
(zich kledend, tot Jo)
'n Duel met de kèrk, zeg! God, wat romanties.... Jammer, dat ze niet meer in heksen geloven....
Jo:
Nee.... dàt doen ze niet meer.... ze geloven nu in zèdelikheid en in.... fatsoèn.... en in stànd.
Luus:
(lachend)
Ik vind heksen en spoken veel aardiger.... (ernstig): Maar zeg, als jij er àfmoet.... dan ga ik oòk hoor.... denk je, dat ik alleen tussen die flauwe bende wil zitten.... Zou ik het dòminé zeggen?....
Jo:
(ernstig)
Niet doen, Luus.... Eèrst met mij erover spreken.... van de week bijvoorbeeld (als Luus wil tegenspreken) : God kind, je zult immers niet hiér de zwaarste tegenstand te overwinnen hebben.... Denk eerst aan je ouders, tuis.... (pauze) dus nog niet doen, hè?
Luus:
(bijna huilend)
Wat 'n beroèrdelingen zijn de mensen toch.... | |||||
[pagina 194]
| |||||
Jo:
Zeg Luus.... denk aan de spreuk van je vader.... kòp òp, hoor.... wàcht je buiten even op me?.... (geeft haar 'n arm en trekt ze mee naar de deur) : Nu, tot dadelik....
(Luus af).
| |||||
8e Toneel.
Dominé, Jo:
Dominé wenkt Jo, naderbij te komen; hij gaat in z'n gewone zetel zitten. Jo heeft zich intussen aangekleed en blijft aan de andere zijde van de tafel staan.
Dominé:
(aarzelend)
Je begrijpt zeker wel, Jo, waarom ik je verzocht, even na te blijven?
Jo:
Ja, dat geloof ik wel....
Dominé:
Juist (uitbarstend) : Het kàn zo niet langer.... Er komt 'n geèst in die meisjes van vanavend, die verdèrfelik is,.... afschuwelik, om te gaan wànhopen....
Jo:
(rustig)
Wanhopen? U kunt ze gerust òpgeven....
Dominé:
En jij zegt dat, jij.... de ergste van allen.
Jo:
Ik? Verkoop ik flauwe aardigheden.... toon ik niet de minste belangstelling te bezitten in de dingen.... die hier besproken worden.... of eigelik nièt besproken worden, want ze begraven alles, wat u zegt, onder hun zouteloze grappen. Kom ik hier om te snoepen?
Dominé:
(bitter)
Nee, jij komt om te debattéren!
Jo:
Dat moest u wèlkom zijn.
Dominé:
Nee, dat is het niet, want je vergiftigt de geest hier.... Jouw vràgen is spòtten en de andere meisjes vinden dat flink en gaan ook meedoen.... (zeer treurig) : àlle geloof.... àlle gevoel.... àlle wijding.... àlle overgave.... wordt op diè manier vermoord....
Jo:
(zacht)
Dat komt, omdat ik geloof in dingen.... die hier dood zijn....
Dominé:
Je gelooft helemaàl niet.... je praat nà....
Jo:
(spottend)
U is hopeloos, dominé.... Is het de moeite waard, nog verder met | |||||
[pagina 195]
| |||||
u te praten?.... Wat wìlt u van me? Als ik dat maar éérst weet, zal ik zien, of ik u helpen kan....
Dominé:
(overbluft)
Mij helpen....
Jo:
(a.b)
Tot bèter inzicht.... Wilt u mij slechts van de catechesatie verwijderen.... dan wisselen we geen woòrd meer.... maar verbeeldt u zich, mij te moeten rèdden.... nietwaar.... (bijtend) : de gevàllen vrouw.... dan kunnen we nog vèrder spreken....
Dominé:
(aarzelend)
Ik kan niet zeggen, dat ik zo naar dat inzicht verlang.... Je brengt me al làng in moeilikheden door je gedràg.... Sommige ouders willen hun kinderen niet meer naar de catechesatie sturen.... als jìj hier blijft (als Jo 'n minachtende beweging maakt, protesterend) : Ja.... ik begrìjp je minachting.... Ik kèn dat overdrevene van jouw leeftijd. Ik weèt wel, dat jij je idealen zèlf pràchtig vindt.... heus, dat inzicht.... waaraan je me wilt helpen.... ìs er wel.... Alleen...... ik kan er niets aan doen.... met jouw ideeën.... hoòr je hier niet!
Jo:
(kalm)
Dus, u wilt me alléen verwijderen.... uìtstoten (met rustige minachting) : Ik dacht aan de gelijkenis van de herder en het verdwaalde lammetje (dominé wendt zich af) : Maar 't is wàar.... dat lammetje had niet zulke zware zonden bedreven.... lammetjes zìjn niet onzedelik.... En aldus word ik gestènigd.... en de man, die moest uitroepen: ‘wie uwer zonder zonde is’ neemt de rol van executeur van 't vònnis op zich... 'n Benijdenswaardige rol!
Dominé:
(half afgewend)
Je speelt komedie.... Je geloòft niet.... Je geeft nièts om dat vònnis, zoals je 't noemt....
Jo:
(lachend)
Dàt ziet u tenminste goèd in.... Ik làch om jullie gepeuter.... jullie hele werk is gericht op instandhouding van jullie kleine kringetje met z'n stàmkapitaal.... z'n naàikrans.... z'n catechesaties.... en z'n zòndagschool.... jullie kliekje met z'n kleine intrigues.... z'n lasterpraatjes en z'n fatsoen.... alles is even klein en benepen.... neen dominé.... mijn wereld is anders.... en gròter!
Dominé:
En slechter....
Jo:
Dat geloòf ik niet.... Er is niets zo slecht als kleìnheid, als gewurm... gewroet.... gepeuter voor kleine stoffelike belangetjes.... met 'n walchelik geèstelik vernisje.... Daar buiten vernietigt men elkaar in harde bestaansstrijd.... en daar zou ook uw kerk 'n taak hebben.... als ze niet te verròt was.... om enige geestelike taak te vervullen.... Daar vind ìk m'n werk.... dat m'n hele ziel òpeist.... | |||||
[pagina 196]
| |||||
Dominé:
(zwak)
Om ze neèr te halen....
Jo:
Neen, om ze te vervullen met de hoogste aardse zaligheid.... het gelùk.... (pauze) : Dag dominé....
Dominé:
(toegévend)
Jo.... ik wil niet verder met je redeneren.... We staan te vèr van elkaar.... Maar ik blijf belang in je stellen....
Jo:
(levendig)
Och, als 't u blieft niet! Al uw belangstelling - hoe goed bedoeld - heeft me niets dan narigheid gebracht..... Trekt u in 's hemelsnaam nu voor gòed uw handen van me af.... dat is veèl beter....
Dominé:
Kom Jo.... we zullen als vrienden scheiden.... (reikt haar de hand).
Jo:
(neemt haar aan)
Als vrienden.... goed.... maàr als tegenstanders.... u blijft werken voor uw kerkje.... en wij vinden in onze strijd tegen alles wat klein is ook ùw kèrkje op onze weg.... u weet: ‘wie niet voòr mij is, is tègen mij....
Dominé:
(laat haar hand los)
Adieu Jo.... ik hoop.... dat je het geluk.... waarnaar je streeft.... moogt bereiken....
Jo:
(met enige spot)
Ik hoop hetzelfde voor u, dominé.... Goede avond (af).
Dominé:
(mismoedig)
Mijn geluk....?
Doek.
13-12-'18. |
|